ECLI:NL:RBAMS:2024:2207

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
13-333840-23 en 13-342149-21 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een mes en bezit van verdovende middelen in Amsterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van drie personen en het bezit van verdovende middelen. De verdachte bedreigde de slachtoffers met een mes en toonde dit aan hen, wat leidde tot angst en onveiligheid. De bedreigingen vonden plaats bij een nachtwinkel in Amsterdam op 15 december 2023. De verdachte had ook cocaïne en heroïne in zijn bezit, evenals twee keukenmessen en een scheermes, die als wapens werden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de bedreiging van twee van de slachtoffers en de bedreiging van een derde slachtoffer niet bewezen kon worden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf maanden op voor de bedreigingen en een geldboete van € 200 voor het bezit van wapens. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen omdat de benodigde documenten ontbraken. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-333840-23
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 13-342149-21
Datum uitspraak: 4 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.W. van der Burg en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
bedreiging van [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] , op 15 december 2023;
het voorhanden hebben van zeventien bolletjes cocaïne en vijf bolletjes heroïne, op 15 december 2023.
het dragen van twee keukenmessen en een scheermes, waarvan kan worden aangenomen dat deze bestemd zijn om letsel aan personen toe te brengen en mee te dreigen, op 15 december 2023.
De tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de drie tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen op grond van de inhoud van het dossier, met uitzondering van de tenlastegelegde bedreiging van [persoon 3] (feit 1). Zij heeft namelijk verklaard dat zij zich niet bedreigd heeft gevoeld.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van de bedreiging van [persoon 3] en [persoon 1] (feit 1). Ten aanzien van [persoon 3] volgt dit niet alleen uit het feit dat [persoon 3] heeft verklaard dat zij zich niet bedreigd heeft gevoeld, maar ook dat er geen camerabeelden zijn waaruit de bedreiging jegens haar blijkt. Ten aanzien van [persoon 1] blijkt uit de camerabeelden dat hij niet zodanig angstig was dat bij hem de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. De raadsvrouw verwijst hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van 7 juni 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT3659). Ten aanzien van de bedreiging van [persoon 4] is partieel vrijspraak verzocht. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat verdachte een mes heeft gebruikt, maar alleen dat hij de bedreigende woorden heeft geuit.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van feit 2 en 3.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 (bedreiging van [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] )
Wettelijk kader
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is sprake van een bedreiging indien de bedreiging onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Deze redelijke vrees is geobjectiveerd van aard.
Wettelijk kader toegepast op de zaak
Bedreiging [persoon 1]
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Wanneer [persoon 1] bij de nachtwinkel aankomt, loopt verdachte op hem af met zwaaiende bewegingen. Vervolgens maakt verdachte met het scheermes vier zwaaiende bewegingen ter hoogte van [persoon 1] buik. Daarbij roept verdachte: “Moet ik je jas open maken”. Daarna maakt verdachte drie snijbewegingen over [persoon 1] jas aan de achterzijde. Wanneer [persoon 1] zich omdraait, houdt verdachte het scheermes onder [persoon 1] kin. [persoon 1] heeft later bij de politie verklaard dat hij zich op dat moment zeer angstig voelde, bevroor en bang was voor zijn leven.
Op grond van de hiervoor vermelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de aard van de tenlastegelegde gedragingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [persoon 1] oplevert. Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat verdachte uit het niets en zonder enige aanleiding [persoon 1] – een voor verdachte onbekend persoon – heeft geconfronteerd met een mes bij zijn keel. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen. De bedreiging richting [persoon 1] acht de rechtbank dan ook bewezen.
Bedreiging [persoon 2]
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrij gesproken van de bedreiging van [persoon 2] . Dit standpunt heeft zij niet onderbouwd. Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring die [persoon 2] ten opzichte van de politie heeft afgelegd en de camerabeelden, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte [persoon 2] heeft bedreigd met een mes.
Bedreiging [persoon 4]
Op de camerabeelden is niet zichtbaar is dat verdachte een mes in handen heeft wanneer verdachte bij [persoon 4] staat. Wel staat vast dat verdachte direct voorafgaande aan dit moment voor de nachtwinkel met een mes verschillende zwaaiende bewegingen heeft gemaakt en verdachte eerder de tenlastegelegde bedreigende woorden heeft geuit richting [persoon 4] . Gelet hierop en hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van [persoon 1] en [persoon 2] is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat verdachte ook richting [persoon 4] een mes heeft gehanteerd. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [persoon 4] door met een mes te wijzen richting [persoon 4] en de tenlastegelegde woorden te uiten.
Bedreiging [persoon 3]
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte op 15 december 2023 [persoon 3] heeft bedreigd met een mes en daarbij bedreigende woorden heeft geuit. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte dus worden vrijgesproken.
Feit 2 (bezit verdovende middelen) en feit 3 (dragen van messen)
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte de tenlastegelegde verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad op 15 december 2023 (feit 2). Dit geldt ook voor het dragen van de twee keukenmessen en een scheermes (feit 3).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 15 december 2023 te Amsterdam, [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door meermalen
- met een mes te zwaaien in de richting van het gezicht/hoofd van voornoemde [persoon 1] en [persoon 2] en
- een mes tegen de keel van voornoemde [persoon 1] te zetten en
- met een mes te wijzen in de richting van het lichaam van voornoemde [persoon 4] en daarbij de woorden toe te voegen: "ik ga je darmen eruit steken";
2.
op 15 december 2023 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 17 bolletjes cocaïne (van in totaal circa 2,34 gram), en 5 bolletjes heroïne (van in totaal circa 0,78 gram), zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op 15 december 2023 te Amsterdam, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een 2 keukenmessen en een scheermes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en te dreigen heeft gedragen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Voor feit 3 heeft de officier van justitie een geldboete van € 750,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 15 dagen, gevorderd, aangezien dit een overtreding betreft.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van de tenlastegelegde feiten heeft de raadsvrouw bepleit dat de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in acht moeten worden genomen. Verdachte heeft ten tijde van de zitting al bijna 100 dagen in voorlopige hechtenis vastgezeten. Dit betekent dat hij een op te leggen straf voor de bewezen geachte feiten al zou hebben uitgezeten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van drie personen waarbij hij een mes heeft getoond richting [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 4] en bedreigende woorden heeft geuit richting [persoon 4] . Verdachte kwam toevallig deze personen tegen bij de nachtwinkel op de Centuurbaan in Amsterdam. Zonder zichtbare aanleiding is het verdachte die met een mes uit het niets confrontaties opzoekt met deze personen. Verdachte heeft met zijn handelen de slachtoffers angst aangejaagd en daarmee inbreuk gemaakt op hun gevoelens van veiligheid. Dit blijkt ook wel uit de verklaringen van de slachtoffers tegen de politie. Zo heeft slachtoffer [persoon 1] aangegeven dat hij zich zeer angstig voelde en vreesde voor zijn leven.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden bezit van verdovende middelen, te weten cocaïne en heroïne. Drugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de ermee gepaard gaande vormen van criminaliteit.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het dragen van wapens die voor dreiging geschikt waren, te weten twee keukenmessen en een scheermes. Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt onaanvaardbare risico's met zich en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Persoon van de verdachte
De rechtbank stelt vast dat de reclassering geen advies over een passende straf heeft kunnen uitbrengen, omdat verdachte – ondanks meerdere pogingen daartoe vanuit de reclassering – niet op gesprek is gekomen. Wel blijkt uit een reclasseringsrapport van 5 april 2022, opgemaakt in een andere zaak van verdachte, dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en paranoïde trekken. De rechtbank houdt hier bij de strafoplegging rekening mee.
Verder is acht geslagen op het strafblad van verdachte van 6 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee.
LOVS
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf ook de oriëntatiepunten van het LOVS in aanmerking genomen. Voor het bedreigen door middel van (onder meer) het tonen van een steekwapen staat een taakstraf van 60 uur als oriëntatiepunt vermeld. De rechtbank acht bewezen dat verdachte deze vorm van bedreiging tegen 3 willekeurige personen op straat voor een winkel heeft gedaan en dat dan 60 uur taakstraf niet voldoet. Voor het aanwezig hebben van harddrugs (0-10 gram) staat een geldboete van € 750,-. Voor het dragen van de tenlastegelegde messen staat een geldboete van telkens € 200,-.
De straf
Alles afwegend vindt de rechtbank ten aanzien van feit 1 en feit 2 een taakstraf en/of geldboete niet op zijn plaats. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Verdachte heeft zich ten aanzien van feit 3 schuldig gemaakt aan een overtreding. Daarom zal de rechtbank voor het dragen van de messen een aparte straf opleggen. De rechtbank acht een geldboete van € 200,- passend en geboden.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
1. stuk gereedschap (goednummer: PL1300-2023283132-G6436564, tang)
2. 1 stuk gereedschap (goednummer: 5PL1300-2023283132-G6436564, imbus)
3. 1 stuk gereedschap (goednummer: 6PL1300-2023283132-G6436566, zwart, merk: schroevendraaier)
4. 1 stuk gereedschap (goednummer: 6PL1300-2023283132-G6436567, doosje)
5. 1 stuk gereedschap (goednummer: 6PL1300-2023283132-G6436569, Kronos)
6. 1 scheermes (goednummer: 6PL1300-2023283132-G6436562)
7. 1 stuk tape (goednummer: 6PL1300-2023283132-G6436561, zwart, merk: Ikea)
8. 5 stuks verdovende middelen (goednummer: PL1300-2023283132-6436563, heroïne, 1,48 g)
9. 17 stuks verdovende middelen (goednummer: PL1300-2023283132-6436563, cocaïne crack, 4,88 g)
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van de voorwerpen onder 6 en 7 respectievelijk 8 en 9 het bewezen geachte feit 3 respectievelijk feit 2 is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan verdachte
De in beslag genomen voorwerpen onder 1, 2, 3, 4 en 5 kunnen worden teruggegeven aan verdachte. Het bezit daarvan is niet in strijd met de wet of het algemeen belang. Daarbij merkt de rechtbank in het bijzonder op dat niet valt in te zien hoe het inbeslaggenomen gereedschap kan dienen om soortgelijke feiten als deze te begaan of voor te bereiden dan wel opsporing van dergelijke feiten te belemmeren. [1]

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden zoals opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 2 juni 2022 in de zaak met parketnummer 13/342149-21. Voor wat betreft de gevolgen dat de vordering tenuitvoerlegging en dagtekening griffie ontbreken in het dossier heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer kan worden gelegd. In het dossier ontbreken de vordering en de dagtekening van de griffie. Daarom moet de vordering tenuitvoerlegging worden afgewezen.
De rechtbank heeft ter zitting geconstateerd dat de stukken betreffende de vordering tot tenuitvoerlegging niet volledig zijn. De vordering tot tenuitvoerlegging en de dagtekening van de ontvangst hiervan door de griffie van de rechtbank ontbreken.
Gelet op het voorgaande, kan niet worden vastgesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging – voorafgaand aan of tijdens de zitting – is ingediend door het openbaar ministerie. De rechtbank zal daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/342149-21.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57, 62 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 27 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 3:handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte – ten aanzien van feit 1 en 2 – tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte – ten aanzien van feit 3 –tot een
geldboetevan
€ 200,00(tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 4 (vier) dagen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 scheermes (goednummer: 6PL1300-2023283132-G6436562);
  • 1 stuk tape (goednummer: 6PL1300-2023283132-G6436561, Zwart, Merk: Ikea);
  • 5 stuks verdovende middelen (goednummer: PL1300-2023283132-6436563, heroïne; 1,48 g);
  • 17 stuks verdovende middelen (goednummer: PL1300-2023283132-6436563, cocaïne crack 4,88 g).
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • 1 stuk gereedschap (goednummer: PL1300-2023283132-G6436564, tang);
  • 1 stuk gereedschap (goednummer: 5PL1300-2023283132-G6436564, imbus);
  • 1 stuk gereedschap (goednummer: 6PL1300-2023283132-G6436566, zwart, merk: schroevendraaier);
  • 1 stuk gereedschap (goednummer: 6PL1300-2023283132-G6436567, doosje);
  • 1 stuk gereedschap (goednummer: 6PL1300-2023283132-G6436569, Kronos).
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/3421449-21 betreffende het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2022.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. G. Demmink en Q.M.J.A. Crul, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 april 2024.
[…]
[…]

Voetnoten

1.Hoge Raad 30 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:124.