ECLI:NL:RBAMS:2024:2080

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
13-034557-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Belgische strafzaak

Op 11 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, België. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering beoordeeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft en dat zijn persoonsgegevens correct zijn. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat de garantie van de Belgische autoriteiten voldoende is om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet zal worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die stelde dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van de detentieomstandigheden en het specialiteitsbeginsel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht zich hebben afgespeeld in België en dat Nederland niet als pleegplaats is betrokken. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon naar België zal worden overgeleverd om daar zijn straf te ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-034557-24
Datum uitspraak: 11 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 7 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 januari 2024 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, Afdeling Antwerpen, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Zwitserland) op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 maart 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. S. Ph. Chr. Wester, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel bij verstek uitgevaardigd op 30 januari 2024 door de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen met dossiernummer: 2023/158 oudste rechter Ilse Caes; not.nr.:10.L6.6014/23.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1.
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is. Hoewel het EAB vermeldt dat de overlevering betrekking heeft op één strafbaar feit, worden in de omschrijving vijf kwalificaties genoemd. Het specialiteitsbeginsel wordt hiermee volgens de raadsman niet gewaarborgd. Om hierover duidelijkheid te verkrijgen heeft de raadsman verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden en vragen te stellen aan de Belgische autoriteiten.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de feitsomschrijving genoegzaam is. Uit deze omschrijving volgen duidelijk de pleegplaats, pleegdatum, de rol van de opgeëiste persoon, de beschrijving van het feit en (onverplicht) omstandigheden die ten grondslag liggen aan de verdenking van de opgeëiste persoon. Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot het feit waarvan de opgeëiste persoon in België wordt verdacht en hoe het feitencomplex juridisch dient te worden gekwalificeerd, zal in België moeten blijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel in dit geval voldoende gewaarborgd.
De rechtbank verwerpt het verweer en ziet geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen aan de Belgische autoriteiten.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1, 16 en 18, te weten:
-deelneming aan een criminele organisatie;
-ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling;
-georganiseerde of gewapende diefstal;
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd omdat uit de genoemde feiten en omstandigheden geen vermoeden van schuld kan bestaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een onschuldverweer niet aan overlevering in de weg staat en dat een dergelijk verweer in België moet worden gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]
Voor zover door de verdediging is betoogd dat onvoldoende duidelijk is waarop de uitvaardigende justitiële autoriteit de verdenking tegen de opgeëiste persoon baseert, overweegt de rechtbank dat die eis door de OLW niet wordt gesteld. De overleveringsrechter treedt dus niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking.
De rechtbank verwerpt het verweer.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De procureur des Konings bij het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout, heeft op 28 februari 2024 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. De overlevering moet daarom op grond van artikel 13 OLW worden geweigerd, dan wel moeten nadere vragen worden gesteld over het onderzoek dat naar aanleiding van Europese Onderzoeksbevelen (EOB’s) in Nederland wordt gedaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat artikel 13 OLW niet van toepassing is. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht om af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond. De officier van justitie voert daartoe aan dat het onderzoek in België is aangevangen, het bewijs zich daar bevindt, de medeverdachten in België zijn aangehouden en (worden) vervolgd, het Nederlandse Openbaar Ministerie niet voornemens is de opgeëiste persoon in Nederland voor dit feit te vervolgen en het de Belgische rechtsorde is die door dit feit is geschokt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 13 OLW niet van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat het feitencomplex waarvoor de overlevering wordt gevraagd zich heeft afgespeeld in België, waarbij de pleegplaats en pleegdatum expliciet in België worden genoemd, en waarbij Nederland niet als pleegplaats is betrokken. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon Nederlander is, dat sprake is van een Nederlands voertuig dat door de opgeëiste persoon is aangekocht, en dat daarin kassabonnen zijn aangetroffen van aankopen die in Nederland zijn gedaan, maakt dit niet anders. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en ziet geen aanleiding om nadere vragen te stellen.

8.Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat op dit moment een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen. [5]
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van de Adviseur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden van 5 maart 2024, afkomstig van de adviseur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende algemene detentiegarantie is gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van Arrondissementsparket Amsterdam (dd. 28.02.2024) betreffende de detentieomstandigheden waaraan [opgeëiste persoon] ([geboortedag].1999) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 30.01.2024; ref. 2023/158) met oog op strafvervolging uitgaande de Belgische gerechtelijke autoriteiten, verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Leuven Hulp indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair
en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze garantie niet voldoende bescherming biedt tegen de erbarmelijke omstandigheden in België, waaronder het recente incident in de detentie-instelling van Antwerpen. De problemen van overbevolking spelen al lange tijd en niet valt aan te nemen dat dit probleem snel zal zijn opgelost.
De officier van justitie erkent de omstandigheden in België, maar stelt zich op het standpunt dat het gevaar ten aanzien van de opgeëiste persoon wordt weggenomen middels de afgegeven individuele detentiegarantie, welke garantie afdoende is.
Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld, bevestigt de door de raadsman aangehaalde recente afschuwelijke gebeurtenis in de detentie-instelling van Antwerpen – die de rechtbank als een incident beschouwt – het eerder aangenomen algemene gevaar en de noodzaak van een individuele detentiegarantie. [6]
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de
rechtbank nog altijd uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [7] De rechtbank is, gelet op de aard en de oorzaken van het vastgestelde algemene gevaar en gelet op de individuele garantie van de Belgische autoriteiten, met name voor wat betreft de minimum hoeveelheid individuele levensruimte, daarom van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden). Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd doet hier niet aan af.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, Afdeling Antwerpen, België, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
6.Rb. Amsterdam 28 maart 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1821.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018,