202007154/1/A3.
Datum uitspraak: 17 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 november 2020 in zaak nr. 19/7112 in het geding tussen:
[appellante]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2019 heeft de korpschef het verzoek van [appellante] om kennisneming van politiegegevens toegewezen en een overzicht van alle registraties en meldingen gestuurd.
Bij brief van 3 oktober 2019 heeft de korpschef medegedeeld dat geen inzage wordt gegeven in een aantal gegevens uit documenten.
Bij uitspraak van 18 november 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 5 juni 2019 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2021, waar [appellante], bijgestaan door mr. N. Baouch, advocaat te Amsterdam, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. J.W.M.P. Dijkers, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft de korpschef verzocht om inzage in en verstrekking van door de politie verwerkte persoonsgegevens van haar en haar twee zoons. De korpschef heeft haar een overzicht gestuurd. Op 3 oktober 2019 heeft [appellante] op het politiebureau inzage gekregen in haar betreffende registraties. Daarbij zijn haar een aantal gegevens onthouden. Dit zijn de namen van verbalisanten en gegevens die herleidbaar kunnen zijn naar derden.
2. Artikel 25, eerste lid, van de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg) luidt: "De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen […]."
Artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d, luidt: "Een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, […] wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is: […] ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden […]."
3. [appellante] vindt dat de korpschef van te veel gegevens inzage heeft onthouden. De registraties hebben met name betrekking op problemen van haar kinderen op hun school en de meeste betrokken personen zullen al bekend zijn bij haar. Ook is het overzicht niet compleet. Er moeten volgens haar meer registraties zijn waarbij haar persoonsgegevens zijn verwerkt.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen inzage heeft geboden in sommige gegevens. Niet is gebleken dat er gegevens onthouden zijn, aldus de rechtbank.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de korpschef heeft nagelaten per gegeven te vermelden waarom hiervan geen inzage wordt gegeven en waarom de informatie te herleiden is naar een derde. Ze betwist dat het gegevens zijn die herleidbaar kunnen zijn naar een derde. Het is ongeloofwaardig dat er niet meer persoonsgegevens zijn verwerkt dan die zijn vermeld in het overzicht en die zij heeft ingezien. Van het huisbezoek in 2016 moet een registratie in het politiesysteem zijn opgemaakt. Dit is de politie namelijk verplicht. Ook heeft er op 9 januari 2017 een incident plaatsgevonden, op de school van haar zoons, waarvan een registratie zou moeten zijn opgemaakt. Zij is toen aangehouden en meegenomen naar het bureau. De politierechercheur heeft bij het verhoor een opmerking gemaakt die hij alleen kon maken naar aanleiding van informatie van de school. Er moeten dus gesprekken hebben plaatsgevonden tussen de school en de politie. Daarvan heeft zij geen mutaties gezien. Dat deze gesprekken hebben plaatsgevonden blijkt ook uit een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Daarin staat iets vermeld van wat de school heeft verteld over wat tijdens het politieverhoor heeft plaatsgevonden. Op 20 januari 2017 heeft ze aangifte gedaan tegen een leerplichtambtenaar. Deze aangifte komt niet voor op de registratielijst. Een weergave van een incident op 23 maart 2018 en meldingen die zij heeft gedaan in februari 2016, juli 2017, januari 2018 en mei 2018 heeft zij ook niet teruggezien.
5.1. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 27 van de Wpg (Kamerstukken II 2017/18, 34 889, nr. 3, p. 80) volgt dat het recht op inzage geen absoluut recht is. Het kan worden beperkt vanwege zwaarder wegende belangen, zoals het belang van derden. Daarbij dient het belang van de betrokkene op inzage te worden afgewogen tegen het belang van de overheid om inzage te weigeren. Met de criteria van noodzakelijkheid en evenredigheid is dit tot uitdrukking gebracht.
De gelijksoortigheid van gegevens kan meebrengen dat niet per gegeven hoeft te worden gemotiveerd of en waarom een belang als bedoeld in artikel 27 van de Wpg zich tegen kennisgeving verzet. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2581. De Afdeling heeft om een inhoudelijk oordeel over de onthouding van kennisneming te kunnen geven kennis genomen van de vertrouwelijk overgelegde gegevens. [appellante] heeft hiervoor toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.2. De gegevens waarvan kennisneming is onthouden betreffen ten eerste namen van verbalisanten, ten tweede gegevens van derden en passages van gesprekken met derden en ten derde een toelichting op een actie naar aanleiding van een melding van [appellante] van een mishandeling. Op het eerste onderdeel wordt in deze uitspraak niet ingegaan. [appellante] is het namelijk alleen niet eens met het tweede en derde onderdeel. Met betrekking tot het derde onderdeel, de toelichting, geldt dat de gegevens die haar onthouden zijn niet op haar betrekking hebben. Deze gegevens kunnen daarom niet worden aangemerkt als haar betreffende politiegegevens en vallen niet onder het bereik van artikel 25, eerste lid, van de Wpg. De korpschef heeft daarom terecht geweigerd die gegevens aan [appellante] te verstrekken. Met betrekking tot het tweede onderdeel, gegevens van derden en passages van gesprekken met derden, geldt dat deze gegevens allemaal gaan over een conflict met de school van de kinderen. Ze zijn dus gelijksoortig. De korpschef heeft daarom niet per gegeven hoeven motiveren waarom kennisneming is onthouden. De gegevens zijn, gezien de aard daarvan en de kleine kring van betrokkenen, herleidbaar tot individuele personen. Weigering van kennisneming hiervan wordt gerechtvaardigd door rechten of vrijheden van derden. Derden moeten namelijk zaken kunnen melden aan de politie zonder te hoeven vrezen dat de politie deze melding naar buiten brengt. Dat [appellante] mogelijk door informatie in andere stukken al op de hoogte is van de namen of informatie in een aantal van de weggelakte gegevens, maakt het voorgaande niet anders. Zoals de korpschef heeft verklaard, beoordeelt hij de gegevens op zichzelf en gaat hij niet na of de informatie al uit andere stukken bij [appellante] bekend zou kunnen zijn.
5.3. De stelling van de korpschef dat er niet meer politiegegevens zijn dan waarin inzage is gegeven komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. Van een aantal situaties die [appellante] heeft genoemd, zoals het incident op 9 januari 2017 en de aangifte op 23 maart 2018, is wel informatie opgenomen in de politiesystemen en daarin is ook voor een groot deel inzage verleend. Van het huisbezoek en de meldingen is niets geregistreerd. Dit kan zijn geweest omdat het volgens de betrokken ambtenaren niet vermeldenswaardig was of omdat het door drukte is nagelaten. Dat de korpschef geen preciezere informatie kan geven, leidt er niet toe dat het ongeloofwaardig is dat er niets is geregistreerd. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er toch registraties zouden zijn.
5.4. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
7. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Greben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021