Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen
[eiser] en [eiseres] , uit Amsterdam , eisers,
Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder
korpschef van politie, uit Amsterdam (de korpschef)
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
15 juni 2022 heeft de korpschef het inzageverzoek toegewezen voor zover dat ziet op verwerking van politiegegevens op grond van de Wpg. Met een besluit van 21 juni 2022 heeft de korpschef het inzageverzoek van eisers voor zover dat ziet op persoonsgegevens als bedoeld in de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG) afgewezen, omdat geen sprake was van dergelijke gegevens. Vervolgens hebben eisers op 28 juli 2022 inzage gehad in hun dossier, waarbij de gegevens van politiemedewerkers niet zijn getoond en geen kopieën van het dossier aan eisers zijn verstrekt. Ook heeft de korpschef de opdracht gegeven om gegevens van eisers die ouder zijn dan tien jaar, te doen vernietigen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
zich daarbij op artikel 6, 8 en 13 van het EVRM [1] , artikel 7 van het EU Handvest en overweging 43 van de considerans van de Richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving (de Richtlijn). [2] Het gaat om gegevens die een integraal onderdeel vormen van hun privéleven, waarvan een kopie overhandigd moet worden zodat eisers kunnen achterhalen waarom de korpschef zich op een dergelijke ingrijpende wijze in hun privélevens mengt. Daar speelt volgens eisers ook bij de aard van de wettelijke taak van de politie, strafrechtelijk onderzoek, waar eisers zich tegen moeten kunnen verweren.
Volgens rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] is artikel 25 van de Wpg een volledige en correcte implementatie van artikel 14 van de Richtlijn. De Afdeling heeft overwogen dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van dat artikel blijkt dat een wetsvoorstel met daarin een aanvankelijk expliciet recht om een kopie te verkrijgen van de verwerkte persoonsgegevens uitdrukkelijk niet is gevolgd. In artikel 14 van de Richtlijn is dan ook geen recht op een kopie van de verwerkte persoonsgegevens opgenomen. [4] Een dergelijke verplichting volgt evenmin uit overweging 43 van de considerans van de Richtlijn. [5] Nu eisers inzage hebben gekregen in de politiegegevens die van hen zijn verwerkt en daarbij ook de gelegenheid hebben gehad aantekeningen te maken, hebben zij naar het oordeel van de rechtbank deze gegevens in voldoende mate kunnen controleren. Eisers worden naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet onevenredig benadeeld noch geschaad in hun recht op een eerlijk proces of het recht op eerbiediging van hun privé- en familieleven.
Vernietiging van de politiegegevens van eisers
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Hierboven heeft de rechtbank al uiteengezet waarom eisers geen recht hebben op een kopie van hun politiegegevens. De rechtbank overweegt verder dat verweerder ook op dit punt een correcte toetsing aan de Wpg heeft uitgevoerd door af te zien van handhavend optreden jegens de korpschef na vernietiging van de politiegegevens van eisers die ouder waren dan tien jaar. Ook is afdoende gemotiveerd dat de resterende mutaties zien op registraties uit 2021 en daaropvolgende jaren. Nu de politiegegevens ouder dan tien jaar inmiddels zijn vernietigd, is de brief van de minister met betrekking tot de maximumtermijn voor het bewaren van politiegegevens waarnaar eisers verwezen hebben, niet langer relevant.
Het recht op inzage is geen absoluut recht. [6] Zo kan op grond van artikel 27, eerste lid, onder d, van de Wpg een inzageverzoek worden afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden. In dit geval is onder andere inzage in de namen van politieagenten geweigerd. Gezien de aard daarvan zijn deze gegevens herleidbaar tot individuele personen. Naar het oordeel van de rechtbank is weigering van de kennisneming hiervan gerechtvaardigd voor de bescherming van rechten of vrijheden van deze politieambtenaren. De rechtbank vindt daarbij aansluiting in de vaste rechtspraak van de Afdeling met betrekking tot de Wet openbaarheid van bestuur en de Wet open overheid. In die rechtspraak is namelijk overwogen dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het desbetreffende openbaarheidsverzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt. [7] Eisers hebben in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hun belang om inzage te hebben in de namen van politieagenten die in hun dossiers staan genoemd, zwaarder weegt dan de rechten en vrijheden van die politieagenten. Eisers kunnen namelijk ook zonder de persoonsgegevens van de betrokken agenten een klacht bij de korpschef indienen op grond van hoofdstuk 9 van de Awb. Op grond van artikel 9:2, tweede lid, van de Awb is een omschrijving van de gedraging waartegen de klacht is gericht voldoende om een klacht te kunnen indienen. De korpschef heeft ter zitting toegelicht dat voor het doen van een aangifte of het instellen van een civiele procedure hetzelfde opgaat. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
mr.N. Galjee-Melehi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
16 januari 2024.