ECLI:NL:RBAMS:2024:1666

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 1860, 2424, 3029, 3631
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vergunningen voor energielaadpunten op verzorgingsplaatsen in het kader van de Tijdelijke beleidsregel

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 2 januari 2024, met zaaknummers AMS 23/1860, 23/2424, 23/3029 en 23/3631, zijn de beroepen van Fastned B.V. tegen de verleende vergunningen voor energielaadpunten als aanvullende voorzieningen op verzorgingsplaatsen beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Infrastructuur en Waterstaat de vergunningen heeft verleend in overeenstemming met de Tijdelijke beleidsregel, die is ingesteld om de transitie naar een duurzamere mobiliteit te faciliteren. Fastned heeft in alle beroepen aangevoerd dat de besluiten tot vergunningverlening lijden aan motiveringsgebreken en in strijd zijn met de Tijdelijke beleidsregel en artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de beroepen in de zaken AMS 23/2424 gegrond verklaard, terwijl de overige beroepen ongegrond zijn verklaard. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vergunning voor Vissers Retail is verleend, terwijl deze in strijd is met de minimale geldigheidsduur van vijf jaar zoals voorgeschreven in de Tijdelijke beleidsregel. De rechtbank heeft de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van Fastned, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft ook proceskostenveroordelingen uitgesproken in het voordeel van Fastned.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/1860, 23/2424, 23/3029 en 23/3631

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 januari 2024 in de zaken tussen

de besloten vennootschap Fastned B.V. ( Fastned ), te Amsterdam , eiseres

(gemachtigden: mr. L.P.W. Mensink en mr. I.A. Siskina),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat (de minister), verweerder

(gemachtigden: mr. K.E. Haan en mr. M.D. van Gils (AMS 23/1860, 23/2424, 23/3029 en 23/3631), mr. A. Ellinor en mr. J.E. Hodselmans (AMS 23/1860 en 23/2424), mr. S. Broos (AMS 23/3029) en mr. M. Otten (AMS 23/3631).
Tevens nemen aan de zaken deel de navolgende vergunninghouders:
AMS 23/1860
de besloten vennootschap De Haan Minerale Oliën B.V. (De Haan ), te Oosterhout,
AMS 23/2424
de besloten vennootschap Vissers Retail ZW B.V. ( Vissers Retail ),te Horst,
(gemachtigde: mr. V.J. Leijh),
AMS 23/3029
de naamloze vennootschap Total Energies Marketing Nederland N.V. (Total ), te
Den Haag,
(gemachtigde: mr. V.J. Leijh),
AMS 23/3631
de Societas Europaea BP Europe SE / BP Nederland (BP ), te Rotterdam.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van Fastned tegen de verleende vergunningen [1] :
  • aan De Haan voor twee energielaadpunten bij het benzinestation langs rijksweg [locatie 1] op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 1] in de gemeente Son en Breugel;
  • aan Vissers Retail voor twee energielaadpunten bij het benzinestation langs rijksweg [locatie 2] op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 2] in de gemeente Oosterhout;
  • aan Total voor vier energielaadpunten bij het benzinestation langs rijksweg [locatie 3] op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 3] in de gemeente Rijsenhout ;
  • aan BP voor twee energielaadpunten bij het benzinestation langs rijksweg [locatie 4] op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 4] in de gemeente Rijssen-Holten.
De minister heeft op ieder beroep afzonderlijk gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig behandeld op de zitting van 9 oktober 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigden van Fastned , de gemachtigden van de minister en de gemachtigde van Vissers Retail , bijgestaan door [naam 1] , en van Total, bijgestaan door [naam 2] en [naam 3] .

Totstandkoming van de besluiten

AMS 23/1860 ( verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 1] )
1.1
Op 18 februari 2022 heeft De Haan een vergunning aangevraagd voor twee elektrische laadpalen als aanvullende voorziening bij het BP-benzinestation op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 1] . Op de verzorgingsplaats heeft Fastned een basisvoorziening voor elektrisch laden, bestaande uit twee laadpalen met vier laadplekken.
1.2
Met het bestreden besluit van 8 februari 2023 heeft de minister de vergunning aan De Haan verleend tot 23 februari 2030. Fastned heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
AMS 23/2424 ( verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 2] )
2.1
Op 13 mei 2022 heeft Vissers Retail een vergunning aangevraagd voor elektrisch laden als aanvullende voorziening bij het Esso- benzinestation op verzorgingsplaats
[verzorgingsplaats 2] . Op de verzorgingsplaats heeft Fastned een basisvoorziening voor elektrisch laden, bestaande uit twee laadpalen met vier laadplekken.
2.2
Met het bestreden besluit van 23 maart 2023 heeft de minister de vergunning aan Vissers Retail voor een laadpaal met twee laadpunten verleend tot 11 december 2027. Fastned heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
AMS 23/3029 ( verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 3] )
3.1
Op 23 mei 2023 heeft Total verzocht om wijziging van een besluit van 20 mei 2021, waarmee haar vier elektrische laadpalen als aanvullende voorziening zijn vergund op de verzorgingsplaats, naar twee laadpalen en vier laadplekken op een andere locatie binnen de verzorgingsplaats. Op de verzorgingsplaats heeft Fastned een basisvoorziening voor elektrisch laden, bestaande uit vier laadpalen met vier laadplekken. Fastned heeft twee wijzigingsaanvragen voor de basisvoorziening ingediend, die in behandeling zijn.
3.2
Met het bestreden besluit van 18 april 2023 heeft de minister de (wijzigings) vergunning aan Total verleend tot en met 30 april 2030 en de eerdere vergunning ingetrokken. Fastned heeft tegen het besluit tot vergunningverlening beroep ingesteld.
AMS 23/3631 ( verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 4] )
4.1
Op 4 maart 2022 heeft BP een vergunning aangevraagd voor elektrisch laden als aanvullende voorziening bij het BP-benzinestation op verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 4] . Op de verzorgingsplaats beschikt Fastned over een (nog niet gerealiseerde) basisvoorziening voor elektrisch laden, betreffende vier snelladers met acht laadplekken. Ook Allego beschikt op de verzorgingsplaats over een (nog niet gerealiseerde) basisvoorziening voor elektrisch laden, betreffende één laadpaal met twee laadplekken. [restaurant] beschikt over een aanvullende voorziening voor elektrisch laden, bestaande uit één laadpaal met twee laadplekken.
4.2
Met het bestreden besluit van 13 april 2023 heeft de minister de vergunning verleend voor een elektrisch laadpunt - twee laadplekken - tot 9 januari 2033. Fastned heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

Beroep Fastned

5. Fastned voert in alle beroepen, kort samengevat, aan:
- de (bestreden) besluiten tot verlening van de vergunningen voor energielaadpunten als aanvullende voorzieningen lijden aan een motiveringsgebrek, omdat daarin niet (kenbaar) rekening is gehouden met de belangen genoemd in artikel 4 van de Tijdelijke beleidsregel;
- de besluiten zijn in strijd met de Tijdelijke beleidsregel;
- de besluiten zijn in strijd met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast voert Fastned per verzorgingsplaats specifieke beroepsgronden aan.

Juridisch kader

6.1.
Artikel 3, eerste lid, van de Wbr bepaalt, voor zover hier relevant, dat een vergunning slechts kan worden geweigerd, gewijzigd of ingetrokken ter bescherming van waterstaatswerken en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken. Een aanvraag tot wijziging van een Wbr-vergunning moet, kort gezegd, worden beoordeeld op veiligheid en doelmatigheid.
6.2
Het toetsingskader voor aanvragen om een vergunning voor het aanbieden van voorzieningen op een verzorgingsplaats langs rijkswegen, als bedoeld in artikel 3 van de Wbr, is het beleid zoals neergelegd in de Kennisgeving Voorzieningen op verzorgingsplaatsen langs rijkswegen (de Kennisgeving). De Kennisgeving is in 2004 vastgesteld en voor het laatst in 2022 gewijzigd. [2] Daarnaast is in aanvulling op de Kennisgeving op 23 december 2022 de Tijdelijke beleidsregel [3] gepubliceerd in de Staatscourant.
6.3
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Tijdelijke beleidsregel wordt een vergunning slechts verleend of gewijzigd met een geldigheidsduur die in ieder geval is beperkt
a. tot de dag waarop de geldigheidsduur eindigt van een voor inwerkingtreding van deze beleidsregel verleende vergunning voor een basisvoorziening energielaadpunt op de betreffende verzorgingsplaats, of
b. als voor de betreffende verzorgingsplaats geen vergunning als bedoeld in onderdeel a, is verleend, tot de dag waarop de geldigheidsduur eindigt van de voor inwerkingtreding van deze beleidsregel gesloten huurovereenkomst van een locatie voor een motorbrandstoffenverkooppunt als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet tot veiling van bepaalde verkooppunten van motorbrandstoffen op deze verzorgingsplaats.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Tijdelijke beleidsregel wordt geen vergunning verleend, indien toepassing van het eerste lid zou leiden tot een geldigheidsduur van minder dan vijf jaar.
6.4
Op grond van artikel 4 van de Tijdelijke beleidsregel wordt bij de voorbereiding en de vaststelling van een beschikking inzake het verlenen, weigeren of intrekken van een vergunning rekening gehouden met:
a. de transitie naar een duurzamere mobiliteit, de wijziging van de inrichting van de verzorgingsplaatsen die daarmee gepaard zal gaan en het belang van de beschikbaarheid van laadvoorzieningen met het oog op het veilig en doelmatig gebruik van de wegen in beheer bij het Rijk;
b. het behouden van mogelijkheden voor een doelmatig en veilig gebruik van de verzorgingsplaatsen door anderen dan de aanvrager of de vergunninghouder;
c. de op de verzorgingsplaats betrekking hebbende onderdelen van de beleidsvisie op de verzorgingsplaats van de toekomst, waarvoor het regeringsstandpunt op de datum van bekendmaking van deze beleidsregel aan de Voorzitter van de Tweede Kamer is toegezonden.
6.5
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Tijdelijke beleidsregel treedt de beleidsregel in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en dus op 24 december 2022. Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Tijdelijke beleidsregel geldt deze beleidsregel tot 1 januari 2025 of tot een eerder moment waarop een wetsvoorstel met een regeling van het voorzieningenbeleid op verzorgingsplaatsen in werking treedt of wordt verworpen.

Beoordeling door de rechtbank

7.1
De rechtbank dient te beoordelen of de minister in redelijkheid de genoemde Wbr-vergunningen voor energielaadpunten als aanvullende voorzieningen bij de benzinestations op de verschillende verzorgingsplaatsen aan De Haan, Vissers Retail , Total en BP heeft kunnen verlenen. De rechtbank doet dit aan de hand van de beroepsgronden van Fastned in het “Nader stuk” van 4 september 2023. Fastned heeft in dit stuk verzocht de hierin gegeven toelichting op de aangevoerde gronden als compleet te beschouwen. Voor zover in de verschillende beroepschriften andere gronden staan, dienen deze als ingetrokken te worden aangemerkt, aldus Fastned . In deze uitspraak laat de rechtbank de door Fastned laten vervallen en op de zitting ingetrokken beroepsgronden buiten beschouwing.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat het beroep in de zaak AMS 23/2424 ( verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 2] ) gegrond is. De overige beroepen zijn ongegrond. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroepsgronden in alle beroepen
8. De beroepen in de onderhavige zaken zien alle op vergunningen die zijn verleend na de inwerkingtreding van de Tijdelijke beleidsregel. Deze Tijdelijke beleidsregel is een aanvulling op de Kennisgeving, waarin de minister aanvullende regels heeft gesteld over de geldigheidsduur van Wbr-vergunningen en waarin de minister een vergunningenstop heeft opgenomen. De Tijdelijke beleidsregel beoogt de implementatie van de beleidsvisie van de minister tot herordening van de inrichting van verzorgingsplaatsen te faciliteren. Volgens de beleidsvisie is het eindbeeld in 2050 een verzorgingsplaats die voorziet in de (energie)behoeften van een zero-emissie wagenpark door middel van één laadlocatie per verzorgingsplaats. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat concurrentie plaatsvindt
tussende verzorgingsplaatsen en niet
opde verzorgingsplaatsen.
Motiveringsgebrek
9.1
Met de minister is de rechtbank van oordeel dat aan de vergunningsbesluiten geen motiveringsgebrek kleeft. Met de toelichting op de Tijdelijke beleidsregel is onderbouwd dat artikel 4 van de Tijdelijke beleidsregel het belangenkader weergeeft (zoals ook tussen haakjes in de Tijdelijke beleidsregel is weergegeven) dat betrekking heeft op beperking van de looptijd van vergunningen en het invoeren van een vergunningenstop, zoals is geformuleerd in artikel 3. Door die beperking van de looptijd is rekening gehouden met toekomstig beleid, waarbij een nieuwe uitgiftesystematiek zal worden ingevoerd, en met het gegeven dat (ook) op termijn de beschikbaarheid van voldoende voorzieningen voor snelladen is verzekerd. Verweerder heeft toegelicht dat de in artikel 4 van de Tijdelijke beleidsregel geformuleerde belangen nopen tot beperking van de looptijd van vergunningen op de in artikel 3 beschreven wijze. Verder heeft verweerder aangegeven dat de belangen genoemd in artikel 4 daarnaast in specifieke gevallen ertoe kunnen leiden dat er extra voorschriften aan de vergunning worden verbonden of dat tot weigering wordt overgegaan. Slechts in dat geval volgt een expliciete belangenafweging in het betreffende besluit.
9.2
De rechtbank acht de uitleg die verweerder aan zijn eigen beleid geeft niet onredelijk. Deze uitleg past ook binnen de doelstelling van het beleid en de fase waarin de transitie zich thans bevindt. De Tijdelijke beleidsregel beoogt op zichzelf immers niet zorg te dragen voor voldoende laadpalen, maar om de transitie naar een nieuw stelsel van verzorgingsplaatsen niet te bemoeilijken. De eerste grootschalige uitgifte van laadkavels overeenkomstig de nieuwe uitgiftesystematiek wordt voorzien in 2028. Het jaar 2028 is daarmee een belangrijk moment voor de inwerkingtreding van nieuw beleid op de verzorgingsplaatsen en daarmee de start van de transitiefase richting een emissieloos wagenpark in 2050. In deze context is het tijdelijk beperken van de looptijd een middel om de in artikel 4 beschreven belangen in de volgende fasen van de transitie te kunnen realiseren. Het toepassen van artikel 3 behoeft daarom geen motivering die is gericht op de in artikel 4 beschreven belangen. Deze beroepsgrond kan niet slagen.
Strijd met de (doelstelling van de) Tijdelijke beleidsregel
10.1
Volgens Fastned werkt het vergunnen van energielaadpunten als aanvullende voorzieningen op de verzorgingsplaatsen contraproductief ten opzichte van de doelstellingen van de beleidsvisie “verzorgingsplaatsen van de toekomst” [4] (beleidsvisie) en de Tijdelijke beleidsregel om het aantal laadpalen langs de snelwegen te laten stijgen. Uit onafhankelijke onderzoeken komt naar voren dat het verlenen van vergunningen voor energielaadpunten als aanvullende voorzieningen een remmend effect heeft op het totaal aantal beschikbare laders en dat het de investeringsbereidheid bij marktpartijen om de nodige laadinfrastructuur daadwerkelijk te realiseren doet afnemen, aldus Fastned . De vergunningen hadden, naar de rechtbank begrijpt, volgens Fastned om die reden moeten worden geweigerd.
10.2
De rechtbank wijst er allereerst op, zoals zij hiervoor al heeft overwogen, dat de Tijdelijke beleidsregel een aanvullend karakter heeft. Voorts wijst de rechtbank naar haar uitspraak van 21 juli 2023 over verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 5] [5] , waarin Fastned een vergelijkbare beroepsgrond heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in die uitspraak de Tijdelijke beleidsregel niet kennelijk onredelijk en ook niet in strijd met de doelstellingen van de nieuwe beleidsvisie geacht.
10.3
De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderhavige zaken anders te oordelen. Het vergunnen van energielaadpunten als aanvullende voorzieningen op de verzorgingsplaatsen [verzorgingsplaats 1] , [verzorgingsplaats 2] , [verzorgingsplaats 3] en [verzorgingsplaats 4] staat niet aan de doelstellingen van de nieuwe beleidsvisie in de weg. Voor zover onafhankelijke onderzoeken volgens Fastned laten zien dat het vergunnen van dergelijke energielaadpunten niet alleen het totale aantal mogelijke laders op verzorgingsplaatsen remt, maar ook de investeringsbereidheid, kan deze stelling Fastned niet baten. Dit heeft de rechtbank in vergelijkbare situaties al eerder overwogen, onder meer in een uitspraak van 21 juli 2023 [6] .
Strijd met artikel 4:84 van de Awb
11. In het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om uit te gaan van bijzondere omstandigheden die onevenredig zijn in verhouding tot de met de Tijdelijke beleidsregel te dienen doelen. Het standpunt van Fastned komt erop neer dat de verleende vergunningen de beoogde transitie naar uitstootvrij vervoer zouden vertragen en belemmeren. Andere omstandigheden heeft Fastned niet gesteld. Er was dan ook geen aanleiding voor de minister om op grond van artikel 4:84 van de Awb de Tijdelijke beleidsregel buiten toepassing te laten.
Beroepsgronden per verzorgingsplaats
12. De rechtbank zal bij de bespreking van de afzonderlijke, per verzorgingsplaats aangevoerde beroepsgronden, de volgorde aanhouden die op de zitting is gekozen.
Zaaknummer AMS 23/3029 ( verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 3] )
13.1
Niet in geschil is dat in deze zaak de zienswijze van Fastned , in reactie op de ontwerpvergunning, buiten beschouwing is gelaten, dat in het vergunningsbesluit een onjuiste terinzageleggingsdatum van het ontwerpbesluit is vermeld en dat publicatie van de vergunning nog niet heeft plaatsgevonden. De minister heeft erkend dat daarmee sprake is van een gebrek, maar heeft gesteld dat Fastned hierdoor niet in haar belangen is geschaad.
13.2
Op de zitting heeft een gemachtigde van Fastned aangevoerd dat Fastned wel is geschaad in haar belangen omdat wat zij in haar zienswijze heeft aangevoerd, niet is meegewogen bij de besluitvorming. Fastned verzoekt terugwijzing naar de zienswijzefase om dat alsnog te bewerkstelligen.
13.3
De rechtbank acht aannemelijk dat Fastned niet in haar belangen is geschaad. Weliswaar is haar zienswijze niet bij de besluitvorming betrokken, maar, zoals een gemachtigde van de minister op de zitting niet weersproken heeft opgemerkt, heeft Fastned in het nadere stuk van 4 september 2023, waarin haar beroepsgronden als compleet beschouwd moeten worden, de gronden die gelijk waren aan de gronden in de zienswijze laten vervallen. Reeds om deze reden kunnen die gronden dan ook geen rol meer spelen. De rechtbank ziet aanleiding het gebrek in de besluitvorming te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. [7] De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren, maar zal in verband met de toepassing van dit artikel de minister veroordelen in de proceskosten en zal bepalen dat de minister het door Fastned betaalde griffierecht vergoedt.
Zaaknummer AMS 23/1860 ( verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 1] )
14. Fastned heeft met betrekking tot deze verzorgingsplaats geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd.
Zaaknummer AMS 23/2424 ( verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 2] )
15.1
Fastned heeft als afzonderlijke beroepsgrond aangevoerd dat de vergunning voor een energielaadpunt als aanvullende voorziening op de verzorgingsplaats in strijd is met artikel 3, eerste lid, onder a, van de Tijdelijke beleidsregel. De looptijd van deze vergunning tot 11 december 2027 is korter dan vijf jaar na de vergunningverlening en had daarom geweigerd moeten worden, aldus Fastned .
15.2
De minister heeft in het verweerschrift en op de zitting erop gewezen dat in de Kennisgeving (van 17 mei 2022) is bepaald dat een aanvullende voorziening standaard beperkt wordt tot maximaal vijftien jaar dan wel tot het moment waarop de vergunning of het private gebruiksrecht voor de basisvoorziening benzinestation afloopt. Voor Vissers Retail is dat 11 december 2027. Het zou niet wenselijk zijn dat Vissers Retail dan (vanwege toepassing van de Tijdelijke beleidsregel) nog een vergunning voor een aanvullende voorziening op haar naam zou hebben staan voor nog drie jaar (tot mei 2030), zonder dat zij over de gronden kan beschikken omdat de huurovereenkomst daarvoor afloopt. Om die reden heeft de minister de vergunning voor de aanvullende voorziening verleend met een termijn die op grond van de Kennisgeving gelijkloopt met de huurovereenkomst.
15.3
De vergunninghouder heeft ter zitting gewezen op de systematiek van de Tijdelijke beleidsregel, waarbij primair van belang is of er een basisvoorziening energielaadpunt aanwezig is en pas als dat niet het geval is eindigt de geldigheidsduur tegelijk met die van de vergunning of het gebruiksrecht van het motorbrandstoffenverkooppunt.
15.4
De rechtbank volgt Fastned in haar standpunt. Dat de Kennisgeving voorziet in een beperking van de looptijd van een vergunning tot het moment waarop de vergunning of het gebruiksrecht voor de basisvoorziening benzinestation afloopt, doet er niet aan af dat de minister met de Tijdelijke beleidsregel nadere regels heeft gesteld met betrekking tot de geldigheidsduur en een minimale geldigheidsduur van vijf jaar heeft geïntroduceerd. Door de geldigheidsduur van de vergunning te beperken tot de looptijd van het benzinestation, heeft de minister feitelijk toepassing gegeven aan artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Tijdelijke beleidsregel. De vergunninghouder heeft er weliswaar terecht op gewezen dat het bepaalde onder b pas aan de orde komt als voor de betreffende verzorgingsplaats geen vergunning voor een basisvoorziening energielaadpunt is verleend, maar dat laat onverlet dat de minister uitdrukkelijk de vergunning niet heeft verleend overeenkomstig de vergunning van Fastned voor de basisvoorziening energielaadpunt van Fastned met een looptijd tot 11 mei 2030. Ingevolge het tweede lid van artikel 3 van de Tijdelijke beleidsregel wordt de vergunning niet verleend als toepassing van het eerste lid zou leiden tot een geldigheidsduur van minder dan vijf jaar. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake nu de vergunning aan Vissers Retail is verleend tot 11 december 2027.
15.5
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beroepsgrond slaagt. De minister heeft de vergunningverlening onvoldoende gemotiveerd, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd. De minister dient opnieuw op het bezwaar te beslissen en de vergunning te weigeren overeenkomstig zijn eigen beleid, dan wel te motiveren op grond van welke bijzondere omstandigheden hij aanleiding ziet om van zijn beleid af te wijken.
Zaaknummer AMS 23/3631 ( verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 4] )
16.1
Fastned heeft als afzonderlijke beroepsgrond aangevoerd dat niet aan de criteria van de Kennisgeving 2022 is voldaan, omdat door de situering van het vergunde energielaadpunt in de hand wordt gewerkt dat de verkeerstromen in complexiteit zullen toenemen. Dit zal ook gebeuren als een bestuurder, bij het bezet zijn van de laadplek voor auto’s met een laadpunt aan de voorzijde, bijzondere verrichtingen moet uitvoeren om zijn auto gedraaid met de laadingang goed bij de vrije laadpaal te kunnen zetten.
16.2
De minister betwist dat de complexiteit van de verkeersstromen toeneemt en brengt in het verweerschrift het volgende naar voren: “
De laadlocatie is gesitueerd aan de linkerzijde naast de shop op bestaande parkeerplaatsen. Er verandert dus niets aan de bestaande (doorstroom)situatie bij het benzinestation. De verkeersbewegingen wijzigen niet. Hier is de snelheid stapvoets door de gehele inrichting en met name door de vele interacties is het vanzelfsprekend dat men met een lage snelheid en hoger attentieniveau zal gaan rijden. Men verwacht hier namelijk voetgangers en uit- en inparkerende auto’s. Naast het elektrisch laadpunt is voldoende ruimte aanwezig zodat voertuigen die het benzinestation willen verlaten, gemakkelijk kunnen passeren.” De minister heeft zich bij de beoordeling van de verkeerveiligheid op de verzorgingsplaats gebaseerd op de verkeerskundige beoordeling, waarin is ingegaan op de specifieke situatie ter plaatse.
16.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister hiermee voldoende gemotiveerd dat de laadlocatie met twee laadplekken op de verzorgingsplaats niet zorgt voor toename in complexiteit van de verkeersstromen zoals in het criterium uit de Kennisgeving 2022 is weergegeven. [8] Fastned heeft geen tegenrapport overgelegd om de conclusies gebaseerd op de verkeerskundige beoordeling te bestrijden of te weerleggen. De beroepsgrond kan dan ook niet slagen.

Conclusie

17.1
Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten de Wbr-vergunningen voor energielaadpunten als aanvullende voorzieningen bij de benzinestations op de verzorgingsplaatsen
[verzorgingsplaats 3] , [verzorgingsplaats 1] , en [verzorgingsplaats 4] te verlenen. De rechtbank verklaart de beroepen van Fastned in deze zaken ongegrond. Het beroep dat ziet op de verzorgingsplaats [verzorgingsplaats 2] is gegrond.
17.2
Voor een proceskostenveroordeling en een vergoeding van het griffierecht bestaat in de zaken AMS 23/1860 en AMS 23/3631 geen aanleiding.
17.3
In de zaak AMS 23/2424 veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van Fastned . Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast bepaalt de rechtbank dat de minister het door Fastned betaalde griffierecht in deze zaak vergoedt.
17.4
In verband met de toepassing van artikel 6:22 van de Awb in de zaak AMS 23/3029, veroordeelt de rechtbank de minister ook in die zaak in de proceskosten van Fastned . Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast bepaalt de rechtbank dat de minister het door Fastned betaalde griffierecht in deze zaak vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
In de zaken AMS 23/1860 en 23/3631
- verklaart de beroepen ongegrond.
In de zaak AMS 23/2424
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit
  • draagt de minister op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan Fastned te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van Fastned tot een bedrag van
In de zaak AMS 23/3029
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan Fastned te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van Fastned tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, voorzitter, en mr. C.F. de Lemos Benvindo en mr. A.M. van der Linden-Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. N.L. Adam, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2024.
de griffier is verhinderd
deze voorzitter
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr).
2.Vaststelling in 2004 (Stcrt. 22 maart 2004, nr. 56), laatstelijk gewijzigd in 2022 (Stcrt. 17 mei 2022, nr. 7852).
3.Besluit van de minister van Infrastructuur en Waterstaat van 16 december 2022, tot vaststelling van een tijdelijke beleidsregel inzake de toepassing van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken op elektrische laadpunten op verzorgingsplaatsen, Stcrt, 23 december 2022, nr. 32554.
4.Zie de Kamerbrief van 23 december 2022 met daarbij een beleidsvisie over de verzorgingsplaatsen van de toekomst, Kamerstukken II 2022/23, 31 305, nr. 376.
5.ECLI:NL:RBAMS:2023:4789, overweging 18.
6.ECLI:NL:RBAMS:2023:4648, overwegingen 38 en 39.
7.Dit artikel luidt: Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
8.Het criterium luidt: De aanvullende voorziening leidt er niet toe dat de verkeersstromen in complexiteit toenemen of ten koste gaan van de (verkeers)veiligheid op de verzorgingsplaats. Een aanvullende voorziening mag de doorstroming van de verkeersstromen niet belemmeren.