ECLI:NL:RBAMS:2024:2120

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
14 april 2024
Zaaknummer
C/13/748395 / HA RK 24-101
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een bestuursrechter in Amsterdam

Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek dat op 25 maart 2024 was ingediend door een verzoeker, die betrokken was bij een beroepszaak (zaaknummer AMS 23/5872). Het verzoek strekte tot wraking van mr. A.M. van der Linden-Kaajan, een bestuursrechter te Amsterdam. De rechtbank heeft kennisgenomen van de zittingsaantekeningen van de zitting van de enkelvoudige kamer, waarin het verzoek tot wraking was opgenomen. De rechter heeft echter niet in de wraking berust.

De rechtbank heeft in haar beoordeling het relevante artikel 8:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) in acht genomen, dat stelt dat een rechter kan worden gewraakt op basis van feiten en omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukt dat een rechter, op grond van zijn aanstelling, vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij het tegendeel bewezen kan worden. Ook een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid kan grond zijn voor wraking.

In haar overwegingen verwijst de rechtbank naar een arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, waarin is vastgesteld dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan zijn voor wraking. De wrakingskamer kan niet oordelen over de juistheid van de beslissing van de rechter, maar alleen over de vraag of er sprake is van vooringenomenheid. De rechtbank concludeert dat het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond is, en dat een mondelinge behandeling niet nodig is.

De beslissing van de wrakingskamer is dat het verzoek tot wraking wordt afgewezen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 25 maart 2024 ter zitting gedane en onder rekestnummer C/13/748395 / HA RK 24/101 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. A.M. van der Linden-Kaajan, bestuursrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het navolgende processtuk:
- de zittingsaantekeningen van de zitting van de enkelvoudige kamer op 25 maart 2024 met daarin opgenomen het verzoek tot wraking.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.

2.De feiten en het verzoek

2.1.
Bij de rechtbank is een beroepszaak van verzoeker in behandeling (zaaknummer AMS 23/5872).

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel. Daarnaast geldt dat ook de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid grond kan zijn voor wraking.
3.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat
het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
Blijkens het proces-verbaal heeft verzoeker onder meer aangevoerd:
“Ik wil een wrakingsverzoek indienen. Ik vroeg om samenvoeging van meerdere zaken en om vrijstelling van het griffierecht, maar daar is niets mee gebeurd. Ik ben niet in hoger beroep gegaan van uw vorige uitspraak, maar u was daarin niet objectief. U luisterde alleen maar naar de gemeente. Mevrouw [naam] van de gemeente was niet bevoegd om het besluit te nemen. Bij de rechtbank Haarlem en Centrale Raad hoef ik geen griffierecht te betalen. Het schijnt dat Amsterdam daar maling aan heeft, want hier moet ik wel griffierecht betalen. Ik heb in de vorige zaak stukken overgelegd en gezegd dat ik er bezwaar tegen had dat mijn privégegevens worden doorgezonden. Ik heb zes zaken en ik moet in elke zaak griffierecht betalen. Ik wil in alle zaken één uitspraak. Bij andere rechters krijg ik wel vrijstelling griffierecht”.
3.5.
Een rechterlijke beslissing, zoals een beslissing om zaken niet gevoegd te behandelen, waardoor maar meermaals griffierecht wordt geheven, is geen grond tot wraking, zoals volgt uit het hierboven genoemde arrest. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. P.B. Martens, voorzitter, N.C.H. Blankevoort en A.W.J. Ros, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.