Uitspraak
Rechtbank AMSTERDAM
1.De procedure
- mrs. H.P. Boekhorst en A. Bouts, advocaten, namens de herstructureringsdeskundige,
- mrs. B.A. Kuitenbrouwer en J.H.A. Schipper, advocaten, namens [naam bedrijf 1] ,
- mrs. O.M. Weeshoff, W.H.Z. Westerhof, H. Simsek, A. Abou Habaga, J. Alhashime en
- de heer [naam 2] , mevrouw [naam 3] en de heer [naam 4] , namens [schuldeiser 1] ,
- de heer M. Steur, tolk, namens [schuldeiser 1] ,
- mrs. E.J.R. Verwey, J.C. Hofland en J.V. Kolthof, advocaten, namens [schuldeiser 2] ,
- de heren [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] , namens [schuldeiser 2] ,
- mrs. I. Spinath en N.W.A. Tollenaar, advocaten, namens [schuldeiser 5] en [schuldeiser 6] ,
- de heer [naam 9] , namens [schuldeiser 5] en [schuldeiser 6] ,
- mr. R.G.J. de Haan, advocaat, en mevrouw [naam 10] , namens [schuldeiser 3] .
2.De feiten
3.Het verzoek
super seniorvordering gedurende de afkoelingsperiode rechtsgeldig door Rabobank overgedragen?
super seniorvordering één en dezelfde klasse met de
seniorvorderingen van [schuldeiser 1] ?
artikel 374 Fw?
maturity date, de rentebetalingsverplichtingen en/of de convenanten die tot vervroegde opeisbaarheid zouden kunnen leiden na homologatie van een akkoord, indien bij het akkoord ongemoeid gelaten, of dient daarvoor artikel 373 Fw te worden benut?
business driversmet [naam bedrijf 1] en belanghebbenden gedeeld. Zij hebben de gelegenheid gekregen op dit rapport te reageren, welke reacties ook weer zijn gedeeld met partijen. Vervolgens heeft Roland Berger een geüpdatete versie van haar rapport (hierna: het RB Rapport) gedeeld op 24 juni 2021, waarop zij op 29 juni 2021 van [naam bedrijf 1] en belanghebbenden commentaar heeft ontvangen. Dat commentaar is door de herstructureringsdeskundige weer met [naam bedrijf 1] en belanghebbenden gedeeld en door de herstructureringsdeskundige is al het commentaar van een reactie voorzien, waarmee de werkzaamheden ter bepaling van de
business driverszijn afgesloten en het RB Rapport definitief is geworden.
‘in the money’zijn. Daarmee zijn de houders van de belastingschuld, en de gezekerde schuldeisers, Rabobank en [schuldeiser 1] en de klasse waarin zij respectievelijk worden ingedeeld in het kader van de klassenindeling in beginsel ieder voor zich de zogenoemde
cram downklasse, die
de factobepalend is voor de vraag of een akkoord kan worden gehomologeerd. Inmiddels is uit het concept rapport dat BFI heeft opgesteld naar voren gekomen dat de reorganisatiewaarde van [naam bedrijf 1] en haar groepsmaatschappijen hun nominale schuldpositie (ruimschoots) zou overstijgen. Dat zou betekenen dat [schuldeiser 1] en andere gesecureerde schuldeisers ‘
in the money’zijn, zodat voorzichtig kan worden gezegd dat de aandelen van [naam bedrijf 1] (aanzienlijke) waarde vertegenwoordigen.
super seniorvordering door Rabobank gedurende de afkoelingsperiode (rechts)geldig is overgedragen, (e) of de door Rabobank overgedragen
super seniorvordering één en dezelfde separate klasse vormen met de
seniorvorderingen van [schuldeiser 1] en (f) of het feit dat enige overdracht of overgang van die vorderingen gedurende de afkoelingsperiode heeft plaatsgevonden er aan in de weg staat dat op die schuld wordt gestemd.
super seniorschuldeiser, en de vordering van [schuldeiser 1] , als
seniorschuldeiser, overeenkomstig het voorgenomen akkoord in verschillende klassen ondergebracht dienen te worden. [schuldeiser 1] stelt zich op het standpunt dat de
super seniorschuldeiser en de
seniorschuldeiser als één categorie schuldeisers moeten worden gezien en deze schuldeisers daarom in één klasse ondergebracht moeten worden, aangezien hun rechten gebaseerd zijn op dezelfde financieringsdocumentatie en zowel de
super seniorals de
seniorschuldeisers (via de zekerhedenagent) dezelfde zekerheidsrechten delen.
super senioren
seniorschuldeisers een andere rang inneemt in een (hypothetisch) faillissement van [naam bedrijf 1] (en haar verschillende groepsvennootschappen) dan de belastingschuld. Voor wat betreft de positie van de
super seniorschuldeiser en de
seniorschuldeiser onderling geldt dat tussen deze partijen in de Intercrediteurenovereenkomst een contractuele rangorde is afgesproken, die maakt dat de
super seniorschuldeiser een hogere rang inneemt dan de
seniorschuldeiser. In de Intercrediteurenovereenkomst is namelijk bepaald dat, na aftrek van (executie)kosten, eerst de
super seniorschuldeiser wordt betaald en pas daarna, als de
super seniorschuldeiser volledig is voldaan, uit het restant de
seniorschuldeiser betaald mag worden. In een faillissement heeft de
super seniorschuld derhalve voorrang op de
seniorschuld. Het bepaalde in artikel 374 lid 1, tweede volzin, Fw, brengt met zich dat deze schuldeisers dan ook een aparte klasse vormen als gevolg van die onderling afwijkende rangorde. Ook hier geldt dat een andersluidend antwoord zou betekenen dat in strijd met de ratio van artikel 374 Fw de partij – de
seniorschuldeiser – die in faillissement mogelijk niet (volledig) voldaan zal worden mag gaan meebeslissen over de rechten van een andere partij – de
super seniorschuldeiser – die in faillissement mogelijk wel (volledig) voldaan zal worden. Het feit dat deze onderlinge rangorde in een overeenkomst is opgenomen, waar [naam bedrijf 1] en haar groepsvennootschappen overigens ook partij bij zijn, maakt dat volgens de herstructureringsdeskundige niet anders. Dit soort (intercrediteuren)overeenkomsten zijn immers op Titel 10 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek gebaseerde overeenkomst(en). Dit wordt ook expliciet erkend in de wetsgeschiedenis van de WHOA.
super seniorschuld klasse, bestaande uit: of (i) [schuldeiser 1] of (ii) Rabobank (100%);
seniorschuld klasse, bestaande uit [schuldeiser 1] (100%); en
Guarantee and indemnity) van de Kredietovereenkomst en de (mede) voor die (garantie)schuld gevestigde zekerheden (via de
parallel debtvan de zekerhedenagent). Voor wat betreft de derde klasse volgt dit uit de ten behoeve van [schuldeiser 4] aangegane hoofdelijkheid (in welke (hoofdelijke) schuld [enititeit] zou zijn gesubrogeerd.
maturity dateen/of de rentebetalingsverplichtingen en/of de convenanten welke tot vervroegde opeisbaarheid zouden kunnen leiden na homologatie van een akkoord, indien bij het akkoord ongemoeid gelaten, of dat daarvoor de bijzondere wijzigingsbepaling van artikel 373 Fw dient te worden benut.
seniorleninggever en [schuldeiser 2] als
super seniorleninggever en [zekerhedenagent] als (zekerheden)agent een
senior facilities agreementgesloten voor een bedrag van € 112,5 miljoen. Deze overeenkomst is voor het laatst gewijzigd op 6 juli 2020.
maturity datesvia het akkoordtraject kan. Deze voorwaarden zijn onderdeel van de Kredietovereenkomst. Hierbij is relevant dat het krediet uit de Kredietovereenkomst door de zekerhedenagent is opgeëist, waarmee er sprake is van een bestaande en opeisbare vordering die in het akkoord moet kunnen worden meegenomen. Volgens de herstructureringsdeskundige is het kunnen meenemen van een dergelijke opeisbare vordering in een WHOA-akkoord in lijn met de ratio van de WHOA procedure, die er nu juist op is gericht om insolventie te voorkomen door het afwenden van de liquiditeitsproblematiek die is ontstaan of dreigt te ontstaan ten gevolge van het opeisbaar zijn of worden van vorderingen. Een andersluidend standpunt zou er immers op neer komen dat elke wijziging van een vordering, waarvan enige schriftelijke vastlegging bestaat (in een overeenkomst), alleen via de route van artikel 373 lid 1 Fw zou kunnen. Dit zou dan betekenen dat een dergelijke wijziging nimmer zonder de toestemming van de schuldeiser zou kunnen worden doorgevoerd, echter slechts tot een opzegging zou kunnen leiden en dus alle vorderingen direct opeisbaar worden.
non disclosure agreement(geheimhoudingsovereenkomst) zijn aangaan, waarvan de inhoud met [naam bedrijf 1] , [schuldeiser 1] en ook de overige belanghebbenden die zich bij hem hebben gemeld is afgestemd. De herstructureringsdeskundige meent dat het gebruik van de data room goed past bij deze besloten WHOA procedure, omdat door de data room en de
non disclosure agreementniet alleen het vertrouwelijke karakter van de informatie wordt gehandhaafd, maar ook het besloten karakter van de onderhavige besloten WHOA procedure wordt geborgd. De
non disclosure agreementstaat het partijen toe om informatie aan de data room toe te voegen. Verder kan de herstructureringsdeskundige ook informatie die hij van partijen ontvangt in de data room plaatsen. Hij zal dit in voorkomende gevallen ook doen, wanneer hij meent dat zulks nodig is voor het tot stand brengen van het akkoord. Daarmee is niet gezegd dat de herstructureringsdeskundige alle met hem gedeelde informatie of gevoerde communicatie in de data room zal plaatsen, maar hij meent dat het onderdeel is van zijn taak om informatie op transparante wijze met
stakeholderste kunnen delen voor het bewerkstelligen van het akkoord. Ook meent hij overigens dat hij met het inrichten van de data room, het aangaan van de
non disclosure agreementsvoor toegang tot de data room en de wijze waarop de herstructureringsdeskundige informatie aan de data room toevoegt en nog zal toevoegen (met inachtneming van de
non disclosure agreements), onder omstandigheden op een juiste wijze invulling geeft aan zijn taak. Daarbij geldt dat uit de aard van zijn rol als herstructureringsdeskundige volgt dat hij functioneert in een krachtenveld van soms tegengestelde belangen, waarbij hij zich heeft te richten naar de belangen van de gezamenlijke schuldeisers en overige belanghebbenden bij [naam bedrijf 1] die bij een akkoord kunnen worden betrokken, waardoor de herstructureringsdeskundige in beginsel met het oog daarop, steeds met een ruime mate van discretie moet kunnen handelen, zonder dat hij daarbij moet vrezen nadien ter zake aansprakelijk te kunnen worden gehouden.
4.De zienswijze van [naam bedrijf 1]
super seniorvordering van [schuldeiser 2] gedurende de afkoelingsperiode niet rechtsgeldig aan [schuldeiser 1] is overgedragen. De
super seniorpositie van [schuldeiser 2] die vermeend is overgedragen bestaat uit twee kredieten, te weten een rekening-courant krediet (
Revolving Facility) en het krediet uit de GO-C-regeling. [naam bedrijf 1] stelt zich op het standpunt dat [schuldeiser 2] en [schuldeiser 1] hebben gehandeld in strijd met de overdrachtsbeperkingen zoals neergelegd in artikel 27 van de Kredietovereenkomst en in strijd met artikel 6:2 BW.
ipso factoverbod (art. 373 lid 3 en 4 Fw). Gelet daarop kon [schuldeiser 2] , noch de zekerhedenagent (namens [schuldeiser 2] en [schuldeiser 1] ), de overdracht uitvoeren en/of daaraan meewerken. Tussen partijen is immers expliciet in de Kredietovereenkomst afgesproken dat een overdracht van de vorderingen van [schuldeiser 2] niet aan een partij als [schuldeiser 1] mocht plaatsvinden, tenzij [naam bedrijf 1] daaraan haar voorafgaande schriftelijke medewerking heeft verleend, hetgeen niet is gebeurd. De positie van [schuldeiser 2] betreft bovendien een rekening-courant krediet. Een dergelijk krediet kan in beginsel slechts door een (Nederlandse) bank met een zekere reputatie en een bepaalde kredietwaardigheid (een BB+ rating of hoger) worden overgenomen. [naam bedrijf 1] heeft daarom een groot belang bij de identiteit van de schuldeiser van deze specifieke rekening-courantpositie, hetgeen ook de aanleiding voor en rechtvaardiging van deze afgesproken overdrachtsbeperking vormt.
super seniorschuldeiser ( [schuldeiser 2] of onverhoopt toch [schuldeiser 1] ) in een hypothetisch faillissement een andere rang inneemt dan de schuld van de
seniorschuldeisers ( [schuldeiser 1] ). Tussen hen is dat onderling ook zo afgesproken in de Intercrediteurenovereenkomst onder artikel 16 (
Application of proceeds). Uit die afspraak volgt reeds dat deze twee schuldenposities niet één en dezelfde klasse kunnen vormen. De
super seniorschuld heeft voorrang op de
seniorschuld en krijgt derhalve als eerste betaald. Gelet op het bepaalde in artikel 374 Fw moeten deze schuldeisers dus een aparte klasse vormen. Bovendien worden de
super seniorschuld en
seniorschuld ook verschillend behandeld in het kader van het voorgestelde akkoord. De
super seniorrente zal, vanwege de relatief geringe omvang daarvan, niet worden uitgesteld, hetgeen wel geldt voor de rente van de
senior schuld, welke rente zal worden “opgerold”
.
maturity dateen/of de rentebetalingsverplichtingen en/of de convenanten welke tot vervroegde opeisbaarheid zouden kunnen leiden na homologatie van een akkoord, indien die bij het akkoord ongemoeid zouden worden gelaten of dat daarvoor de bijzondere wijzigingsbepaling van artikel 373 Fw dient te worden benut. De herstructureringsdeskundige concludeert dat deze wijzigingen doorgevoerd kunnen worden als onderdeel van het akkoord op de voet van artikel 370 Fw. [naam bedrijf 1] is het daar volledig mee eens, om dezelfde redenen die door de herstructureringsdeskundige daarvoor worden aangedragen. Dat artikel 370 Fw ook voorziet in de mogelijkheid om rechten te wijzigen als hierboven vermeld, dat staat buiten twijfel. Dat is de kern van deze wetgeving.
ipso factoverbod dat bij wet is geregeld, mag [schuldeiser 1] niet opeens meer rechten gaan uitoefenen jegens [naam bedrijf 1] door kostenvergoedingen van [naam bedrijf 1] te vragen uit hoofde van het enkele feit dat er een WHOA-traject geïnitieerd is en/of een herstructureringsdeskundige is aangewezen. Dat geldt in elk geval voor de eerste categorie kosten; de kosten die direct verband houden met de benoeming van de herstructureringsdeskundige. Hetzelfde geldt evenwel ook voor de tweede categorie kosten onder (ii): de kosten die met het voorgenoemde indirect verband houden, zoals kosten die [schuldeiser 1] zelf moet maken omdat bijvoorbeeld [naam bedrijf 1] deze akkoordprocedure is gestart of omdat er een herstructureringsdeskundige is benoemd, zoals kosten van adviseurs. Uit artikel 373 lid 3 Fw volgt immers dat zulke gebeurtenissen voor een schuldeiser niet een grondslag kunnen zijn voor het uitoefenen van (aanvullende) rechten jegens een schuldenaar. Dergelijke gebeurtenissen kunnen ook geen grond zijn voor het ontstaan van verbintenissen jegens die schuldenaar. Deze bepaling is bedoeld om een schuldenaar in de gelegenheid te stellen een akkoord aan te kunnen bieden. Dat akkoord moet niet zodanig onaantrekkelijk worden gemaakt, of zelfs onmogelijk, als gevolg van het feit dat een schuldeiser, enkel vanwege zulke gebeurtenissen, opeens meer rechten krijgt jegens de schuldenaar. [naam bedrijf 1] meent dat artikel 373 lid 3 Fw daar een “stokje” voor steekt.
non-disclosure agreement), het type informatie en het doel van het delen van de informatie, zich verhoudt tot de wettelijke taakomschrijving van de herstructureringsdeskundige. Mede gelet op artikel 371 lid 8 Fw, houdt de wettelijke informatieverstrekkingsplicht die op [naam bedrijf 1] rust niet ook in dat alle informatie die zij met de herstructureringsdeskundige deelt, gedurende het gehele proces, (ook) aan anderen automatisch beschikbaar komt. Voor zover het gebruik van de dataroom daartoe leidt, moet de door de herstructureringsdeskundige gestelde vraag hierover dan ook ontkennend worden beantwoord. De door onder meer [naam bedrijf 1] getekende
non-disclosure agreementkan daar ook niet aan af doen. Bovendien is
de non-disclosure agreementgetekend, en is de dataroom geopend, om informatie te kunnen delen ten behoeve van de totstandkoming van het RB rapport en het BFI rapport. Bepalingen en overwegingen uit de
non-disclosure agreementdie mogelijk ruimte zouden bieden voor een bredere strekking ervan, moeten tegen die achtergrond en de wettelijke regeling overeenkomstig beperkt geïnterpreteerd worden.
5.De zienswijze van [schuldeiser 1]
cross-class cram down– klasse verkrijgen in het stemproces van de WHOA. Dit kan en mag volgens [schuldeiser 1] niet de bedoeling zijn van de WHOA procedure. [schuldeiser 1] stelt zich dan ook op het standpunt dat de aangegane hoofdelijkheid gedurende de afkoelingsperiode en de (gedeeltelijke) voldoening gedurende de afkoelingsperiode van de belastingschulden en de daardoor bewerkstelligde subrogatie niet rechtsgeldig is. Nu [enititeit] niet (rechtsgeldig) in de vordering van [schuldeiser 4] is gesubrogeerd, staat dit eraan in de weg dat zij stemt op de betaalde belastingvorderingen en zij zou daarom niet moeten worden toegelaten tot stemming over het akkoord (dan wel dient de homologatie van het akkoord te worden geweigerd).
Procedure for Transfer) van de Kredietovereenkomst. Op grond van dat artikel kan een contractsovername worden geeffectueerd indien een zogenoemde
Transfer Certificateaan de zekerhedenagent wordt geleverd en deze het
Transfer Certificateondertekent. Op grond van artikel 3.11 van de Intercrediteurenovereenkomst mag [schuldeiser 1] de rechten en verplichtingen van [schuldeiser 2] onder de Kredietovereenkomst overnemen en een contractsovername effectueren indien een
Material Event of Defaultvoortduurt, waarvan in het onderhavige geval sprake is. Op grond van artikel 3.11 paragraaf a onder ii van de Intercrediteurenovereenkomst is toestemming van of consultatie met een schuldenaar niet vereist. Ook is voorafgaande toestemming niet vereist indien de contractsovername plaatsvindt tussen bestaande leninggevers. [naam bedrijf 1] is bekend met dat uitkooprecht en zij heeft hiermee bij het aangaan van de Kredietovereenkomst en de Intercrediteurenovereenkomst bij voorbaat ingestemd. Dat geldt overigens ook voor [naam bedrijf 2] . Op 8 april 2021 stuurde [schuldeiser 1] een
Transfer Certificateaan [schuldeiser 2] en zij heeft daarmee uitvoering gegeven aan de door [schuldeiser 1] ingeroepen zogeheten
Option to purchaseonder artikel 3.11 van de Intercrediteurenovereenkomst. [schuldeiser 1] heeft de herstructureringsdeskundige op 9 april 2021 per e-mail over de uitkoop geïnformeerd, met bijvoeging van het
Transfer Certificate. Op dezelfde dag heeft de heer [naam 6] van [schuldeiser 2] ook de bestuurder van [naam bedrijf 1] telefonisch geïnformeerd over de contractsovername. Op dezelfde dag stuurde de zekerhedenagent een e-mail aan de [naam bedrijf 1] Groep met daarin een bevestiging van de contractsovername, tezamen met een afschrift van het
Transfer Certificate. De contractsovername is derhalve in overeenstemming met de procedurele voorschriften geschiedt.
ipso facto-clausules. Die regeling is bedoeld om te voorkomen dat een afkoelingsperiode die tot doel heeft om de schuldenaar enige tijd en rust te gunnen om het akkoord tot stand te kunnen brengen, alsnog geen effect heeft. Niet valt in te zien dat met de contractsovername de continuïteit van de onderneming verder in gevaar komt dan wel dat de afkoelingsperiode en de voorbereidingen van het akkoord worden gefrustreerd, zoals door [naam bedrijf 1] is gesteld. Zij heeft dit verder ook niet onderbouwd. Ook het argument dat [naam bedrijf 2] niet (vooraf) is geïnformeerd door de zekerhedenagent over de contractsovername en dus geen geldige contractsovername tot stand is gekomen, gaat niet op. [naam bedrijf 2] is allereerst wel geïnformeerd en zij heeft om die reden ook op 10 mei 2021 de geldigheid van de contractsovername kunnen betwisten. De contractsovername is op 8 april 2021 opgesteld tegen een overdrachtsdatum van 9 april 2021. Op 9 april 2021 is de bestuurder van [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 1] geïnformeerd over deze contractsovername. Op 9 april 2021 is tevens door de zekerhedenagent een schriftelijke bevestiging van deze contractsovername verstuurd aan de [naam bedrijf 1] Groep. Dat de mededeling op en niet voorafgaand aan de overdrachtsdatum is gebeurd, maakt de overdracht niet ongeldig. De voorafgaande meldingsplicht uit artikel 27 onder f van de Kredietovereenkomst geldt niet bij uitoefening van het uitkooprecht onder artikel 3.11 van de Intercrediteurenovereenkomst, omdat deze verwijst naar artikel 27 onder c van de Kredietovereenkomst, welke niet van toepassing is bij de uitoefening van het uitkooprecht. De conclusie is daarom dat [schuldeiser 1] rechtsgeldig de rechten en verplichtingen van Rabobank onder de Kredietovereenkomst heeft overgenomen.
parallel debtstructuur, waarbij een zekerhedenagent de zekerheden houdt en handelt op instructies van de achterliggende schuldeisers. De zekerhedenagent is aldus de zekerheidsgerechtigde en houdt ten behoeve van de achterliggende schuldeisers hetzelfde pandrecht. Dat pandrecht kan naar Nederlands recht geen onderscheid maken en maakt ook geen onderscheid tussen
super seniorof
senior.Het betreft één en hetzelfde pandrecht. De schuldeisers delen aldus via de zekerhedenagent eenzelfde pandrecht en hebben een gelijke rang (
pari passu). Aan de schuldeisers komt bij verhaal op het vermogen van de schuldenaar via de zekerheden die de zekerhedenagent houdt daarom geen aparte of andere rang toe. De zekerhedenagent is namens [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] gerechtigd om vóór of tegen het akkoord te stemmen. Zij zal namens [schuldeiser 2] en [schuldeiser 1] één stem moeten uitbrengen op basis van instructies van de meerderheid van de schuldeisers, een en ander conform de gemaakte afspraken in de Intercrediteurenovereenkomst. In welke klasse [schuldeiser 2] of [schuldeiser 1] dan ook wordt ingedeeld, er zal via de zekerhedenagent één en dezelfde stem worden uitgebracht. [schuldeiser 1] (en [schuldeiser 2] ) wordt in het ontwerpakkoord in de zogenoemde zekerheidsklasse ingedeeld, omdat zij op grond van de zekerheidsdocumentatie via de zekerhedenagent een of meer zekerheden houdt. Artikel 10.5 onder a van de Intercrediteurenovereenkomst bepaalt dat iedere crediteur zijn of haar stem voor een bepaald plan of voorstel in een faillissementsprocedure of soortgelijke procedures uitbrengt conform instructies van de zekerhedenagent en dat de instructie van de zekerhedenagent wordt bepaald op basis van de instructies van de meerderheid van de schuldeisers. Voor zover de stem relateert aan of voortvloeit uit de zekerheden, wordt dit exclusief door de zekerhedenagent uitgeoefend op grond van artikel 10.7 van genoemde overeenkomst. Aangezien [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in een of meer zekerheidsklasse(n) worden ingedeeld, omdat zij via de zekerhedenagent zekerheidsrechten houden, komt deze stem exclusief toe aan de zekerhedenagent. De schuldenaar, of curator in faillissement, zal bij uitwinning van enige zekerheid door de zekerhedenagent alle vorderingen ineens moeten voldoen aan de zekerhedenagent. Het is vervolgens aan de zekerhedenagent om de executie-opbrengst overeenkomstig het contractuele verdelingsmechanisme te verdelen onder de schuldeisers. Dit vindt plaats zonder enige betrokkenheid en zeggenschap van de schuldenaar. De verdeling van de executie-opbrengsten nadat reeds verhaal is genomen ziet dus niet op de rangorde van het zekerheidsrecht, c.q. het verhaalsrecht, maar betreft slechts een contractueel verdelingsmechanisme op basis van een vooraf overeengekomen volgorde. De stelling dat [schuldeiser 2] in een andere klasse moet worden ondergebracht, omdat zij in faillissement een hogere rang dan [schuldeiser 1] inneemt, miskent aldus de systematiek van
de parallel debtstructuur en het gegeven dat de zekerhedenagent namens alle schuldeisers een zekerheidsrecht in gelijke rang houdt. Aangezien [schuldeiser 1] de rechten en verplichtingen van [schuldeiser 2] onder de Kredietovereenkomst rechtsgeldig heeft overgenomen, is zij ook gerechtigd om haar stem op het deel van de overgenomen schuld aan de zekerhedenagent door te geven. De zekerhedenagent zal dan, conform de instructies van [schuldeiser 1] als enige schuldeisers, haar stem moeten uitbrengen voor of tegen het voorgelegde akkoord. Niet valt in te zien waarom een vooraf overeengekomen mogelijkheid voor een contractsovername vervolgens gedurende de afkoelingsperiode eraan in de weg zou moeten staan dat op die schuld wordt gestemd door [schuldeiser 1] .
de maturity date, rentebetalingsverplichtingen en (financiële) convenanten welke tot vervroegde opeisbaarheid kunnen leiden, een wijziging van de Kredietovereenkomst zouden (kunnen) inhouden. Dit in ieder geval, wanneer – zoals getracht in het ontwerpakkoord – een aangepaste versie van de Kredietovereenkomst aan het voorgelegde akkoord wordt aangehecht en de rechter wordt gevraagd dit akkoord inclusief de aangepaste Kredietovereenkomst te homologeren. [schuldeiser 1] stelt echter dat het verzoek zoals geformuleerd door de herstructureringsdeskundige dusdanig abstract is dat er niet op voorhand door de rechtbank beslist zou moeten worden of het al dan niet mogelijk is deze zaken mee te nemen in een WHOA akkoord buiten de route om van artikel 371 lid 1 (de rechtbank leest: 373 lid 1) Fw. Zowel de herstructureringsdeskundige als [naam bedrijf 1] in haar ontwerpakkoord hebben nog geen concrete voorstellen gedaan over hoe de
maturity date, rentebetalingsverplichtingen en financiële convenanten daadwerkelijk gewijzigd zouden moeten worden in het akkoord. Het is van belang dat hier eerst duidelijkheid over bestaat voordat de vraag wordt beantwoord of dit al dan niet via de route van artikel 373 lid 1 Fw dient te gescheiden.
senior-gedeelte van de schuld is opgeëist. Het
super senior-gedeelte van de schuld, thans tevens in handen van [schuldeiser 1] , is (nog) niet opgeëist. Uit de Memorie van Toelichting (TK, vergaderjaar 2018-2019, 35 249, nr. 3: hierna: MvT) volgt, in ieder geval
a contrario, dat zonder artikel 373 Fw slechts crediteuren met bestaande vorderingen kunnen worden geherstructureerd middels een WHOA-akkoord. De vraag is dus of dit niet ook zo is voor (toekomstige) verplichtingen onder de Kredietovereenkomst. [schuldeiser 1] zou menen van wel en dat ook voor wijzigingen van de Kredietovereenkomst de weg van artikel 373 Fw moet worden gevolgd. [schuldeiser 1] ziet niet in waarom voor Kredietovereenkomsten hier een uitzonderingspositie zou moeten gelden.
Guarantees and lndemnity) en [naam bedrijf 1] daarvoor zal moeten aanspreken. In dat geval zullen de kosten mogelijk wel in de WHOA procedure moeten worden betrokken. [schuldeiser 1] benadrukt dat zij de kosten van de herstructureringsdeskundige tot nu toe steeds tijdig heeft voldaan, conform de beschikkingen van deze rechtbank. Dat zal in de toekomst niet anders zijn, indien de rechtbank zodanig beslist. In zoverre is er voor de homologatiezitting zekerheid gesteld.
6.De zienswijze van [schuldeiser 2]
call optieresulterend in contractsoverneming ex artikel 6:159 BW. [schuldeiser 2] stelt voorts dat de rechtbank op grond van artikel 378 Fw slechts kan beslissen over de vraag wie stemgerechtigd is ten aanzien van de
super seniorvordering. Geschillen over de toelating tot de stemming kunnen op grond van artikel 378 Fw worden beslecht, zodat in ieder geval duidelijk is wie er mag stemmen over het akkoord en voor welk bedrag. De vraag naar de omvang of zelfs het bestaan van een vordering dient – net zoals het geval is in geval van surseanceakkoorden – in een reguliere civiele procedure te worden beantwoord.
super seniorpositie – louter de op haar rustende contractuele verplichtingen nagekomen. De Intercrediteurenovereenkomst bevat immers een
call optie(artikel 3.11) voor [schuldeiser 1] om – indien voldaan is aan bepaalde voorwaarden – de gehele rechtsverhouding tussen Rabobank en [naam bedrijf 1] waaruit de
super seniorvordering van [schuldeiser 2] voortvloeit over te nemen. [schuldeiser 2] heeft er niet uit eigen beweging voor gekozen om haar positie over te dragen. Zij was eenvoudigweg gehouden om, zodra [schuldeiser 1] de c
all optiezou uitoefenen, mee te werken aan overdracht van haar positie. De
call optieis overigens van meet af aan onderdeel geweest van de afspraken tussen de partijen bij de Intercrediteurenovereenkomst. Ook [naam bedrijf 1] is nota bene partij bij die overeenkomst en heeft daarin bij voorbaat toestemming verleend voor de contractsoverneming. [naam bedrijf 1] is dus vanaf het eerste moment op de hoogte geweest van het feit dat [schuldeiser 1] in geval van een
Material Event of Default(zoals gedefinieerd in de Kredietovereenkomst) desgewenst de positie van Rabobank zou kunnen overnemen.
super senior lenderals eerste recht heeft op terugbetaling dan wel de uitwinningsopbrengst en omdat [schuldeiser 1] een veel hogere vordering heeft uit hoofde van de verschafte kredietfaciliteit. [schuldeiser 1] heeft, als sprake is van een verzuim aan de zijde van [naam bedrijf 1] , een groot financieel belang om ‘aan de knoppen te kunnen zitten’ en de koers te bepalen om zo ervoor te zorgen dat (ook) zij (al dan niet volledig) voldaan zal worden. In de Intercrediteurenovereenkomst is hierin voorzien, teneinde degene die het meeste te "verliezen heeft" ook een bepalende stem te geven. Tegen deze achtergrond heeft [schuldeiser 1] bij het aangaan van de overeenkomst dan ook het recht bedongen om op haar verzoek de positie van [schuldeiser 2] over te nemen, waarmee [naam bedrijf 1] destijds bij voorbaat heeft ingestemd. Op 8 april 2021 is het
Transfer Certificateondertekend waarmee de contractuele positie met betrekking tot de vordering van [schuldeiser 2] door contractsoverneming is overgegaan aan [schuldeiser 1] . Als overdrachtsdatum is 9 april 2021 overeengekomen. Op 9 april 2021 heeft [schuldeiser 2] de bestuurder telefonisch op de hoogte gesteld van de op handen zijnde contractsoverneming door [schuldeiser 1] . [schuldeiser 2] heeft sinds de contractsoverneming geen enkele betrokkenheid bij het proces gehad.
super seniorvordering niet rechtsgeldig is overgegaan naar [schuldeiser 1] , omdat een dergelijke overgang in strijd zou zijn met artikel 373 lid 3 en/of lid 4 Fw.
Events of Defaultzouden ontstaan, niet uitgeoefend zouden kunnen worden. Daarmee miskent [naam bedrijf 1] dat zowel het
Financial Covenant Event of Defaultals het
Insolvency Event of Defaultniet gebaseerd zijn op een WHOA-gerelateerde procedurele verwikkeling, maar op ontwikkelingen bij de onderneming die partijen bij het sluiten van de Kredietovereenkomst onder deze
Events of Defaulthebben geschaard (en al ingetreden waren voorafgaand aan de deponering van de startverklaring). Artikel 373 lid 3 Fw staat dus niet in de weg aan het inroepen van bevoegdheden of rechten die gebaseerd zijn op het bestaan van een
Financial Covenant Event of Defaultof een
Insolvency Event of Default. Daar komt bij dat [schuldeiser 1] op het moment dat voornoemde verzuimgronden werden ingeroepen, te weten op (respectievelijk) 25 januari 2021, niet eens op de hoogte was van het feit dat [naam bedrijf 1] een startverklaring als bedoeld in artikel 371 lid 1 Fw had gedeponeerd en deze
events of defaultdus op geen enkele manier aan de aanvang van een WHOA-traject heeft kunnen koppelen. De stelling dat de
call optieniet uitgeoefend kon worden vanwege het ontbreken van een
Event of Default, omdat daar vanwege het in artikel 373 lid 3 Fw bepaalde geen beroep op zou kunnen worden gedaan, is derhalve onjuist. Daar komt bij dat artikel 373 lid 3 Fw bedoeld is om te voorkomen dat de onderneming waardevolle contracten verliest vanwege het enkele feit dat zij een WHOA begint. Dat zou namelijk tot onwenselijke waardevernietiging leiden. In het geval van de uitoefening van de
call optieis geenszins sprake van de “wijziging van verbintenissen of verplichtingen jegens de schuldenaar” zoals bedoeld in artikel 373 lid 3 Fw. Als gevolg van de overgang van de
super seniorvordering van [schuldeiser 2] naar [schuldeiser 1] verliest [naam bedrijf 1] geen waardevol contract, de rechten en verplichtingen uit hoofde van de Kredietovereenkomst zijn ongewijzigd. Enkel de hoedanigheid van de schuldeiser van de
super seniorvordering is gewijzigd. Daarop ziet het bepaalde in artikel 373 lid 3 Fw niet, nu die wijziging geen enkel effect heeft op de mogelijkheid van [naam bedrijf 1] om haar onderneming (
going concern) voort te zetten. De kredietlijn was en is op het moment van de overgang volledig volgetrokken en [naam bedrijf 1] kan onverminderd over het verstrekte krediet beschikken.
super seniorvordering. Dat artikel verhindert een beroep op
ipso facto-clausules, voor zover dit beroep gebaseerd wordt op een verzuim in de nakoming van de schuldenaar dat heeft plaatsgevonden vóór de afkoelingsperiode. De overgang behelst echter geen “wijziging verbintenissen of verplichtingen jegens de schuldenaar”. Het gaat in dit geval dus niet om een wijziging die door de beperking van artikel 373 lid 4 Fw wordt geraakt.
super seniorvordering. Overigens is [naam bedrijf 1] – gelet op de aangegane hoofdelijkheid en de door (gedeeltelijke) betaling van de fiscale schuld bewerkstelligde subrogatie – kennelijk eveneens de mening toegedaan dat een dergelijke overgang van een vordering kan plaatsvinden gedurende de afkoelingsperiode.
super seniorvordering en de
senior vorderingin één klasse kunnen worden ingedeeld. Een dergelijke abstracte vraag leent zich niet voor beantwoording via de weg van artikel 378 Fw. In dit geval is niet duidelijk welk akkoord door de herstructureringsdeskundige ter stemming zal worden aangeboden.
seniorvordering en die van de
super seniorvordering vergelijkbaar zijn, hetgeen volgens Rabobank niet het geval is, dan wil dat geenszins zeggen dat deze schuldeisers ook in dezelfde klasse moeten worden ingedeeld. Dat is immers slechts het geval als zij ook gelijkelijk worden behandeld in het akkoord. De rechtbank kan op grond van artikel 378 Fw dan ook niet in abstracto oordelen over de vraag of de
senioren de
super seniorvordering in één klasse thuishoren, zonder te weten op welke wijze de rechten van de schuldeisers gewijzigd worden in het voorgestelde akkoord. Als de rechtbank zich toch zou willen uitlaten over de klassenindeling, zoals voorgesteld in het ontwerpakkoord van [naam bedrijf 1] , dan is evident dat er sprake is van twee klassen. Uit de – ruw omschreven – voorgestelde wijzigingen in de toelichting bij het ontwerpakkoord van [naam bedrijf 1] volgt dat [naam bedrijf 1] voornemens is om [schuldeiser 1] een wezenlijk ander voorstel te doen dan [schuldeiser 2] . Nu de
senioren
super seniorvordering wezenlijk anders worden behandeld in het ontwerpakkoord van [naam bedrijf 1] , is van een vergelijkbare positie zoals bedoeld in artikel 374 lid 1 Fw geen sprake. Alleen al om die reden dienen de
super seniorvordering en de
seniorvordering in twee klassen te worden ingedeeld. Zelfs indien zou worden geabstraheerd van enig concreet akkoordvoorstel, is de slotsom dat de
seniorvordering en de
super seniorvordering niet in één klasse kunnen worden geplaatst, omdat hun rechten (in de situatie zonder een akkoord) dusdanig verschillend zijn dan van een vergelijkbare positie geen sprake is. Het belang van het in verschillende klassen plaatsen van financiers onder enerzijds een
seniorfaciliteit en anderzijds een
super seniorfaciliteit, is gelegen in de toepassing van de rangorderegel, zoals neergeld in artikel 384 lid 4 sub b Fw. Hieruit volgt dat de rechtbank een verzoek tot homologatie van een akkoord zal afwijzen op verzoek van een tegenstemmende klasse indien bij de verdeling van de waarde die met het akkoord wordt gerealiseerd wordt afgeweken van de rangorde. In lijn met artikel 374 lid 1 Fw wordt ook hieronder (ook) een contractuele afspraak tussen partijen verstaan. [schuldeiser 2] concludeert dan ook dat haar vordering in een andere klasse dient te worden geplaatst dan de vordering van [schuldeiser 1] .
maturity dateen/of de rentebetalingsverplichtingen en/of de convenanten welke tot vervroegde opeisbaarheid zouden kunnen leiden na homologatie van een akkoord, indien bij het akkoord ongemoeid gelaten, of dat daarvoor de route van artikel 373 Fw dient te worden bewandeld.
7.De zienswijze van [schuldeiser 5] en [schuldeiser 6]
lock-downmaatregelen al laten zien, en door in het rapport van Roland Berger wordt bevestigd, zal de onderneming haar ledenaantallen binnen afzienbare termijn weer op peil kunnen brengen en aan haar financiële verplichtingen kunnen voldoen, zoals zij dat vóór de COVID-pandemie ook altijd kon. Het inmiddels getoonde herstel overtreft de eerdere verwachtingen. Als gevolg van de overheidsmaatregelen is [naam bedrijf 1] vorig najaar door haar financiële convenanten gezakt. [naam bedrijf 1] en [schuldeiser 1] hebben toen gesproken over een aanpassing van financieringsvoorwaarden. [naam bedrijf 1] stelde in de kern voor de mogelijkheid te krijgen om de rente over 2021 op de hoofdsom van de lening bij te schrijven (voor zover onvoldoende middelen beschikbaar zouden zijn om de rente in contanten te voldoen) en het afstemmen van de financiële convenanten op de nieuwe situatie en [schuldeiser 1] een fee van € 1 miljoen te betalen. [schuldeiser 1] verwierp dit voorstel. Het tegenvoorstel van [schuldeiser 1] hield in de kern in dat zij een deel van haar schuld zou converteren in 100% van de aandelen in [naam bedrijf 1] . [schuldeiser 1] hield vol dat de waarde van de onderneming lager zou zijn dan de omvang van de totale schuld (circa € 120 miljoen), dat zij daarom tot 100% van de waarde gerechtigd zou zijn en dat de bestaande aandeelhouders geen economisch belang en plaats meer hadden. Partijen hebben over een aanpassing van de financieringscondities naar aanleiding van de COVID-situatie geen overeenstemming kunnen bereiken. De door COVID-pandemie veroorzaakte tijdelijke onmacht van [naam bedrijf 1] om ongewijzigd aan de financieringsvoorwaarden te voldoen, heeft [schuldeiser 1] vervolgens aangegrepen om het krediet op te zeggen en het stemrecht op de aandelen in [naam bedrijf 1] naar zich toe te trekken. Zij stuurde aan op een uitwinning van het pandrecht op de aandelen. Hiermee wenst [schuldeiser 1] alsnog het volledige aandelenbelang in de onderneming in handen krijgen. Verder verzocht [schuldeiser 1] om de bijeenroeping van een algemene vergadering van aandeelhouders om het bestuur en de raad van commissarissen van de onderneming te ontslaan. Als gevolg van de gelaste afkoelingsperiode is het stemrecht op de aandelen en het voorgenomen uitwinningstraject tijdelijk bevroren. [schuldeiser 1] heeft ieder voorstel van de onderneming tot op heden afgewezen en te kennen gegeven tégen het voorliggende akkoordvoorstel te zullen stellen. Zij blijft volhouden dat de waarde van de onderneming lager ligt dan de totale schuld en dat zij daarom tot de gehele waarde van de onderneming gerechtigd zou zijn. [schuldeiser 2] , als houder van de
senior schuldonder de financieringsdocumentatie, liet tentatief blijken het akkoordvoorstel te zullen steunen. Vervolgens heeft [schuldeiser 1] de door Rabobank gehouden positie tegen nominaal bedrag integraal opgekocht en overgenomen. [schuldeiser 1] heeft de intentie om ook op de overgenomen Rabobank-positie tégen te stemmen. Toen [schuldeiser 1] vernam dat ook de fiscus eventueel in het akkoord zou worden betrokken, begon [schuldeiser 1] ook belangstelling in de fiscale positie te tonen. Door de gang van zaken en gedragingen van [schuldeiser 1] bestaat de overtuiging dat [schuldeiser 1] strategisch aan het manoeuvreren is met als doel om een akkoord te frustreren en de voorgenomen uitwinning van de aandelen in [naam bedrijf 1] daarna alsnog te kunnen voortzetten, waarbij [schuldeiser 1] als pandhouder de aandelen aan zichzelf verkoopt tegen het wegstrepen van een deel van haar vordering. De verwachting is dat in het kader van een gedwongen executieverkoop de bestaande aandeelhouders met lege handen zullen achterblijven. [schuldeiser 1] krijgt dan alsnog de volledige waarde van de onderneming in handen.
stakeholderste realiseren. [schuldeiser 1] tracht op allerlei manieren dit doel te omzeilen, het alsnog tot een executie te leiden en langs die weg alsnog de gehele waarde van de onderneming naar zich toe te trekken. Zij brengt hiermee de aandeelhouders aanzienlijke schade toe, handelt onrechtmatig en verdient in deze opzet niet te slagen.
8.De zienswijze van [schuldeiser 3]
stakeholders. Uit de omstandigheden blijkt dat [naam bedrijf 1] enkel, als gevolg van de COVID-pandemie, een tijdelijk liquiditeitsprobleem heeft. [naam bedrijf 1] is in de kern een gezonde onderneming en heeft slechts een tijdelijke adempauze nodig, zoals vele andere door de crisis getroffen ondernemingen. Het overgrote deel van de
stakeholdersvan [naam bedrijf 1] draagt daar momenteel ruimschoots aan bij. Ook de aandeelhouders, waaronder [schuldeiser 3] , hebben nog eens € 4 miljoen aan extra steun aan [naam bedrijf 1] toegezegd (bovenop reeds eerder verstrekte miljoenensteun), mits er een voor de aandeelhouders acceptabel akkoord tot stand komt. Tegen deze achtergrond stelt [schuldeiser 1] zich in de optiek van [schuldeiser 3] op als zogenoemde
hold-outschuldeiser, waarbij zij ten onrechte haar positie als zekerheidsgerechtigde schuldeiser aanwendt om redelijke oplossingen te blokkeren. Het voorliggende ontwerpakkoord is gezien de omstandigheden redelijk en rechtvaardig jegens [schuldeiser 1] ; zij zal volledig worden terugbetaald, met slechts een tijdelijk uitstel van rentebetalingen (voor welk uitstel [schuldeiser 1] bovendien gecompenseerd zal worden). [schuldeiser 3] vertrouwt er dan ook op dat er langs die lijnen op korte termijn een akkoord tot stand gebracht kan worden.
9.De zienswijze van [schuldeiser 4]
Schedule 7. De daarin genoemde beperkte begrip Belastingschulden heeft slechts betrekking op de loonheffing tijdvakken tot en met mei 2020. De aanslagen over mei 2020 (eindigend op 0050) alleen al bedragen in het totaal € 1.194.080,-. Dat bedrag komt ook terug in de klasseindelingslijst. Dat is echter niet de totale belastingschuld van de groepsmaatschappijen van [naam bedrijf 1] , die bedraagt vele miljoenen meer. [naam bedrijf 1] en haar groepsmaatschappijen zijn niet van rechtswege aansprakelijk voor elkaars loonheffingen. Aldus wordt volgens de ontvanger in beginsel niet voldaan aan het bepaalde in artikel 372 lid 1, aanhef en onder a, Fw. Dat zou in de weg staan aan het meennemen van deze fiscale schulden (en daarmee [schuldeiser 4] ) in een groepsakkoord. [schuldeiser 4] tilt daar niet zwaar aan, het betreffende uitstel van betaling kan immers als gesteld ook buiten een WHOA procedure geregeld worden. Diverse vennootschappen binnen de [naam bedrijf 1] groep zien dat kennelijk anders, gezien de hoofdelijkheidsverklaring en de aangegane subrogatieovereenkomst. Die overeenkomst is aan [schuldeiser 4] toegezonden en de loonheffing over de tijdvakken februari tot en met april 2020 is daarna grotendeels betaald. Dit alles met het kennelijke doel een extra WHOA klasse van hoofdelijk fiscale schulden te creëren die wel voldoet aan artikel 372 Fw en door middel van subrogatie een meerderheid binnen die klasse te verkrijgen. Een en ander kan niet los worden gezien van de achterliggende belangen in de procedure. Bestudering van eerdere uitspraken in dit WHOA traject leert dat [naam bedrijf 1] en [schuldeiser 1] in een onderlinge strijd verwikkeld zijn die nadrukkelijk gaat over de vraag wie de zeggenschap c.q. het economisch belang in de onderneming verkrijgt of mag behouden. [schuldeiser 4] wenst zich niet in die discussie te mengen.
non-disclosure agreement. Van hem kan niet verlangd worden dat hij zijn wettelijke bevoegdheden contractueel inperkt. [schuldeiser 4] ziet in deze procedure dan ook slechts een beperkte rol voor zichzelf weggelegd. Specifiek voor het onderhavige verzoek betekent dit dat hij zich ten aanzien van de daarin opgeworpen vragen zal refereren aan het oordeel van de rechtbank, tenzij uit het voorgaande blijkt van het tegendeel.
10.De beoordeling
super-
seniorpositie van [schuldeiser 2] , waarover nog hierna) vooral [schuldeiser 1] . Mocht een akkoordprocedure immers niet slagen, dan zal zij zich voor haar vordering kunnen verhalen op de aandelen, al dan niet, zoals [schuldeiser 5] en [schuldeiser 6] stellen, door deze aan zichzelf te verkopen. In dat geval zullen de aandeelhouders hun aanspraak op een eventuele reorganisatiewaarde van de vennootschap verliezen. Zoals de herstructureringsdeskundige terecht heeft geconstateerd staan (in ieder geval) [schuldeiser 1] en de vennootschap (en in het verlengde daarvan de aandeelhouders) diametraal tegenover elkaar, waarbij [schuldeiser 1] meent dat haar vordering de reorganisatiewaarde overstijgt terwijl [naam bedrijf 1] en de aandeelhouders betogen dat de reorganisatiewaarde hoger is dan de totale schuldenlast en de waarde in de aandelen “breekt”. Deze standpunten zullen, zo valt te voorzien, tot uitdrukking komen bij de stemming op een aan de stemgerechtigden voor te leggen akkoord.
super seniorschuldeiser in een apart klasse zal worden ingedeeld (zie hierna r.o. 10.19.) en, naar [naam bedrijf 1] stelt, geheel of gedeeltelijk zal worden voldaan, over te nemen kan [schuldeiser 1] immers voorkomen dat een ‘
in the money’klasse vóór het akkoord stemt, terwijl [enititeit] – zoals zij overigens zelf beaamt – met het (gedeeltelijke) overnemen van de positie van [schuldeiser 4] kan zekerstellen dat een ‘
in the money’klasse vóór het akkoord stemt. De vennootschap en de aandeelhouders hebben er daarbij op gewezen dat zij er mede voor hebben gekozen (gedeeltelijk) de positie van [schuldeiser 4] over te nemen omdat zij vreesden dat [schuldeiser 1] anders ook die positie naar zich toe zou trekken.
maturity dateen/of de rentebetalingsverplichtingen en/of de convenanten die tot vervroegde opeisbaarheid zouden kunnen leiden na homologatie van een akkoord, indien bij het akkoord ongemoeid gelaten, of dat daarvoor de bijzondere wijzigingsbepaling van artikel 373 Fw dient te worden benut.
maturity date, de rentebetalingsverplichtingen en de convenanten in het akkoord kan worden betrokken (artikel 370 lid 1 Fw) of dat hiervoor de weg van artikel 373 Fw moet worden gevolgd.
maturity dateen/of de rentebetalingsverplichtingen en/of de convenanten dan ook als een wijziging van het vorderingsrecht, waarover dus direct kan worden gestemd als onderdeel van het akkoord.
super seniorvordering één en dezelfde separate klasse vormt met de
seniorvorderingen van [schuldeiser 1] . Aan de vraag of [enititeit] en [schuldeiser 4] in één en dezelfde klasse kunnen worden ingedeeld komt de rechtbank niet toe gelet op het oordeel dat het stemrecht voor (een deel van) de belastingschuld niet is overgegaan op [enititeit] ; bij beantwoording van vraag g bestaat dus geen belang meer.
super seniorschuldeiser een hogere rang heeft dan [schuldeiser 1] als
seniorschuldeiser. In die overeenkomst is immers bepaald dat, na aftrek van (executie)kosten, eerst de
super seniorschuldeiser wordt betaald en pas daarna, als de
super seniorschuldeiser volledig is voldaan, uit het restant de
seniorschuldeiser betaald mag worden. In een (hypothetisch) faillissement heeft de
super seniorschuld derhalve voorrang op de
seniorschuld. De rechtbank volgt niet het standpunt van [schuldeiser 1] dat de
parallel debtstructuur niet in de wet wordt aangehaald en artikel 374 Fw laatste volzin daarop dus geen betrekking zou hebben. De stelling dat, zoals [schuldeiser 1] stelt – en [schuldeiser 2] overigens betwist –, er geen verschil in rangorde is tussen Rabobank en [schuldeiser 1] op basis van de Intercrediteurenovereenkomst omdat de zekerheden slechts door de zekerheidsagent kunnen worden uitgewonnen, gaat niet op aangezien ook in deze overeenkomst de schuld van [schuldeiser 2] eerder (en dus met voorrang) uit de opbrengst van de zekerheden wordt afgelost dan de schuld van [schuldeiser 1] . Overigens worden [schuldeiser 2] en [schuldeiser 1] in het nu voorliggende conceptakkoord ook wat de rechten betreft die zij op basis van het akkoord aangeboden krijgen anders behandeld, zodat ook op die grond een indeling in separate klassen is geïndiceerd.
super seniorschuld klasse, bestaande uit: [schuldeiser 2] ;
seniorschuld klasse, bestaande uit [schuldeiser 1] (samen 100%) en