ECLI:NL:RBAMS:2024:2029

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
13/004898-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en weigeringsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 maart 2024 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings te Antwerpen, België. De opgeëiste persoon, geboren in België in 1964 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de opgeëiste persoon werd vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. De verdediging voerde aan dat de overlevering op basis van de derde titel van het EAB moest worden geweigerd, omdat de interneringsmaatregel niet door een rechter was opgelegd. De officier van justitie betoogde echter dat de omzetting van de gevangenisstraf naar een interneringsmaatregel wel degelijk een rechterlijke beslissing ten grondslag had. De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet in strijd was met de Overleveringswet en dat de detentieomstandigheden in België voldoende garanties boden om de opgeëiste persoon over te leveren. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en stond de overlevering toe.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/004898-24
Datum uitspraak: 27 maart 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 8 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 januari 2024 door het Parket van de Procureur des Konings te Antwerpen (België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]geboren in [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1964,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 februari 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen, maar is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsvrouw, mr. S.J. Linck die waarneemt voor haar kantoorgenoot mr. S.M. Hof, beiden advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] De rechtbank heeft de gevangenhouding bevolen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd geschorst teneinde de rechtbank en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de door de raadsvrouw in verband met artikel 11 OLW ingebrachte stukken te kunnen bestuderen.
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 13 maart 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt voor uitvoerlegging vatbare titels:
1) Raadkamer Tongeren 29 november 1991 (2894)
2) Hof van Beroep Antwerpen 29 juni 2005 (2005/3360)
3) Ministerieel Besluit Omzetting van een hoofdgevangenisstraf van 9 jaar naar een
internering via Rechtbank Nederland 16 juli 2010 (EPI DDB 82/140.130).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van interneringsmaatregelen door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De interneringsmaatregelen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde titels.
Deze titels betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de overlevering voor de derde titel moet worden geweigerd op basis van artikel 7, eerste lid, OLW. Bij de veroordeling door het gerechtshof Den Bosch is een gevangenisstraf van negen jaren opgelegd. Die straf is overgenomen door België en daar omgezet naar een interneringsmaatregel door de beslissing van de Belgische minister. De interneringsmaatregel is dus niet opgelegd door een rechter. Dit moet tot een weigering leiden. Het zou indruisen tegen de scheiding van de machten om van weigering af te zien.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er aan de ministeriële beschikking wel een rechterlijke beslissing ten grondslag ligt, namelijk het arrest van het gerechtshof Den Bosch. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht om van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 7 OLW af te zien.
De rechtbank overweegt als volgt. Op 16 juli 2010 is de gevangenisstraf van negen jaar, die is opgelegd door het gerechtshof Den Bosch, in België omgezet naar een interneringsmaatregel door de Belgische minister. Aan de omzettingsbeslissing ligt dus een rechterlijk vonnis ten grondslag. Ten tijde van deze strafovername en omzetting gold tussen België en Nederland het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP). Dit verdrag vereist niet dat de omzettingsbeslissing door een rechterlijke autoriteit wordt genomen. [4] Daarnaast is artikel
6 EVRM [5] niet van toepassing op een omzettingsbeslissing. Het bepaalde in artikel 7, eerste lid, OLW verzet zich niet tegen overlevering ter tenuitvoerlegging van een door een rechter van een lidstaat opgelegde sanctie waarvan de tenuitvoerlegging vervolgens is overgenomen door de uitvaardigende lidstaat en waarbij die sanctie door een niet-rechterlijke autoriteit van die lidstaat is omgezet in een andere sanctie. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In de aanvullende informatie van 25 januari 2024 staat dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het processen die tot de beslissing onder titel 1 en 2 hebben geleid. Artikel 12 OLW is daarom voor deze processen niet aan de orde.
Ten aanzien van titel 3 overweegt de rechtbank dat het onderliggende Nederlandse arrest moet worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [6]
Uit het arrest van 19 oktober 2007 van het gerechtshof Den Bosch blijkt dat dit op tegenspraak is gewezen. Tevens staat in het arrest dat er verweren door en namens de verdachte (zijnde de opgeëiste persoon) zijn gevoerd. De rechtbank leidt hieruit af dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij het proces in hoger beroep in Nederland. Artikel 12 OLW is daarom ook voor dit proces niet aan de orde.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 27, te weten:
verkrachting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Niet alle feiten vallen naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de feitsomschrijving, onder het lijstfeit ‘verkrachting’. Overlevering kan voor die feiten worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
poging tot doodslag;
diefstal, meermalen gepleegd;
mishandeling;
afpersing.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [7]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
- de opgeëiste persoon is voor de feiten in titel III van het EAB in Nederland onherroepelijk veroordeeld;
- de aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraf is door België overgenomen en is omgezet in een interneringsmaatregel;
- de opgeëiste persoon ondergaat de interneringsmaateregel reeds in België.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie genoemde argumenten vormt het gegeven dat de feiten geacht worden geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de overlevering op basis van artikel 11 OLW moet worden geweigerd. De tenuitvoerlegging van interneringsmaatregelen is niet probleemloos. België is meermalen veroordeeld voor schendingen van het EVRM en bovendien zijn er ook recente rapporten over de problemen bij de tenuitvoerlegging van interneringsmaatregelen. Geïnterneerden verblijven te lang in de gevangenis zonder dat zij de behandeling krijgen die zij nodig hebben. De problemen zijn anno 2024 nog steeds niet opgelost. Hiertoe wordt verwezen naar het rapport van Unia, de CTRG en de FIRM van 21 juli 2023, die de raadsvrouw ook heeft overgelegd. Daarnaast heeft de raadsvrouw ook een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (het EHRM) overgelegd waarin de Belgische staat is veroordeeld tot betaling van €12.000,- aan de opgeëiste persoon omdat hij te lang op een behandeling heeft moeten wachten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met de gegeven detentiegarantie het gevaar voor de opgeëiste persoon is weggenomen.
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat op dit moment voor alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [8]
Bij brief van 26 januari 2024 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Turnhout.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m 2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m 2 inclusief vast meubilair. De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel inclusief vast meubilair en sanitair is 11 m 2.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.

In de aanvullende informatie van 29 januari 2024 staat dat, omdat de opgeëiste persoon op een interneringsafdeling moet komen, hij gedetineerd wordt in de gevangenis van Turnhout.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie.
De rechtbank is, gelet op de individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).
Specifiek ten aanzien van hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd over tenuitvoerlegging van de interneringsmaatregelen in België overweegt de rechtbank het volgende. Uit de door de raadsvrouw overgelegde rapporten blijkt een zorgelijke situatie. De rechtbank is echter van oordeel dat de rapporten niet voldoende aanknopingspunten bieden om een algemeen gevaar aan te nemen voor gedetineerden die in België een interneringsmaatregel ondergaan. Voor zover er al sprake zou zijn van een algemeen gevaar wordt dit gevaar weggenomen door de voornoemde individuele detentiegarantie voor de opgeëiste persoon. In de aanvullende informatie van 29 januari 2024 is meegedeeld dat de opgeëiste persoon in Turnhout op een interneringsmaatregel zal komen. De eigen ervaring van de opgeëiste persoon (dat hij niet snel genoeg is doorgeplaatst in een behandelingssetting) is weliswaar onderbouwd met de uitspraak van het EHRM, maar tegen de achtergrond van de informatie waarover de rechtbank beschikt onvoldoende om een algemeen gevaar voor geïnterneerden in België aan te nemen. Daar komt bij dat de mogelijkheid bestaat om een kort geding aan te spannen bij Belgische rechter wanneer de doorplaatsing te lang duurt en zelfs een zaak bij het EHRM blijkbaar tot het toekennen van schadevergoeding kan leiden. Er is dus sprake van
effective remedyin België. [9] Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 287, 300, 310 en 317 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur des Konings te Antwerpen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. P. Sloot en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek en A. Gabriëlse, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 maart 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, VOGP.
5.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
7.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.