4.3.Oordeel van de rechtbank
Artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht houdt onder meer in dat op vordering van het Openbaar Ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. In dat geval kan ook worden vermoed dat uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf, wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten.
De methode van kasopstelling is een toelaatbare grondslag voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij een kasopstelling wordt vastgesteld of de betrokkene in een bepaalde periode meer heeft uitgegeven dan kan worden verklaard met legale inkomsten. Daartoe wordt eerst het legale beginsaldo van de betrokkene vastgesteld, waarbij de legale ontvangsten worden opgeteld. Hiervan wordt vervolgens het eindsaldo over de in aanmerking te nemen periode afgetrokken. Het bedrag dat daaruit voortvloeit wordt geacht (legaal) beschikbaar te zijn geweest voor het doen van uitgaven. Wordt een hoger bedrag aan daadwerkelijk gedane uitgaven vastgesteld, dan kan het verschil als wederrechtelijk verkregen voordeel worden aangemerkt. Indien het verschil negatief is, is sprake van contante ontvangsten met een onbekende herkomst waarmee de contante uitgaven zijn gedaan. Een negatieve kas is immers niet mogelijk: men kan niet meer uitgeven dan men fysiek aan kasgeld beschikbaar heeft, tenzij sprake is van een andere, onbekende (illegale) inkomstenbron. Als voorwaarden gelden dat het (a) moet gaan om een beredeneerde kasopstelling die is gebaseerd op wettige bewijsmiddelen (bijvoorbeeld een rapport dat door een daartoe gekwalificeerd persoon is opgemaakt in het kader van een ingesteld strafrechtelijk financieel onderzoek), alsmede dat (b) de betrokkene de gelegenheid is geboden om – zo nodig door bescheiden gestaafd – tegenover de rechter aannemelijk te doen worden dat en waarom de door middel van die methode vastgestelde onverklaarde ontvangsten niet of niet geheel hun oorsprong vinden in feiten als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht dan wel anderszins niet kunnen gelden als voordeel in de zin van die bepaling.
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde bij vonnis van 13 september 2021 is veroordeeld wegens misdrijven die naar de wettelijke omschrijving worden bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie.
Uit de kasopstelling en het onderzoek naar de vermogenspositie van veroordeelde blijkt dat veroordeelde in de relevante periode uitgaven heeft gedaan die niet met zijn legale inkomsten kunnen worden verklaard. Deze uitgaven kunnen als wederrechtelijk voordeel worden aangemerkt. De rechtbank vindt de berekening, gebaseerd op de wettige bewijsmiddelen, op zichzelf goed onderbouwd en voldoende aannemelijk gemaakt door het Openbaar Ministerie. De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde in de periode 17 juni 2014 tot en met 16 juni 2020 wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en zal voor de verschillende onderdelen, die zijn opgenomen in de berekening van de eenvoudige kasopstelling, beoordelen van welk bedrag moet worden uitgegaan voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde heeft genoten.
De raadsman heeft aangevoerd dat het beginsaldo contant geld in het rapport te laag is vastgesteld. Ten onrechte zijn niet alle contante opnamen die blijken uit het proces-verbaal van bevindingen ‘onderzoek naar het beginsaldo contant geld ontnemingsrapportage' meegenomen bij de berekening van het beginsaldo. Uit dit proces-verbaal blijkt dat er in de periode vóór 17 juni 2014 niet € 2.300,- aan contant geld is opgenomen, maar € 10.300,-. Het beginsaldo dient daarom € 10.300,- te zijn.
De officier van justitie heeft zich in het rapport uitgelaten over het beginsaldo bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en heeft haar standpunt ter terechtzitting niet gewijzigd. De officier van justitie acht het op basis van het proces-verbaal van bevindingen ‘onderzoek naar het beginsaldo contant geld ontnemingsrapportage' aannemelijk dat veroordeelde op 17 juni 2014 de beschikking had over maximaal € 2.300,- aan contant geld. Het beginsaldo dient daarom € 2.300,- te zijn.
Anders dan de officier van justitie gaat de rechtbank niet uit van een beginsaldo aan contant geld van € 2.300,- op 17 juni 2014. Hiervoor is het volgende redengevend. Blijkens het rapport is het vastgestelde beginsaldo contant geld gebaseerd op een proces-verbaal van bevindingen van 17 februari 2022, dat als bijlage bij het rapport is gevoegd.Het rapport vermeldt dat in dat proces-verbaal de contante opnamen vóór 17 juni 2014 zijn beschreven en dat de meest recente contante opnames, gedaan op 25 mei 2014, een totaalbedrag van € 2.300,- aan beschikbaar contant geld per 17 juni 2014 aantonen.
Uit het betreffende proces-verbaal van bevindingen blijkt echter dat veroordeelde op 22 mei 2014 en 25 mei 2014 een totaalbedrag van € 9.300,- aan contant geld heeft opgenomen. Alhoewel niet uitgesloten is dat veroordeelde de op 22 mei 2014 opgenomen bedragen enkele dagen later al niet meer tot zijn beschikking had, bijvoorbeeld omdat hij het in een casino had vergokt, zal de rechtbank deze in het voordeel van verdachte wel meetellen bij het beginsaldo op 17 juni 2014.
De rechtbank zal daarom het beginsaldo per 17 juni 2014 op
€ 9.300,-stellen.
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen
De raadsman heeft aangevoerd dat ten onrechte buiten beschouwing is gelaten dat veroordeelde een legaal inkomen heeft verworven door het winnen van grote geldbedragen in casino’s in België. Dit betreffen in ieder geval de geldbedragen die veroordeelde blijkens ter terechtzitting getoonde bonnetjes heeft gewonnen in casino’s in België in de periode van 3 april 2011 tot en met december 2011, een totaalbedrag van € 283.818,- en het bedrag van € 34.642,50 dat aan veroordeelde is uitgekeerd in de periode van 1 januari 2013 tot en met 25 juni 2020 blijkens een brief van [casino] .
De officier van justitie heeft zich in haar conclusie van repliek – kort samengevat – op het volgende standpunt gesteld. Het bedrag van € 283.818,- dat is uitgekeerd in 2011 valt buiten de ontnemingsperiode en is dan ook niet van invloed op het beginsaldo, de contante inkomsten of het eindsaldo. Met betrekking tot het bedrag van € 34.642,50 kan niet worden vastgesteld dat dit winst betreft, omdat geen opgave van inleggelden van veroordeelde is gegeven en veroordeelde heeft verklaard dat hij gokverslaafd is. Het is niet aannemelijk dat dit bedrag winst betreft, omdat het een feit van algemene bekendheid is dat op de langere termijn het casino altijd wint.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de bedragen die zijn uitgekeerd aan veroordeelde door casino’s in België niet bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen worden betrokken.
De rechtbank stelt vast dat de bedragen die blijkens de overgelegde bonnetjes door [casino] zijn uitgekeerd in de periode van 3 april 2011 tot en met december 2011 ver voor de onderzoeksperiode vallen en veroordeelde niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij hier op 17 juni 2014 nog over heeft beschikt. Met betrekking tot het bedrag van € 34.642,50 dat in de onderzoeksperiode door het [casino] is uitgekeerd, geldt dat veroordeelde niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij hiermee legale inkomsten heeft gegenereerd, omdat dit afhangt van de vraag hoeveel geld hij bij het casino heeft ingelegd. Veroordeelde heeft hierover geen inzicht verschaft en geen stukken overlegd.
Geldbedrag gewonnen in koffiehuis
De raadsman heeft bepleit dat het bedrag van € 118.000,- dat veroordeelde in 2017 in een koffiehuis heeft gewonnen met gokken in mindering moet worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Er dient slechts geld te worden ontnomen uit verrichte handelingen die verband houden met de strafzaak en het geld dat is gewonnen met gokken in een theehuis staat los van de onderliggende strafzaak.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag dat is gewonnen in het koffiehuis, nog daargelaten dat de hoogte van dit bedrag niet vast is komen te staan, niet dient te worden meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is van oordeel dat het geld dat is verkregen met het illegaal gokken in een koffiehuis niet als legale contante inkomsten kan worden betrokken bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Aan dit geld ligt immers geen legale bron van herkomst ten grondslag, zoals op grond van op grond van artikel 36e, derde lid, onder b, Sr, is vereist.
De raadsman heeft in zijn conclusie van antwoord en conclusie van dupliek uiteengezet dat de winsten van de verschillende voertuigen die veroordeelde heeft verkocht, in mindering moeten worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie heeft in haar gewijzigde vordering bij conclusie van repliek geconcludeerd dat de raadsman aannemelijk heeft gemaakt dat veroordeelde legale contante inkomsten had door de handel in schadeauto’s in de ontnemingsperiode voor een totaalbedrag van € 14.400,02. Dit bedrag komt voort uit de winst van € 6.000,- bij de verkoop van een Audi A1 Sportback en de winst van € 8.400,02 bij de verkoop van een Audi Q2 met kenteken [kenteken 1] .
De raadsman heeft ter terechtzitting in aanvulling op zijn standpunt in de conclusie van antwoord en de conclusie van dupliek een verklaring overgelegd van [persoon 2] waarin die [persoon 2] verklaart dat hij de Honda Ventus van veroordeelde heeft overgenomen. Daarnaast heeft de raadsman met betrekking tot de Volkswagen Touran een aankoopbewijs van auto-onderdelen van in totaal € 3.995,- overgelegd, hetgeen de verklaring van veroordeelde dat hij de auto met winst heeft verkocht voor € 17.500,- meer aannemelijk maakt.
De raadsman heeft ter terechtzitting opgemerkt dat de officier van justitie voorbij gaat aan het feit dat in de (schade)autohandel vaak wordt betaald in contanten en veroordeelde daarom logischerwijs geen aan- en verkoopbewijs heeft van elk voertuig en ook niet van de aankoop van auto-onderdelen.
De officier van justitie persisteert bij haar eerder ingenomen standpunt dat niet kan worden vastgesteld hoeveel winst veroordeelde heeft gemaakt op de verkoop van de overige auto’s en dit bedrag ook niet uit de overgelegde stukken volgt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Audi A1 Sportback en Audi Q2
Veroordeelde heeft met de overlegde stukken voldoende aannemelijk gemaakt dat hij met het opknappen en doorverkopen van deze schade-auto’s een winst van in totaal € 14.400,02 heeft gemaakt. De rechtbank zal dit bedrag als legale contante inkomsten betrekken bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Volkswagen Touran, met kenteken [kenteken 2]
Namens veroordeelde is aangevoerd dat veroordeelde dit voertuig voor een onbekend bedrag heeft gekocht en voor € 17.500 met winst heeft verkocht. Uit de door de raadsman overgelegde stukken blijkt dat voornoemd voertuig van 13 juni 2019 tot 18 september 2019 op de naam van veroordeelde heeft gestaan en dat veroordeelde op 6 juni 2019 onderdelen voor een bedrag van € 3.995,- heeft gekocht, die volgens de raadsman verband houden met de reparatie van dit voertuig. Veroordeelde heeft niet verklaard voor hoeveel hij het voertuig zou hebben gekocht en hoeveel winst hij zou hebben gemaakt. Nu hij deze verklaring in het geheel geen handen en voeten heeft gegeven, valt zijn verklaring niet te verifiëren.
De rechtbank is van oordeel dat door het ontbreken van zowel een aankoopbewijs als een verkoopbewijs, de hoogte van de winst op geen enkele wijze kan worden vastgesteld. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de stelling van veroordeelde dat een deel van de contante uitgaven kan worden verklaard door opbrengsten uit de verkoop van dit voertuig, onvoldoende aannemelijk is gemaakt. De rechtbank houdt hier dan ook geen rekening mee in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Volkswagen Polo, met kenteken [kenteken 3]
De raadsman heeft aangevoerd dat veroordeelde dit voertuig voor € 8.000,- heeft gekocht, € 250,- aan onderdelen heeft uitgegeven en dit voertuig vervolgens voor € 15.000,- heeft verkocht. De raadsman heeft ter onderbouwing een factuur van € 250,- voor de aankoop van auto-onderdelen op 2 juli 2019, een inkoopverklaring van [autobedrijf] voor een bedrag van € 15.000,- voor het genoemde voertuig, en een stuk overgelegd waaruit blijkt dat dit voertuig van 15 juli 2019 tot 22 juli 2019 op de naam van veroordeelde heeft gestaan.
De rechtbank acht het aannemelijk dat veroordeelde winst heeft gemaakt, maar acht niet aannemelijk dat veroordeelde een winst ter hoogte € 6.750 heeft gemaakt bij de verkoop van deze auto. Op basis van een schatting acht de rechtbank aannemelijk dat veroordeelde € 3.000,- winst heeft gemaakt bij de verkoop van deze auto.
Land Rover
De raadsman heeft aangevoerd dat veroordeelde dit voertuig heeft gekocht op 7 juni 2013 voor een bedrag van € 20.000,- en direct heeft doorverkocht, waardoor hij € 3.000,- winst heeft gemaakt. Het is aannemelijk dat veroordeelde in 2014 dit geld nog voorhanden had en hiermee de Audi A1 heeft gekocht.
De rechtbank is van oordeel dat, aangezien de aankoop en verkoop van dit voertuig ver voor de onderzoeksperiode valt, het onaannemelijk is dat veroordeelde op 17 juni 2014 nog over dit geld heeft beschikt.
Honda Ventus
De raadsman heeft aangevoerd dat veroordeelde met dit voertuig € 1.500,- winst heeft gemaakt en heeft ter onderbouwing de koopovereenkomst overgelegd en een verklaring van de koper dat hij dit voertuig van veroordeelde heeft overgenomen voor een bedrag van € 8.500,-.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat veroordeelde op enig moment eigenaar is geweest van dit voertuig, aangezien dit niet blijkt uit de gegevens van de RDW. Daarom houdt de rechtbank in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel geen rekening met enige winst, gemaakt door verhandeling van dit voertuig.
Conclusie
De winst die is gemaakt bij de verkoop van de Volkswagen Polo, met kenteken [kenteken 3] , die de rechtbank schat op een bedrag van € 3.000,-, zal worden opgeteld bij de ‘legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen’ in de kasopstelling, zoals gewijzigd door de officier van justitie bij conclusie van repliek. De overige door de veroordeelde gestelde inkomsten zullen om bovengenoemde redenen buiten beschouwing worden gelaten.
Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen
Investering in een ‘B.V’.
De officier van justitie heeft bij haar conclusie van repliek geconcludeerd dat op basis van de chats tussen veroordeelde en [persoon 3] aannemelijk is geworden dat veroordeelde een bedrag van € 225.000 heeft geïnvesteerd in een internationaal drugstransport van 30 blokken cocaïne, in de betreffende chats aangeduid als een ‘B.V.’ .
De raadsman stelt zich op het standpunt dat op basis van de door de officier van justitie genoemde berichten niet kan worden aangenomen dat veroordeelde een bedrag van € 225.000 heeft geïnvesteerd.
De rechtbank acht het aannemelijk dat veroordeelde € 225.000 heeft geïnvesteerd in een drugstransport. Dit blijkt uit de inhoud van de chats tussen veroordeelde en [persoon 3] die zijn beschreven in het proces-verbaal van bevindingen ‘Berichten in [bedrijf] [veroordeelde] en [persoon 3] in een BV – [veroordeelde] brengt het geld van [persoon 3] weg’ van 18 juni 2021. De rechtbank zal dit bedrag daarom betrekken bij het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, overeenkomstig de kasopstelling zoals door de officier van justitie gewijzigd bij conclusie van repliek.
Geld van anderen in beheer
De raadsman heeft bij conclusie van antwoord bepleit dat veroordeelde vermoedelijk van verschillende personen geld in beheer heeft gekregen en dat voor hem niet duidelijk was welk deel van het geld van wie was. De officier van justitie heeft ten onrechte nagelaten een onderscheid te maken tussen stortingen die zijn gedaan ten behoeve van veroordeelde zelf en stortingen die zijn gedaan ten behoeve van anderen.
De rechtbank is van oordeel dat geenszins is gebleken dat veroordeelde geld van anderen op zijn rekening had, maar dat uit de stukken slechts blijkt dat er aanwijzingen zijn dat hij contant geld van anderen in huis heeft gehad. Er is daarom geen aanleiding voor vermindering van de post ‘Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen’ bij de kasopstelling.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de volgende gewijzigde eenvoudige kasopstelling:
Beginsaldo contant geld € 9.300,-
+/+ Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen € 357.356,02
-/- Eindsaldo contant geld € 21.934,97
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 344.721,05
-/- Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen € 807.808,45
Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel) € 463.087,40
Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde door middel van voornoemde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel verkregen dat de rechtbank schat op
€ 463.087,40.