Beoordeling door de rechtbank
1. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden besloten heeft de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren en een last onder dwangsom op te leggen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan deze procedures voorafging
3. Eiseres exploiteert een souvenirwinkel aan de [adres] [huisnummer 1] te Amsterdam waar onder andere souvenirs, tabak, snoep en frisdrank wordt verkocht. De enig aandeelhouder en [functie 1] van eiseres is [eiseres] . [eiseres] exploiteert een soortgelijke winkel als eiseres aan de [adres] [huisnummer 2] te Amsterdam. De enig aandeelhouder en [functie 1] van [eiseres] is [naam 1] . [naam 1] woont in België. De souvenirwinkel aan de [adres] [huisnummer 1] wordt feitelijk gedreven door [functie 2] [naam 4] .
4. Op 24 juni 2021 heeft de politie 61 namaakitems op de [adres] [huisnummer 2] in beslag genomen. Op 1 juli 2022 is [naam 1] hiervoor veroordeeld door de rechtbank Amsterdam. Tegen het vonnis is hoger beroep ingesteld.
5. Tijdens een integrale actie van de Ondermijningsbrigade op 8 maart 2022 zijn de souvenirwinkels [adres] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] gecontroleerd. Daarin zijn een aantal namaakartikelen aangetroffen en in beslag genomen: 44 namaakitems op de [adres] [huisnummer 1] en [huisnummer 3] namaakitems op de [adres] [huisnummer 2] . Op 24 juni 2022 zijn in de souvenirwinkel [adres] [huisnummer 2] wederom namaakartikelen aangetroffen. Tijdens de controle is ook geconstateerd dat, onder andere, reclame-uitingen op de gevel niet voldoen aan de regelgeving. Het gaat daarbij om een uithangbord en platte letters. Het college heeft eiseres met een brief van 28 maart 2022 vier weken gegeven om de geconstateerde overtredingen op te lossen.
6. Op 30 april 2022 heeft eiseres bij het college een omgevingsvergunning aangevraagd voor doosletters en een uithangbord op de [adres] [huisnummer 1] .
7. Vervolgens heeft het college aan eiseres een Bibob-formulier verzonden. [naam 4] heeft dit formulier ingevuld en op 2 augustus 2022 digitaal ondertekend.
8. Met een besluit van 25 augustus 2022 heeft het college geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het aanbrengen van verlichte reclame aan de voorgevel van het gebouw op de locatie [adres] [huisnummer 1] . Die weigering is met name gebaseerd op een negatief advies inzake de integriteitsbeoordeling van eiseres. De motivering daarvan heeft het college in een bijlage bij het besluit van 25 augustus 2022 opgenomen.
9. Met het bestreden besluit 1 is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Aan het bestreden besluit 1 heeft het college een advies van de bezwaarschriftencommissie van 9 februari 2022 ten grondslag gelegd.
10. Op 18 april 2023 hebben toezichthouders van het college opnieuw een bezoek gebracht aan de winkel. Zij constateerden dat het uithangbord en de losse letters ‘BAZAR SOUVENIRS & GIFTS’ nog aan de gevel vast zitten.
11. Met een besluit van 15 mei 2023 heeft het college aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd die inhoudt dat eiseres het uithangbord en de losse letters binnen twee weken van de gevel moet verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- ineens voor beide reclame-uitingen. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
12. Eiseres heeft het college op 22 mei 2023 verzocht om de last onder dwangsom op te schorten. Het college heeft de last onder dwangsom vervolgens tot en met 5 juni 2023 opgeschort.
13. Met het bestreden besluit 2 is het college bij de opgelegde last onder dwangsom gebleven. Aan het bestreden besluit 2 heeft het college een advies van de bezwaarschriftencommissie van 9 oktober 2023 ten grondslag gelegd.
14. Per 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat eiseres de aanvraag om de omgevingsvergunning heeft ingediend en het college een last onder dwangsom heeft opgelegd vóór die datum, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing.Voor het toepasselijke wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
Omgevingsvergunning (AMS 23/2055)
15. Eiseres heeft op de zitting aangevoerd dat zij geen omgevingsvergunning hoefde aan te vragen voor de activiteit ‘bouwen’, omdat de reclame-uitingen geen bouwwerk zijn. Het reclamebord is 442 x 40 centimeter en is met vijf houten schroeven aan de gevel bevestigd. Volgens eiseres kan dit niet worden gezien als bouwwerk en zij wijst daarbij op uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
16. De rechtbank overweegt dat op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling een bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal is, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.Het gaat hier om twintig doosletters van 40 centimeter hoog over een breedte van ruim vier meter. Om de doosletters te verlichten moet vanuit het pand elektra worden aangebracht, in een strip die aan de gevel bevestigd zit. Het aangevraagde uithangbord is 90 bij 10 bij 60 centimeter en zit bevestigd aan de gevel. Naar het oordeel van de rechtbank zijn beide reclame-uitingen bouwwerken.
17. Het college heeft de aanvraag om een omgevingsvergunning afgewezen onder verwijzing naar artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 3, zesde lid van de Wet Bibob. Deze twee weigeringsgronden kunnen los van elkaar tot een weigering van de aanvraag leiden. Het college heeft daarbij beleidsruimte.
18. Eiseres voert aan dat het college geen Bibob-beoordeling mocht verrichten. Volgens eiseres moet er een duidelijk verband zijn tussen de strafbare feiten en het plaatsen van de reclame-uitingen. Dat verband is er volgens haar niet. Ook mogen strafbare feiten die in de privésfeer zijn begaan geen rol spelen bij de afwijzing van de gevraagde vergunning. Volgens eiseres had het college het Bibob-formulier niet nodig bij zijn onderzoek. Eiseres voert verder aan dat haar geen verwijt kan worden gemaakt, omdat zij maatregelen neemt om namaakitems te weren uit de winkel. Volgens eiseres concludeert het college onterecht dat de reclame-uitingen criminaliteit in de hand werkt. Het reclamebord heeft niet tot doel om meer klanten naar zich toe te trekken, maar om zich van andere winkels te onderscheiden en een nette uitstraling van de voorgevel te kunnen realiseren. Tot slot voert eiseres aan dat van valsheid in geschrifte geen sprake is. [naam 2] heeft op de vraag op het Bibob-formulier of de onderneming in Nederland of in het buitenland in aanraking geweest is met politie of justitie niet goed begrepen. Hij heeft deze vraag beschouwd als aan zichzelf gericht en daarom met ‘nee’ beantwoord.
19. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college eiseres vragen een Bibob-formulier in te vullen. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de wet volgt dat het college een Bibob-beoordeling mag verrichten.Het college heeft in beleidsregels opgenomen dat hij de Wet Bibob toepast bij aanvragen om omgevingsvergunningen voor de activiteit ‘bouwen’.Op de zitting heeft het college toegelicht dat hij een capaciteitskeuze heeft gemaakt voor de behandeling van dit soort aanvragen. Bij alle aanvragen boven een bouwsom van € 250.000,- (exclusief BTW) wordt altijd een Bibob-beoordeling verricht. Bij aanvragen met een lagere bouwsom wordt een lichte Bibob-beoordeling verricht als er signalen van ondermijning zijn of als een aanvraag valt binnen een BIBOB-risicogebied, in dit geval postcodegebied 1012. In dit geval waren die signalen er, namelijk de in 2022 in de winkel van eiseres op de [adres] [huisnummer 1] , [huisnummer 3] en [huisnummer 2] gevonden namaakitems. Van strijd met het verbod op détournement de pouvoir, zoals eiseres betoogt, is dan ook geen sprake.
20. De rechtbank is verder van oordeel dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat aannemelijk is dat ernstig gevaar bestaat dat de omgevingsvergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen.Meer specifiek betekent dit dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat ernstig gevaar bestaat dat de omgevingsvergunning bijdraagt aan de handel in namaakartikelen. Daarbij acht de rechtbank de volgende feiten van belang. Ten eerste is eiseres strafrechtelijk veroordeeld voor de gevonden namaakitems in de winkel op de [adres] [huisnummer 2] .Die veroordeling mocht het college bij zijn Bibob-beoordeling betrekken, omdat [naam 1] zowel [functie 1] van eiseres is als enig aandeelhouder en [functie 1] van [eiseres] , die de souvenirwinkel aan de [adres] [huisnummer 2] exploiteert. Ten tweede heeft de Ondermijningsbrigade op 8 maart 2022 in de souvenirwinkel op de [adres] [huisnummer 1] namaakartikelen aangetroffen. De rechtbank overweegt dat uit deze feiten volgt dat het aannemelijk is dat strafbare feiten zijn gepleegd. Dat betekent dat zozeer waarschijnlijk is dat die feiten hebben plaatsgevonden, dat ze daarom als vaststaand behoren te worden aangenomen.Er is dus sprake van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat eiseres in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor zij een omgevingsvergunning heeft aangevraagd.De aangevraagde omgevingsvergunning voorziet in het plaatsen van reclame-uitingen die ervoor zorgen dat de souvenirwinkel meer klanten aantrekt. Dit vindt bevestiging in het door eiseres overgelegde overzicht van het verlies dat zij lijdt sinds zij de reclame-uitingen heeft verwijderd.
21. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het college de omgevingsvergunning heeft mogen weigeren om de reden dat eiseres het Bibob-formulier onjuist heeft ingevuld. Dat voor het onjuist invullen van het formulier volgens eiseres een aannemelijke verklaring bestaat, leidt niet tot een ander oordeel. Het is de verantwoordelijkheid van eiseres om het Bibob-formulier op de juiste wijze in te vullen.Het college heeft mogen concluderen dat vermoedelijk valsheid in geschrifte is gepleegd.
22. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit 1 in strijd met het evenredigheidsbeginsel is. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit 1 niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De afwijzing van de omgevingsvergunning is, gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, evenredig met de mate van het gevaar die vergunningverlening met zich meebrengt. Daarbij is van belang dat het college op de zitting heeft toegelicht dat merkvervalsing grote gevolgen heeft. Zo lijdt het bedrijf achter het merk dat vervalst wordt veel omzetverlies. Ook leidt merkvervalsing tot concurrentievervalsing, omdat een onderneming door het goedkoop inkopen en verkopen van namaakartikelen meer winst kan maken dan een ondernemer die wel bij de geijkte verkooppunten originelen inkoopt. De Nederlandse economie loopt jaarlijks twee miljard euro mis in verband met merkvervalsing. Daarnaast is de veiligheid van consumenten in het geding. Zo ontbranden kabeltjes van namaakproducten sneller. Tot slot is vaak sprake van erbarmelijke arbeidsomstandigheden. Dat in de souvenirwinkel aan de [adres] [huisnummer 1] , zoals eiseres, maar één keer namaakartikelen zijn aangetroffen doet niet ter zake. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen mocht het college ook de in de winkel aan de [adres] [huisnummer 2] aangetroffen artikelen meenemen in zijn beoordeling. Voor die winkel geldt dat het college een mutatierapport van 13 september 2023 heeft overgelegd waaruit volgt dat verbalisanten op 11 september 2023, na de eerdere inbeslagname(s) dus, wederom meerdere namaakartikelen in beslag genomen hebben. Dat Reactlater aangegeven heeft dat een deel van deze producten ten onrechte in beslag genomen is doet hier niet aan af, omdat in elk geval een deel van de artikelen terecht in beslag is genomen.
23. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college de aanvraag om een omgevingsvergunning in redelijkheid heeft afgewezen.
Last onder dwangsom, AMS 23/6941
24. Het college heeft aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd omdat eiseres de reclame-uitingen zonder omgevingsvergunning op de gevel heeft aangebracht. Nu de rechtbank eerder in deze uitspraak al geoordeeld heeft dat de reclame-uitingen te kwalificeren zijn als bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning aangevraagd moet worden,is sprake van een overtreding. Eiseres is ook overtreder, omdat zij de souvenirwinkel exploiteert.
25. Eiseres voert allereerst aan dat in het besluit van 15 mei 2023 feitelijke onjuistheden worden vermeld. Zo gaat het besluit uit van het verkeerde kenmerk van de aangevraagde omgevingsvergunning en heeft daarover nog geen hoger beroep bij de Afdeling plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat in het advies van de bezwaarschriftencommissie van 9 oktober 2023 wordt erkend dat deze constateringen onjuist zijn. Het college gaat in het bestreden besluit 2 uit van de juiste feiten. Het gebrek is daarmee hersteld.
26. Eiseres voert verder aan dat het college had moeten afzien van handhaving, omdat legalisatie nog mogelijk is. Tegen de weigering van de omgevingsvergunning staat namelijk nog een procedure bij de rechtbank en de Afdeling open.
27. De rechtbank overweegt dat gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving bij een overtreding van een wettelijk voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
28. Eiseres heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor de reclame-uitingen, maar het college heeft deze aanvraag op 25 augustus 2022 afgewezen. Het enkele feit dat het college niet wil meewerken is al voldoende om aan te nemen dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat.Met het bestreden besluit 1 is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat dat besluit in stand blijft. Dat hiertegen nog hoger beroep bij de Afdeling openstaat is onvoldoende om concreet zicht op legalisatie aan te nemen.
29. Eiseres voert aan dat de last geen doel treft. Volgens het college is het doel van het verwijderen van de reclameborden om criminaliteit te voorkomen, maar met reclameborden kan criminaliteit niet gefaciliteerd worden. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het doel van de last is immers niet om criminaliteit te voorkomen, maar om de overtreding te beëindigen dat zonder omgevingsvergunning is gebouwd.
30. Tot slot voert eiseres aan dat het college zijn handhavingsbeleid onjuist heeft toegepast. De dwangsom is immers te hoog en de begunstigingstermijn te kort. De dwangsom mag maar € 2.500 per object zijn en de begunstigingstermijn moet 6 weken zijn.
31. De rechtbank is van oordeel dat het college zijn handhavingsbeleid juist heeft toegepast. Het college heeft zich gebaseerd op het Handhavingsbeleid Wabo 2e helft 2017-2018 (het beleid). Op de zitting heeft het college verduidelijkt dat de hoogte van de dwangsom € 2.500 per object is. Het college handelt hiermee in lijn met het beleid. Voor de begunstigingstermijn geldt dat het college een termijn van twee weken, in plaats van zes weken, gesteld heeft. Uit het beleid volgt dat de daarin opgenomen begunstigingstermijnen indicaties zijn. Er kan dus altijd, zij het gemotiveerd, worden afgeweken van de genoemde termijnen. Uitgangspunt is de tijd die nodig is om de overtreding te beëindigen. Daarbij geldt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk om de overtreding te kunnen opheffen. Het college heeft voor een termijn van twee weken gekozen omdat dit volgens het college voldoende tijd was om de overtreding te beëindigen. Op verzoek van eiseres heeft het college de begunstigingstermijn verlengd met een week. Eiseres heeft de overtreding voor die tijd beëindigd. Daaruit volgt dat de (verlengde) begunstigingstermijn niet te kort was.
32 . De rechtbank komt tot de conclusie dat het college op goede gronden tot handhaving is overgegaan.