Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- mr. S.R.F. Aarts, mr. B.A. Kuitenbrouwer, mr. J.S. Hoeijmakers en mr. G.Á.C. Orbán, advocaten
- de heer [naam 1]
- de heer [naam 2]
- prof. mr. B.A. Schuijling, expert,
- mr. B.F. Louwerier, observator
- de heer P.C. van Prooijen, waarderingsdeskundige van Hermes Advisory,
- mr. A.C. Rozeman, mr. B.R. Slooter en mr. S.B.A. Heumakers, advocaten,
- de heer [naam 3] , director,
- mr. E.E. Schipper en mr. C. Rijckenberg, advocaten
- de heer [naam 4]
- de heer [naam 5] ,
- mevrouw [naam 6] ,
- mr. R. de Haan, advocaat
- mevrouw [naam 7] , managing director
- mr. A.B. van der Pol.
2.De feiten
3.Het aspectenverzoek
de (bruto) opbrengst die naar verwachting gerealiseerd kan worden bij een vereffening van het vermogen van Verzoekster en haar Groepsvennootschappen in faillissement (de zogeheten liquidatiewaarde) ca. € 8.045 miljoen is;
een akkoord waarin aan de Belastingdienst een bedrag ter hoogte van (minstens) ca. € 2.543 miljoen wordt aangeboden voldoet aan de eisen die artikel 384 lid 4 sub c Fw daaraan stelt, althans geen afwijzingsgrond voor homologatie oplevert;
de waarde die naar verwachting gerealiseerd kan worden als het door Verzoekster beoogde akkoord tot stand komt (de zogeheten reorganisatiewaarde) ca. € 13.095 miljoen is;
een klassenindeling zoals hierin geschetst, waarbij zowel [bedrijf 5] als de Belastingdienst ieder enkel voor het deel van hun vordering waarvoor voorrang geldt in één of meer klassen van schuldeisers met een dergelijke voorrang wordt ingedeeld, waarbij wordt uitgegaan van de waarde die naar verwachting in een faillissement volgens de wettelijke rangorde door [bedrijf 5] respectievelijk de Belastingdienst op basis van hun pandrecht respectievelijk (fiscaal) voorrecht verkregen zou zijn, niet strijdig is met artikel 374 Fw , althans geen afwijzingsgrond voor homologatie oplevert;
het buiten het akkoord laten van de hierin beschreven concurrente (handels)crediteuren niet in strijd is met de absolute priority rule (ex artikel 384 lid 4 onder b Fw), althans geen afwijzingsgrond voor homologatie oplevert;
dat de door Verzoekster voorgestelde implementatievolmacht, op basis waarvan verzoekster als onderdeel van het te homologeren akkoord de bevoegdheid (volmacht) krijgt bepaalde, al dan niet aan het akkoord te hechten, documenten namens de in het akkoord betrokken partijen te ondertekenen, resulteert in een wijziging van rechten (als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw) en voldoet aan de eisen van de WHOA, meer specifiek dat zulks niet maakt dat de nakoming van een akkoord niet is gewaarborgd.
de liquidatiewaarde (nr. 1petitum),
de hoogte van de cash out optie (nr. 2petitum), en
de reorganisatiewaarde (nr. 3petitum).
Het aspect aangaande de positie van de concurrente (handels-)crediteuren (nr. 5petitum), met dien verstande dat Verzoekster, in afwijking van het initiële voorstel, de besproken vordering van de heer [naam 8] uit diens hoedanigheid van voormalig bestuurder van [verzoekster] wel zal betrekken in het WHOA-akkoord dan wel een regeling met hem zal treffen buiten de WHOA om, in beide gevallen op een wijze waardoor de voormalig bestuurder een behandeling krijgt gelijk aan die van de belastingdienst. Het aspectenverzoek omtrent de concurrente crediteuren heeft aldus geen betrekking meer op de positie van de voormalig bestuurder. De gewijzigde aspectenvraag luidt daarmee als volgt:
Het aspect aangaande de implementatievolmacht (nr. 6petitum) wordt gehandhaafd, met dien verstande dat de implementatievolmacht zich niet langer zal uitstrekken tot de belastingdienst, doch enkel de overige bij het akkoord betrokken partijen, waaronder begrepen de aandeelhouder en [bedrijf 5] . Het aspectenverzoek omtrent de implementatievolmacht heeft aldus geen betrekking meer op de positie van de belastingdienst. De gewijzigde aspectenvraag luidt daarmee als volgt:
4.De zienswijzen
5.De beoordeling
Algemeen
tekort. Bij de waardering van de verkoopwaarde van de losse onderdelen is per groep vermogensbestanddelen een in het rapport toegelichte methode toegepast (op pagina 43 van het rapport).
absolute priority rule”indien al deze schuldeisers buiten het akkoord worden gelaten. Een bindende vaststelling daarover kan zij dan ook niet doen.