ECLI:NL:RBAMS:2024:1917

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
AMS 22/5377
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding door het UWV wegens verjaring en gebrek aan onrechtmatig handelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 8 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding door het UWV beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Tetouan in Marokko, heeft een verzoek ingediend omdat hij meent dat hij te weinig WAO-uitkering heeft ontvangen in de periode van 1991 tot en met 2002. Het UWV heeft zijn verzoek afgewezen, met als argument dat er geen onrechtmatig handelen heeft plaatsgevonden en dat de vordering is verjaard. Eiser ontving vanaf 1979 een WAO-uitkering en zijn arbeidsongeschiktheid is in de loop der jaren herzien. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen bewijs heeft geleverd voor onrechtmatig handelen van het UWV en dat de verjaringstermijn van vijf jaar is verstreken. Eiser heeft pas op 7 juli 2022 een verzoek om schadevergoeding ingediend, wat te laat is volgens de geldende wetgeving. De rechtbank benadrukt dat het tijdsverloop tussen de eerdere besluiten en het verzoek om schadevergoeding te lang is om nog een goede beoordeling te maken. Eiser heeft ook geen recht op proceskostenvergoeding omdat hij de procedure niet heeft gewonnen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/5377

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Tetouan in Marokko, eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
( [gemachtigde verweerder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding.
1.1.
Met het bestreden besluit van 3 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser is in Nederland werkzaam geweest. Vanaf 1979 was hij 80 tot 100% arbeidsongeschikt en ontving hij een uitkering op grond van de WAO [1] . Per 1 maart 1992 is eisers arbeidsongeschiktheidsuitkering herzien en is zijn arbeidsongeschiktheid bepaald op 55 tot 65%. Eiser heeft hier beroep tegen ingesteld. De rechtbank heeft voor de beoordeling van zijn beroep zenuwarts [naam] als deskundige aangesteld, die op 30 oktober 1992 een rapport heeft uitgebracht. De rechtbank heeft daarna het beroep van eiser ongegrond verklaard. Het hoger beroep van eiser tegen deze uitspraak van de rechtbank is ook ongegrond verklaard. In 2002 is eisers arbeidsongeschiktheid verder verlaagd naar 15 tot 25%. Eisers toenmalige advocaat mr. Van der Ploeg heeft hier namens eiser beroep tegen ingesteld. In 2004 is eisers arbeidsongeschiktheid alsnog bepaald op 80 tot 100%. Vanaf juli 2018 ontvangt eiser een uitkering op grond van de AOW [2] .
2.2.
Op 7 juli 2022 heeft eiser een verzoek om schadevergoeding gedaan, omdat hij vindt dat hij te weinig WAO-uitkering heeft ontvangen in de periode van 1991 tot en met 2002. Eiser vordert schade over de periode 1991 tot en met 2002 omdat hij in die periode ten onrechte een WAO-uitkering van 55 tot 65% heeft ontvangen. Daarnaast vordert hij schadevergoeding over 2002 tot 30 november 2004. Toen is beslist dat hij weer een uitkering van 80 tot 100% kreeg. Door het verlagen van de WAO-uitkering hebben eiser en zijn gezin schade geleden heeft hij met zijn gezin zwaar geleden onder armoede.
2.3.
Het UWV heeft het verzoek afgewezen. Het UWV heeft het bezwaar van eiser hiertegen ongegrond verklaard zonder een hoorzitting te houden omdat uit de bezwaren al bleek dat de bezwaren van eiser ongegrond waren (‘kennelijk ongegrond’). Eiser had op grond van de WAO bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100% recht op een uitkering van 70% van het laatst verdiende loon. Die heeft hij (weer) vanaf 2003 gekregen. Eiser verzoekt ook schade over de periode van 1991 tot en met 2002. Eiser heeft geen stukken meegestuurd waaruit blijkt dat sprake is van onrechtmatig handelen van het UWV. In het dossier heeft het UWV daarvoor ook geen gronden gevonden. Het UWV heeft toegelicht dat schade pas kan worden vergoed als zij onrechtmatig heeft gehandeld tegenover eiser, dat handelen aan het UWV kan worden toegerekend en verder aan alle andere voorwaarden voor het recht op schadevergoeding is voldaan. Er is al geen onrechtmatig handelen. Als er al een onrechtmatige daad zou zijn van het UWV, dan vindt het UWV dat de rechtsvordering tot vergoeding van de schade is verjaard, omdat het langer dan vijf jaar is geleden dat eiser met de schade bekend is geworden. [3] Beoordeling door de rechtbank
3. Eiser heeft gezegd dat het rapport van de door de rechtbank aangewezen deskundige [naam] van 30 oktober 1992 vervalst is. De deskundige heeft hem niet op het spreekuur gezien en eiser wordt in het rapport voor leugenaar uitgemaakt. Dat rapport heeft hij pas in 2004 van zijn advocaat gekregen. Pas toen zag hij de valsheid ervan. Omdat op basis van dat rapport het beroep gegrond verklaard is in de zaak over de arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, kan het volgens eiser niet anders dan dat ook het besluit over 55 tot 65% onrechtmatig is.
4. Het UWV stelt zich op het standpunt dat niet meer is na te gaan of het beroep over 15 tot 25% arbeidsongeschiktheid gegrond is gegaan omdat het rapport van [naam] onrechtmatig was. Ook kan niet worden nagegaan of eiser altijd 80 tot 100% arbeidsongeschikt was. Het is mogelijk dat iemand met het verstrijken van de tijd minder en dan weer meer arbeidsongeschikt is. Het is dus goed mogelijk dat eiser tijdelijk 55 tot 65% arbeidsongeschikt is geweest. Bovendien had de advocaat destijds een verzoek om herziening kunnen doen. Dat heeft hij niet gedaan.
5. De rechtbank is bij zijn oordeel gebonden aan de wet en aan de uitspraken van de hoogste beroepsrechters, zoals de Centrale Raad van Beroep.
6. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 17 mei 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:948) over verjaring van schadevergoeding als volgt geoordeeld.
Het is vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 28 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2675) dat financiële aanspraken tegenover de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaar niet meer in rechte afdwingbaar zijn. Bij aanspraken die gebaseerd zijn op een aansprakelijkheidstelling voor geleden schade vangt deze verjaringstermijn aan bij het moment waarop de betrokkene met betrekking tot zijn schade in actie had kunnen komen. Stuiting betekent dat een lopende termijn is afgebroken en een nieuwe termijn van vijf jaar begint. Het is aan de betrokkene om aan te tonen dat de verjaring tijdig is gestuit en ook dat, als sprake is van een nieuwe verjaringstermijn die is gaan lopen door stuiting, die nieuwe termijn tijdig is gestuit.
7. Het besluit over 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid is tot met de hoogste beroepsrechter rechtmatig bevonden, mede gebaseerd op het rapport van [naam] . Eiser stelt nu dat door de uitspraak over de 15 tot 25% zaak volgens hem is gebleken dat het 55 tot 65% besluit ook onrechtmatig was. Stel dat eiser gelijk zou hebben gehad en dat dit besluit toch onrechtmatig zou zijn geweest, dan had eiser dat
toenmoeten voorleggen aan het UWV. Eiser had toen vijf jaar de tijd om een schadeverzoek in te dienen. Dat heeft hij of zijn advocaat niet gedaan. Dat heeft hij ook niet gedaan binnen vijf jaar nadat hij bekend was geworden met het rapport van [naam] . Eiser heeft pas op 7 juli 2022 een verzoek om schadevergoeding bij het UWV gedaan. De vordering is dus verjaard. Dat betekent dat als eiser al gelijk zou hebben gehad het UWV de schadevergoeding nu niet meer hoeft te betalen. Dat geldt ook voor de vordering over 2002 tot en met 2004. Die vordering is ook verjaard.
8. Eiser vindt dat UWV hem dat had moeten zeggen dat hij mogelijk schadevergoeding kon vorderen. Eiser stelt dat hij angstig was voor het UWV. De rechtbank begrijpt dat eiser hiermee bedoelt dat het UWV in redelijkheid geen beroep op verjaring kan doen. De rechtbank volgt dit niet. Het tijdsverloop tussen 2004 en het verzoek om schadevergoeding in 2022 is erg lang. Bovendien had hij sinds 2018 niets meer met het UWV te maken en werd hij in 2004 bijgestaan door een advocaat. Door het tijdsverloop is ook niet meer goed vast te stellen wat er is gebeurd. Het UWV heeft gezegd dat alle stukken vernietigd zijn.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt geen schadevergoeding van het UWV. Eiser heeft verzocht om vergoeding van zijn reiskosten (proceskostenvergoeding). Als je een procedure niet wint, heb je ook geen recht op proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht. Eiser krijgt die vergoeding daarom niet.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Kuiken, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet arbeidsongeschiktheid.
2.Algemene ouderdomswet.
3.Op grond van artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek.