ECLI:NL:RBAMS:2024:2031

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
13/212512-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en familieleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 maart 2024 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1996 in Polen, werd aangeklaagd voor het ondergaan van een vrijheidsstraf van zeven maanden, waarvan nog zes maanden en 29 dagen resteerden. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 13 maart 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat zijn persoonsgegevens correct zijn. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd op basis van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de aanvullende informatie beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon was veroordeeld voor feiten die onder de Nederlandse wetgeving vallen, zoals handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsman overwogen, die stelde dat de detentieomstandigheden in Polen onmenselijk zouden zijn en dat de overlevering een inbreuk zou vormen op het familieleven van de opgeëiste persoon. De rechtbank oordeelde echter dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de detentieomstandigheden een reëel gevaar voor de opgeëiste persoon zouden vormen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/212512-23
Datum uitspraak: 27 maart 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 24 januari 2024 in samenhang gelezen met de correct van 1 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 7 juni 2022 door
the Regional Court in Kielce, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1996,
verblijvend op het adres: [adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 maart 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.E.P. van Geelkerken, advocaat te Brunssum en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB en de aanvullende informatie van 5 februari 2024 vermelden een
enforceable judgement of the Local Court in Starachowice of 16 March 2021(II K 1247/20) als ook een procedure in hoger beroep welke geleid heeft tot het arrest van
the Regional Courtin Kielce van 24 juni 2021.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zeven maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog zes maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Uit de aanvullende informatie van 5 februari 2024 blijkt dat de zaak in hoger beroep is behandeld en dat daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat. De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW. Uit voornoemde aanvullende informatie blijkt tevens dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid. Dat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg kan staan.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen gevolg kan worden gegeven aan het overleveringsverzoek vanwege de detentieomstandigheden in Polen. De raadsman verwijst hiertoe naar het rapport van het
Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van 22 februari 2024. Daarnaast is er een verzoek gedaan op grond van artikel 21a OLW dat de officier van justitie heeft gehonoreerd. Echter de Poolse overheid laat het hier afweten. Dit past in het beeld van een Poolse overheid die graag gebruik wenst te maken van de EAB/OLW procedure en de geneugten van Europa, maar zelf de fundamentele rechten niet wenst na te komen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het CPT-rapport met name zorgen laat zien met betrekking op detentie van voorlopig gedetineerden
in remand. Dat regime is niet van toepassing op de opgeëiste persoon, omdat hij is veroordeeld en in de gevangenis een straf moet uitzitten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de rapportage van het CPT van 22 februari 2024 (voornamelijk) betrekking heeft op detentieomstandigheden in het voorlopige hechtenis-regime, vreemdelingendetentie en het verblijf in psychiatrisch penitentiaire centra. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de overlevering van de opgeëiste persoon door de Poolse autoriteiten wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een aan hem opgelegde gevangenisstraf, dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat hij geen psychiatrische problematiek heeft als gevolg waarvan hij in een daartoe gespecialiseerde detentie-instelling zal worden geplaatst. De bevindingen uit de CPT-rapportage bevatten geen gegevens die duiden op een reëel gevaar dat personen - zoals de opgeëiste persoon - die een gevangenisstraf moeten ondergaan, onmenselijk of vernederend worden behandeld zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). De rechtbank beschikt ook overigens niet over dergelijke gegevens. De rechtbank verwerpt het verweer en ziet geen aanleiding om de Poolse autoriteiten hierover nader te bevragen.

7.Overige verweren; familieleven

De raadsman heeft betoogd dat overlevering een inbreuk is op het familieleven van de opgeëiste persoon. Hij woont samen met zijn vriendin en kind in Nederland en is kostwinner. Als zijn inkomen zou wegvallen vanwege overlevering naar Polen komen zijn vriendin en kind op straat te staan omdat de huur en andere vaste lasten dan niet meer kunnen worden betaald.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op familieleven geen weigeringsgrond is.
De rechtbank is van oordeel dat een beroep op artikel 7 Handvest niet kan slagen. De rechtbank overweegt dat overlevering, gelet op artikel 52, eerste lid, Handvest, in beginsel een toegestane beperking is op de uitoefening van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven. De rechtbank ziet in de geschetste persoonlijke omstandigheden geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. De inmenging in de uitoefening van het recht op privé-, gezins- en familieleven levert daarom geen beletsel op voor overlevering.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 26 en 55 Wet wapens en munitie, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5 en 7, OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Kielce(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. P. Sloot en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek en A. Gabriëlse, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 maart 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (