Beoordeling van de beroepen
24. De rechtbank beoordeelt in de beroepen of de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten de genoemde Wbr-vergunningen voor energielaadpunten als aanvullende voorziening bij de benzinestations aan Total te verlenen. Dat doet de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van Fastned in het ‘Nader stuk’ van 9 oktober 2023, dat Fastned op verzoek van de rechtbank heeft ingediend. De rechtbank beschouwt daarmee de eerdere beroepschriften als vervangen en de daarin aangevoerde gronden als ingetrokken, met uitzondering van de gronden in het beroepschrift van 26 september 2023 (AMS 22/2936, verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 3] ) over de gestelde strijd met de Tijdelijke beleidsregel en de beleidsvisie 'Verzorgingsplaats van de toekomst’.
24. De rechtbank merkt de door de minister genomen wijzigingsbesluiten aan als een nadere motivering van de oorspronkelijke bestreden besluiten. De rechtbank betrekt deze besluiten op de voet van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de beoordeling van de beroepen.
In alle beroepen aangevoerde gronden
26. De beroepen zien alle op aangevulde of gewijzigde vergunningen die zijn verleend na de inwerkingtreding van de Tijdelijke beleidsregel. Niet in geschil is dat aan deze beleidsregel moet worden getoetst. Deze Tijdelijke beleidsregel is een aanvulling op de Kennisgeving, waarin de minister aanvullende regels heeft gesteld over het beperken van de geldigheidsduur van Wbr-vergunningen en waarin de minister een vergunningenstop heeft opgenomen. De Tijdelijke beleidsregel beoogt de implementatie van de beleidsvisie van de minister tot herordening van de inrichting van verzorgingsplaatsen te faciliteren. Volgens de beleidsvisie is het eindbeeld in 2050 een verzorgingsplaats die voorziet in de (energie)behoeften van een zero-emissie wagenpark door middel van één laadlocatie per verzorgingsplaats. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat concurrentie plaatsvindt
tussende verzorgingsplaatsen en niet
opde verzorgingsplaatsen.
27. Fastned voert aan dat het verlenen van de Wbr-vergunning niet deugdelijk is gemotiveerd. Onderzoek wijst uit dat laadstations als aanvullende voorziening bij een benzinestation tot in totaal minder beschikbare laadvoorzieningen leiden dan zonder de aanwezigheid van laadstations als aanvullende voorziening. De minister heeft in strijd met artikel 4 van de Tijdelijke beleidsregel geen rekening gehouden met de negatieve gevolgen van de vergunning op de transitie naar emissievrij wegvervoer en op de beschikbaarheid van voldoende laadvoorzieningen langs de Nederlandse snelwegen, aldus Fastned .
28. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat aan de vergunningen geen motiveringsgebrek kleeft. De minister heeft met verwijzing naar de toelichting op de Tijdelijke beleidsregel toegelicht dat artikel 4 van de Tijdelijke beleidsregel het belangenkader weergeeft (zoals ook tussen haakjes in de Tijdelijke beleidsregel is weergegeven) dat alleen betrekking heeft op de beperking van de looptijd van vergunningen en het invoeren van een vergunningenstop, zoals is geformuleerd in artikel 3 van de Tijdelijke beleidsmaatregel. Door de looptijd te beperken wordt rekening gehouden met toekomstig beleid, waarbij een nieuwe uitgiftesystematiek zal worden ingevoerd, en met het gegeven dat (ook) op termijn de beschikbaarheid van voldoende voorzieningen voor snelladen is verzekerd. De minister heeft toegelicht dat de in artikel 4 van de Tijdelijke beleidsregel geformuleerde belangen nopen tot beperking van de looptijd van vergunningen op de in artikel 3 beschreven wijze. Verder heeft de minister aangegeven dat de belangen genoemd in artikel 4 daarnaast in specifieke gevallen ertoe kunnen leiden dat er extra voorschriften aan de vergunning worden verbonden of dat tot weigering wordt overgegaan. Slechts in dat geval volgt een expliciete belangenafweging in het betreffende besluit.
29. De rechtbank acht de uitleg die de minister aan zijn eigen beleid geeft niet onredelijk. Deze uitleg past ook binnen de doelstelling van het beleid en de fase waarin de transitie zich thans bevindt. De Tijdelijke beleidsregel beoogt op zichzelf immers niet zorg te dragen voor voldoende laadpalen, maar om de transitie naar een nieuw stelsel van verzorgingsplaatsen niet te bemoeilijken. De eerste grootschalige uitgifte van laadkavels overeenkomstig de nieuwe uitgiftesystematiek wordt voorzien in 2028. Het jaar 2028 is daarmee een belangrijk moment voor de inwerkingtreding van nieuw beleid op de verzorgingsplaatsen en daarmee de start van de transitiefase richting een emissieloos wagenpark in 2050. In deze context is het tijdelijk beperken van de looptijd een middel om de in artikel 4 beschreven belangen in de volgende fasen van de transitie te kunnen realiseren. Het toepassen van artikel 3 behoeft daarom geen motivering die is gericht op de in artikel 4 beschreven belangen. Deze beroepsgrond kan niet slagen.
Strijd met de 'Tijdelijke beleidsregel
30. Fastned stelt dat het vergunnen van laadpalen als aanvullende voorzieningen contraproductief is aan de doelstellingen van de beleidsvisie ‘Verzorgingsplaats van de toekomst’ en de Tijdelijke beleidsregel, om het aantal laadpalen langs de snelwegen te laten toenemen. Onafhankelijke economische onderzoeken tonen aan dat het aanbieden van energielaadpunten als aanvullende voorziening negatieve gevolgen heeft voor het aanbieden van energielaadpunten als basisvoorziening. Uitbreidingsplannen van de basisvoorziening van Fastned op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 3] worden daardoor niet (volledig) gerealiseerd, aldus Fastned .
31. De rechtbank wijst er allereerst op, zoals zij hiervoor al heeft overwogen, dat de Tijdelijke beleidsregel een aanvullend karakter heeft. Voorts wijst de rechtbank naar haar uitspraak van 21 juli 2023 over verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 4], waarin Fastned een vergelijkbare beroepsgrond heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in die uitspraak de Tijdelijke beleidsregel niet kennelijk onredelijk en ook niet in strijd met de doelstellingen van de nieuwe beleidsvisie geacht.
32. De rechtbank ziet geen aanleiding om in de nu voorliggende beroepen anders te oordelen. Het vergunnen van energielaadpunten als aanvullende voorziening, alle met een beperkte looptijd, bij de benzinestations op verzorgingsplaatsen ' [verzorgingsplaats 1] ,
[verzorgingsplaats 3] en [verzorgingsplaats 2] staat aan deze doelstellingen niet in de weg. Voor zover onafhankelijke onderzoeken volgens Fastned laten zien dat het vergunnen van dergelijke energielaadpunten niet alleen het totale aantal mogelijke laders op verzorgingsplaatsen remt, maar ook de investeringsbereidheid, kan deze stelling Fastned niet baten. Dit heeft de rechtbank in vergelijkbare situaties al eerder overwogen, onder meer in een uitspraak van
21 juli 2023.
Strijd met artikel 4:84 van de Awb
33. Fastned stelt nog dat de bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 4:84 van de Awb. Haar standpunt komt erop neer dat de verleende vergunningen de beoogde transitie naar uitstootvrij vervoer zouden vertragen en belemmeren. Mede gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om uit te gaan van bijzondere omstandigheden die onevenredig zijn in verhouding tot de met de Tijdelijke beleidsregel te dienen doelen. Andere omstandigheden heeft Fastned niet gesteld.
Zaaknummer 22/19 ( [verzorgingsplaats 2] )
Kwalificatie als aanvullende voorziening
34. Fastned betoogt dat de vergunde energielaadpunten als aanvullende voorziening bij het benzinestation op de verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 2] niet voldoen aan de cumulatieve criteria in de Kennisgeving 2022 en dus niet als een aanvullende voorziening kwalificeert. De energielaadpunten liggen achter de shop bij het benzinestation. Hierdoor wordt in strijd met de verkeersveiligheid geen overzicht gegeven van de beschikbare laadpalen. Fastned verwijst in dit verband naar een brief van 25 april 2023 van Rijkswaterstaat, in een andere procedure. In die brief schrijft Rijkswaterstaat, onder meer: “Een gebouw vóór het laadstation kan het zicht op het laademplacement wegnemen. Doel van het laademplacement is het geven van overzicht op de beschikbare laadpalen.” Volgens Fastned is dit eenzelfde situatie als de situatie van [verzorgingsplaats 2] en dus is de vergunning in strijd met de verkeersveiligheid verleend.
35. De rechtbank stelt vast dat de genoemde brief van Rijkswaterstaat niet in deze procedure is ingebracht. Fastned heeft aangegeven dat om haar moverende redenen niet te willen doen, maar dit met een beroep op artikel 8:29 van de Awb te willen doen indien de rechtbank dit wenst. Omdat deze brief deel uitmaakt van een andere procedure, behoort deze brief niet tot de op deze zaak betrekking hebbende stukkenen hoeft dus niet te worden verstrekt. Fastned had deze brief zelf kunnen inbrengen, maar heeft daar niet voor gekozen. Fastned en de minister hebben uit de brief geciteerd en zijn het eens over de inhoud daarvan. De rechtbank gaat daar dan ook van uit. Voor zover Total stelt dat de brief aan het dossier moet worden toegevoegd met het oog op andere zaken, ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding omdat dit niet bijdraagt aan de beoordeling van het beroep.
36. De rechtbank overweegt dat Fastned in het ‘Nader stuk’ van 9 oktober 2023 niet heeft toegelicht aan welke criteria in de Kennisgeving 2022 de vergunning niet voldoet. Voor zover Fastned betoogt dat de aanvullende voorziening functioneel afbreuk doet aan de basisvoorziening, heeft zij dit niet aannemelijk gemaakt, alleen al omdat de energielaadpunten achter de shop bij het benzinestation zijn voorzien. Daarnaar gevraagd heeft Fastned tijdens de zitting toegelicht dat de vergunde energielaadpunten ertoe leiden dat de verkeersstromen in complexiteit toenemen of ten koste gaan van de (verkeers)veiligheid op de verzorgingsplaats.Fastned beroept zich hiertoe op het hiervoor weergegeven citaat uit de brief van 25 april 2023. De minister stelt daartegenover dat de vergunde energielaadpunten veilig kunnen worden ingepast op deze verzorgingsplaats, onder verwijzing naar de verkeerskundige beoordeling van 30 juni 2021. Daaruit komt, kort weergegeven, het volgende naar voren. Op de afrit kan veilig worden afgeremd en op de verzorgingsplaats is de rijsnelheid laag genoeg en de weg zodanig en herkenbaar ingericht dat de automobilist voldoende tijd en gelegenheid heeft om veilig een keuze te maken. Rijden tegen de rijrichting in is in theorie mogelijk, maar door de vormgeving en de weginrichting niet waarschijnlijk. Daardoor is het zeer onwaarschijnlijk dat het toestaan van energielaadpunten bij het benzinestation van Total tot verkeersonveilige situaties leidt. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op de verkeerskundige beoordeling, waarin ook een ritanalyse is opgenomen, heeft kunnen baseren. Fastned heeft geen tegenrapport overgelegd om de conclusie in de verkeerskundige beoordeling te bestrijden of te weerleggen. De minister heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat de vergunde energielaadpunten veilig kunnen worden ingepast op deze verzorgingsplaats.
37. Tevens is de rechtbank het met de minister eens dat de brief van 25 april 2023 over verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 3] een andere situatie en dus geen gelijk geval betreft. De situatie in de brief betreft een voorziene shop gelegen voor een laadstation als basisvoorziening. Tijdens de zitting heeft de minister toegelicht dat bij het verlaten van de snelweg en het oprijden van het laademplacement de taakcomplexiteit van de bestuurder verhoogd is en dat het daarom ongewenst is dat de voorziene shop het zicht op het laadstation en de beschikbare energielaadpunten beperkt. Op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 2] zijn de als aanvullende voorziening vergunde energielaadpunten gelegen achter de basisvoorziening benzinestation met shop. De bestuurder die de keuze heeft gemaakt om bij de aanvullende voorziening van Total zijn elektrische voertuig op te laden bevindt zich dan al op het betreffende tankcomplex en rijdt daar met lage snelheid. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.