4.3.1.Feit 1(Casus [naam bedrijf BV 1] : verduistering)
Inleiding
[verdachte] en [medeverdachte] hebben [naam bedrijf BV 1] . (hierna: [naam bedrijf BV 1] ) opgericht op 4 september 2015. [verdachte] is als bestuurder van [naam bedrijf BV 1] in de Kamer van Koophandel ingeschreven en [medeverdachte] als algeheel gevolmachtigde. Op 2 oktober 2015 is [naam stichting 1] (hierna: [naam stichting 1] ) opgericht met [verdachte] en [medeverdachte] als bestuurders.
In totaal hebben diverse investeerders € 67.312,- ingelegd in [naam bedrijf BV 1] . Zij maakten de gelden over op de bankrekeningen van [naam bedrijf BV 1] en van [naam stichting 1] om certificaten van aandelen van [naam bedrijf BV 1] te verkrijgen. De eerste inleg vond plaats op 2 december 2015 en de laatste inleg op 27 september 2016. In totaal is vanaf de bankrekeningen van [naam bedrijf BV 1] en [naam stichting 1] € 53.696,- overgemaakt naar twee rekeningen op naam van [verdachte] en naar de bankrekening ten name van de eenmanszaak van [medeverdachte] , [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ). De eerste transacties aan hen vonden plaats op 3 december 2015.
Criteria verduistering
In artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is bepaald dat er sprake is van verduistering indien iemand een goed van een ander anders dan door misdrijf onder zich heeft gekregen en het zich vervolgens opzettelijk wederrechtelijk toe-eigent. De toe-eigening is wederrechtelijk wanneer de gedragingen van de verdachte verder gaan dan is toegestaan krachtens het recht op grond waarvan de verdachte het goed onder zich heeft (“de doelbestemming”). Er moet opzet zijn op het wederrechtelijk toe-eigenen (de toe-eigeningswil). Wanneer een dergelijke intentie niet blijkt uit de verklaring van de verdachte zelf, dan zal moeten blijken uit de feiten en omstandigheden van het geval (en met name het gedrag van de verdachte) of de verdachte te eigen bate of ten bate van een ander 'als heer en meester' over het goed is gaan beschikken.
Bewijsoverweging
Uit het dossier is niet gebleken dat [verdachte] en [medeverdachte] de ingelegde gelden door misdrijf onder zich hebben gekregen. De investeerders hebben de gelden naar de bankrekeningen van [naam bedrijf BV 1] en [naam stichting 1] overgemaakt met een bepaald doel en [naam bedrijf BV 1] en [naam stichting 1] zouden de gelden daartoe beheren. [verdachte] en [medeverdachte] hebben vervolgens als bestuurders van [naam stichting 1] en bestuurder en gevolmachtigde van [naam bedrijf BV 1] die gelden onder zich gehad.
Een investering is een opoffering van geld, kennis of mankracht voor een te behalen doel. Als algemeen uitgangspunt geldt dat investeerders gelden inleggen in een bedrijf om opbrengst te krijgen en dat daartoe de gelden aan het doel van het bedrijf worden besteed.
Het investeringsdoel van [naam bedrijf BV 1] volgt allereerst uit de verklaring van [medeverdachte] bij de politie. Hij heeft verklaard dat [naam bedrijf BV 1] is opgericht nadat [verdachte] en hij hadden gehoord over een natuurlijk middel dat de potentie bevordert, gemaakt van de liaan Doebraduba die in Suriname groeit. [verdachte] en hij hebben geld ingezameld om onderzoek te doen naar het product, met de achterliggende gedachte om het product op de markt te brengen. [medeverdachte] verklaart dat bevriende en bekende relaties werkkapitaal hebben verschaft. Verder staat [naam bedrijf BV 1] bij de Kamer van Koophandel geregistreerd als groothandel in farmaceutische producten. In het dossier zit ook e-mailverkeer van [medeverdachte] met [persoon 1] , die het product ontwikkeld had, en met zijn contactpersoon [persoon 2] . In een e-mail van 9 maart 2016 vraagt [medeverdachte] aan [persoon 2] of hij en eventueel [persoon 1] op een aandeelhoudersvergadering op 22 april 2016 een toelichting kunnen geven om op die manier te proberen om, vanuit het investeerderskamp, alles mee te krijgen dat nodig is om het product te lanceren. [persoon 1] heeft op de vergadering een presentatie gegeven. Deze heeft weliswaar plaatsgevonden nadat een deel van de investeerders al geld had overgemaakt en in het dossier staat niet wat exact verteld is, maar dit bevestigt wel dat richting de investeerders in [naam bedrijf BV 1] gecommuniceerd is dat het doel was om het betreffende product op de markt te brengen.
De investeerders hebben in totaal € 67.312,- ingelegd in [naam bedrijf BV 1] . In het dossier bevindt zich geen boekhouding van [naam bedrijf BV 1] waarin gespecificeerd wordt waar deze investeringen aan besteed zijn. De FIOD heeft een overzicht gemaakt van de bankmutaties van de bankrekening van [naam bedrijf BV 1] , waarbij ervan uitgegaan is dat uitgaven voor opslag, een drukkerij en de boekhouder zakelijke betalingen voor het bedrijf zijn geweest. Daarnaast is in dat overzicht vermeld welke bedragen zijn opgenomen en betaald bij een geldautomaat en wat de bancaire kosten waren. De overige afschrijvingen zijn naar rekeningen van [verdachte] en [medeverdachte] overgeboekt. Totaal is naar [medeverdachte] € 29.144,- overgeboekt en naar [verdachte] € 28.874,60. Deze overboekingen naar [verdachte] en [medeverdachte] hebben in de meeste gevallen plaatsgevonden binnen een paar dagen nadat er een bedrag van een investeerder was ontvangen. Met betrekking tot het bedrag aan [medeverdachte] wordt afgetrokken een bedrag van
€ 4.323,- dat een vergoeding is van door [medeverdachte] voorgeschoten (reële) kosten, zodat een bedrag van € 24.821,- resteert.
Uit het dossier blijkt niet dat [verdachte] en [medeverdachte] deze overgeboekte gelden vanaf hun eigen rekeningen aan [naam bedrijf BV 1] en het beoogde doel ten goede hebben laten komen. Verdachten hebben zelf ook niet concreet gemaakt dat de gelden aan het bedrijf zijn besteed. Inzichtelijke administratie ontbreekt om de grondslag te achterhalen van de overboekingen naar [verdachte] en [medeverdachte] . Uit het dossier kan evenmin worden afgeleid dat de investeerders hier toestemming voor gegeven hebben of hier zelfs maar van op de hoogte waren. De overboekingen bemoeilijkten in ieder geval dat het geld gebruikt zou worden voor het investeringsdoel van [naam bedrijf BV 1] en dat het geld later eventueel teruggehaald zou kunnen worden.
[verdachte] heeft in het geheel geen verklaring over de overboekingen afgelegd. De enige verklaring die [medeverdachte] hiervoor heeft gegeven is dat [verdachte] en hij werkzaamheden hebben verricht voor [naam bedrijf BV 1] en dat het zou gaan om vergoeding van door hen aan [naam bedrijf BV 1] verleende diensten en eventuele voorgeschoten kosten. Elke onderbouwing van de stelling, dat verdachten voor een bedrag van € 53.696,- aan uren of voorgeschoten kosten aan [naam bedrijf BV 1] zouden hebben besteed, ontbreekt. Dat het geld vrijwel direct na ontvangst wordt doorgestort naar de eigen rekeningen van verdachten is eerder een indicatie dat het geld wordt doorgestort met het kennelijke oogmerk om het zichzelf toe te eigenen, niet omdat er gewerkt is en er openstaande facturen zijn. Verdachten hebben immers de facturen van [persoon 2] en [persoon 1] niet met het beschikbare investeringsgeld betaald. In het dossier zit, afgezien van het e-mailverkeer met [persoon 2] en [persoon 1] waarin zij ook meermalen hebben verzocht om betaling voor hun werkzaamheden, geen verdere zakelijke correspondentie, waaruit blijkt dat verdachten aan het doel van [naam bedrijf BV 1] gewerkt hebben. Door [persoon 1] niet te betalen, terwijl hij een sleutelfiguur is voor het laten slagen van het bedrijf, wordt er een groot risico genomen en ook dat is een omstandigheid waaruit kan worden afgeleid dat verdachten de overboekingen niet hebben willen besteden aan de doelstelling van het bedrijf.
Naast het feit dat verdachten op geen enkele wijze concreet hebben gemaakt dat de gelden zouden zijn overgemaakt voor door hen verrichte werkzaamheden voor [naam bedrijf BV 1] , hebben zij geen rechtvaardiging gegeven voor de hoogte van het bedrag dat zij zouden hebben besteed aan hun werkzaamheden, in verhouding tot het totale bedrag dat van de investeerders is ontvangen. Het besteden van ongeveer 90% van de inleg aan de gestelde door verdachten geleverde diensten is hoe dan ook in strijd met het doel van [naam bedrijf BV 1] . Deze wanverhouding is evenzeer een omstandigheid waaruit de wil van verdachte tot wederrechtelijke toe-eigening kan worden afgeleid.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat er sprake is van verduistering. [verdachte] en [medeverdachte] hebben de gelden van de investeerders rechtmatig onder zich gekregen en hebben deze vervolgens naar eigen goeddunken besteed aan een ander doel dan dat was afgesproken. Daarmee staat ook vast dat zij opzet hebben gehad op de wederrechtelijke toe-eigening van die geldbedragen.
Onder zich uit hoofde van beroep
[verdachte] en [medeverdachte] hebben de gelden onder zich gekregen als bestuurders van [naam stichting 1] en als respectievelijk bestuurder en gevolmachtigde van [naam bedrijf BV 1] met de bedoeling deze te beheren ten behoeve van [naam bedrijf BV 1] , zodat de rechtbank ook dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen acht.
Medeplegen
[verdachte] en [medeverdachte] hebben het feit samen gepleegd. Zij hebben samen [naam bedrijf BV 1] en [naam stichting 1] opgericht. [persoon 1] heeft verklaard dat hij hen beiden heeft ontmoet en in de berichten die [medeverdachte] aan hem en [persoon 2] heeft gestuurd is ook te zien dat deze ook aan [verdachte] worden gestuurd. De bedragen die op de rekeningen van [naam bedrijf BV 1] binnen kwamen, werden aan hen beiden doorgestort en beiden hebben zich die bedragen wederrechtelijk toegeëigend.
4.3.2.Feit 2(Casus [naam bedrijf BV 2] : verduistering en/of oplichting)
Inleiding
[naam bedrijf BV 2] (hierna: [naam bedrijf BV 2] ) is opgericht op 7 december 2015 met [naam bedrijf BV 4] (hierna: [naam bedrijf BV 4] ) als bestuurder. [verdachte] was bestuurder en eigenaar van [naam bedrijf BV 4] . Op dezelfde datum is [naam stichting 2] (hierna: [naam stichting 2] ) opgericht, met [verdachte] en [medeverdachte] als bestuurders.
Er zijn een informatiememorandum en een brochure opgesteld, waarin werd beschreven dat [naam bedrijf BV 2] zich zou gaan bezighouden met goudwinning uit Bakasanti in Suriname. Verder stond in de brochure onder meer informatie over het bedrijfsprofiel, dat er een concessie voor vijf jaar was verkregen en dat er een stabiele opbrengst werd verwacht. In het informatiememorandum stond dat er 4.000 aandelen werden uitgegeven voor € 250,- per stuk. Het verkregen kapitaal zou worden gebruikt om de benodigde apparatuur/uitrusting voor de mijn aan te schaffen en voor personeel, met het doel om in het eerste kwartaal van 2017 te starten met de mijnwinning. Investeerders hebben in totaal € 1.513.536,79 ingelegd in [naam bedrijf BV 2] . De eerste inleg heeft plaatsgevonden op 3 februari 2016 en de laatste op 2 mei 2019.
Verduistering en/of oplichting
Onder feit 2 zijn cumulatief/alternatief oplichting en verduistering ten laste gelegd, waarbij beide beschuldigingen zien op dezelfde overboekingen door de investeerders. De rechtbank acht over een deel van de tenlastegelegde periode verduistering bewezen en over een deel van de periode oplichting. Vanaf het moment dat verdachten investeerders zijn gaan beïnvloeden door het bewust doen van onware mededelingen is er sprake van opzet en daarmee van oplichting. De rechtbank stelt namelijk vast dat er in de derde nieuwsbrief significante en aantoonbare onjuistheden zijn meegedeeld. Zij zal in de overweging hierna daar verder op ingaan. De rechtbank vindt op basis daarvan bewezen dat vanaf de datum van verzending van die nieuwsbrief (27 juli 2017) sprake is van oplichting en dat verdachten zich in de periode daarvoor schuldig hebben gemaakt aan verduistering van gelden van investeerders. De rechtbank zal dat hierna toelichten.
Bewijsoverweging verduistering (4 februari 2016 tot 27 juli 2017)
De rechtbank heeft onder feit 1 de criteria voor verduistering uiteengezet.
Uit het dossier is niet gebleken dat [verdachte] en [medeverdachte] in de eerste periode het geld van investeerders door misdrijf onder zich hebben gekregen. Volgens de brochure en het informatiememorandum was het doel van [naam bedrijf BV 2] om goud te gaan mijnen in Suriname en de investeerders hebben ten behoeve van dat doel hun geld ingelegd. Uit het dossier blijkt dat er binnen het bedrijf verschillende zakelijke activiteiten hebben plaatsgevonden die waren gericht op het doel van [naam bedrijf BV 2] . Zo is er een concessie verworven voor een mijngebied en heeft [naam bedrijf BV 2] in China voor in totaal € 183.617,- een schud- en wasmachine aangekocht en naar Suriname laten vervoeren. Ook zijn -mogelijk deels contant- (hotel-)kosten betaald voor [persoon 3] en [persoon 4] die werkzaamheden voor [naam bedrijf BV 2] hebben verricht. Verder is gebleken dat kosten voor beveiliging en logistiek zijn voldaan. De FIOD heeft na onderzoek van de geldstromen becijferd dat van de in [naam bedrijf BV 2] geïnvesteerde gelden mogelijk in ieder geval meer dan € 400.000,- als zakelijk te typeren kosten zijn aan te merken. De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachten in de periode 4 februari 2016 tot 27 juli 2017 de gelden van de investeerders hebben verkregen door oplichtingshandelingen. De investeerders is immers meegedeeld dat het geld zou worden gebruikt voor het opstarten en gaan exploiteren van een mijnbouwbedrijf en er zijn aanwijzingen dat met dat doel kosten zijn gemaakt.
In de periode van 4 februari 2016 tot 27 juli 2017 is echter in totaal ook € 441.842,- overgemaakt naar de bankrekening van [naam bedrijf 1] van [medeverdachte] , de bankrekening van [naam bedrijf BV 4] van [verdachte] en een privérekening van [verdachte] . Dit betekent dat in die periode van het totale bedrag van investeerders van € 943.806,- (€ 771.191,- (46 OPV) + € 79.955,- (47 OPV) +
€ 92.660,- (49 OPV) bijna de helft aan verdachten en/of hun ondernemingen is overgemaakt.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachten laatstgenoemd bedrag aan (het doel van) [naam bedrijf BV 2] ten goede hebben laten komen. Evenals ten aanzien van [naam bedrijf BV 1] heeft [verdachte] hierover niets verklaard. [medeverdachte] heeft in zijn algemeenheid verklaard dat naast het benodigde materieel en personeel geld is uitgegeven aan de bezoldiging van de managers, [verdachte] en hemzelf. [verdachte] liet zich voor zijn taken bezoldigen via zijn privé rekening en de rekening van zijn persoonlijke holding, [naam bedrijf BV 4] Dienaangaande zijn facturen gestuurd, maar die bevatten geen verifieerbare specificaties. Uit het dossier is niet op te maken dat vooraf afspraken met de investeerders zijn gemaakt of dat informatie aan hen is vertrekt over de hoogte van een door verdachten te ontvangen bezoldiging/management fee. De enige vermelding over een management fee staat in de eerste nieuwsbrief van [naam bedrijf BV 2] van december 2016, waarin achteraf wordt meegedeeld dat een management fee van in totaal € 100.000,- is uitbetaald. Dat verdachten enige werkzaamheden ten behoeve van [naam bedrijf BV 2] hebben verricht, neemt de rechtbank op basis van de hiervoor genoemde zakelijke activiteiten aan, maar over hoe de hoogte van die management fee is bepaald, komt uit het dossier niets naar voren. Bovendien is er naast het bedrag van € 100.000,- nog een bedrag van € 341.842,- naar hun rekeningen overgeboekt. Ook hiervoor geldt dat door het ontbreken van een inzichtelijke administratie en de wanverhouding tussen het geïnvesteerde bedrag en de aan verdachten overgeboekte bedragen sprake is van omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat verdachten in ieder geval het meerdere (€ 341.842,-) opzettelijk hebben gebruikt voor een ander doel dan dat was afgesproken dan wel meegedeeld aan de investeerders.
Dat [verdachte] en [medeverdachte] bij het overboeken van die gelden naar henzelf niet de intentie hebben gehad om die gelden aan [naam bedrijf BV 2] te besteden maar aan henzelf en er dus sprake was van opzet op wederrechtelijke toe-eigening vindt steun in diverse WhatsApp-berichten tussen hen beiden in de bewezen verklaarde periode. Zo schrijft [medeverdachte] op 26 oktober 2016 aan [verdachte] : “42k is verstuurd eindelijk!!! […] [naam 1] here we come [..]” [verdachte] stuurt later die dag aan [medeverdachte] : “Maandag as wordt er ingeklaard gaat de konvooi vertrekken. [..] Vergeet svp die bedrijven mbt technici niet te bellen.” [medeverdachte] stuurt terug: “Ja eerst geld veilig stellen. Maar ik doe het wees gerust [..]”. Als op 28 oktober 2016 “41k” is ontvangen spreken ze over de verdeling daarvan. Op 5 november 2016 schrijft [medeverdachte] aan [verdachte] : “Je zult trots op me zijn wanneer ik je vertel dat ik het geld lospeuter en ze tegelinker tijd vertel dat we pas in januari van start gaan [..].” Dat ze de prioriteit bij hun eigen financiën hebben gelegd maakt de rechtbank op uit de volgende berichten. Op 27 februari 2017 stuurt [medeverdachte] aan [verdachte] : “Er is 15 binnen. Eerst containers betalen en dan ons? Of alles naar ons? Er komt aan het einde van deze week nog 5 binnen. En begin volgende week nog 1t. 15.” [verdachte] antwoordt: “Doen we nu ons en daarna containers.”
De opzet van verdachten op wederrechtelijke toe-eigening vindt tot slot steun in het feit dat zij naar investeerders in dezelfde periode onder andere via de eerste nieuwsbrieven nog steeds communiceerden dat het door hen ingelegde geld voor [naam bedrijf BV 2] gebruikt zou worden.
Onder zich uit hoofde van beroep
[verdachte] en [medeverdachte] hebben de gelden als bestuurders van [naam stichting 2] onder zich gekregen met de bedoeling deze te beheren ten behoeve van [naam bedrijf BV 2] , zodat de rechtbank ook dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen acht.
Medeplegen
Het overmaken van de gelden naar de rekeningen van [verdachte] en [medeverdachte] ging in onderling overleg en zij hebben beiden gelden van investeerders besteed aan een ander doel dan dat met de investeerders was afgesproken, zodat de rechtbank bewezen vindt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen beiden bij het plegen van het feit.
Oplichting (27 juli 2017 tot en met 2 mei 2019)
Voor een strafbare oplichting zoals bedoeld in artikel 326 lid 1 Sr is nodig dat de dader één of meer oplichtingsmiddelen heeft gebruikt, waardoor degene die wordt opgelicht is bewogen tot afgifte van een goed, in dit geval geld. In de tenlastelegging zijn zeven oplichtingsmiddelen opgenomen, namelijk dat verdachte opzettelijk in strijd met de waarheid heeft meegedeeld of voorgewend dat:
- Gedachtestreepje 1: [naam bedrijf BV 2] en/of [naam stichting 2] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte] (een) bonafide/betrouwbare investeerder(s) en/of belegger(s) en/of beheerder(s) van aan haar/hem/hen toevertrouwde ontvangen/ingelegde gelden is/zijn, en/of
- Gedachtestreepje 2: [naam bedrijf BV 2] en/of [naam stichting 2] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte] de ingelegde en/of aangetrokken gelden zal/zullen investeren in materieel (waaronder graafmachines en/of vracht- en/of kiepwagens) en/of het opzetten van een basiskamp in de jungle van Suriname en/of het vervoeren naar de jungle van een was- en schudmachine en/of het assembleren en in gebruik nemen van een was- en schudmachine in de jungle van Suriname) en/of personeel (onder andere voor de bewaking en/of bediening van het materiaal) ten einde goud te kunnen (gaan) winnen in de jungle van Suriname, en/of
- Gedachtestreepje 3: er steeds (een) extra geldbedrag(en) nodig was/waren in verband met (een) (financiële) tegenvaller(s) en/of (onverwachte) kosten ( waardoor het winnen van goud in de jungle van Suriname niet kon starten dan wel vertraging had opgelopen), en/of
- Gedachtestreepje 4: de was- en schudmachine in Suriname op enig moment in elkaar is gezet en met succes proef heeft gedraaid, en/of
- Gedachtestreepje 5: er op enig moment daadwerkelijk goud is gewonnen met de was- en
schudmachine in de jungle van Suriname, en/of
- Gedachtestreepje 6: er een hoog en/of gegarandeerd rendement behaald en/of uitgekeerd zou worden;
- Gedachtestreepje 7: werd verzwegen dat de ingelegde gelden (deels) aangewend zullen/zouden worden voor privébestedingen door hem, verdachte, en/of zijn medeverdachte (deels middels aan hem/hen gelieerde ondernemingen).
Periode
Zoals in het voorgaande is overwogen, vindt de rechtbank niet bewezen dat al vanaf 4 februari 2016 sprake is van oplichting. Ingelegde gelden zouden onder meer voor het opstarten van het bedrijf gebruikt gaan worden en van een deel van het ingelegde geld kan worden aangenomen dat dat ook daaraan besteed is.
Uit het dossier blijkt dat er in de tweede helft van 2016 moeilijkheden ontstaan, tussen [naam bedrijf BV 2] en de leverancier van de concessie, [leverancier] , onder meer door onenigheid over het veilig vervoer van de machine naar de concessie. Ook is er onenigheid tussen [naam bedrijf BV 2] en [persoon 3] , de ingenieur die ze hadden ingeschakeld. Uiteindelijk is gebleken dat de was- en schudmachine niet naar de concessie is vervoerd, maar bij de opslag in de container is blijven staan.
Vanaf december 2016 informeert [naam bedrijf BV 2] haar investeerders met enige regelmaat via een nieuwsbrief. De rechtbank stelt vast dat vanaf de derde nieuwsbrief in juli 2017 de informatie die daarin verstrekt wordt op meerdere punten niet naar waarheid is. Zo staat onder paragraaf 3 (“Achievements”) dat [naam bedrijf 4] bereid is gevonden om allerlei machines te leasen aan [naam bedrijf BV 2] en dat [naam bedrijf 8] voor een bedrag van USD 45.000,- de containers naar het kamp bij de concessie zou brengen. Uit de getuigenverklaring van [persoon 5] blijkt echter dat de containers vanaf maart 2017 zijn opgeslagen bij [naam bedrijf 2] nadat ze zijn ingeklaard via [naam bedrijf 3] . De facturen voor opslag van de containers zijn sindsdien nimmer betaald. De schud- en wasmachine die in de containers zat is vanwege de uitblijvende betaling op een veiling verkocht, en heeft het basiskamp nooit bereikt. Met [naam bedrijf 4] is evenmin overeenstemming bereikt over het daadwerkelijk leasen van machines. Ook zouden voor het kamp tenten gekocht zijn bij [naam bedrijf 5] . In het onderzoek naar de mailingen van [naam bedrijf BV 2] zijn echter geen berichten aangetroffen die dit bevestigen. Verder zouden [medeverdachte] en [verdachte] ook zelf gelden hebben ingebracht. In paragraaf 7 staat dat [naam bedrijf BV 2] meent dat het verstandig is om nog extra gelden aan te trekken om tegemoet te komen aan onvoorziene toekomstige uitdagingen die op de korte termijn te verwachten zijn. In paragraaf 8 is vermeld dat de planning is om kort na eind augustus 2017 met de goudverwerking aan de slag te gaan. Ook wordt gesteld dat beschikbaarheid van [persoon 3] is veiliggesteld. Het laatste contact dat met [persoon 3] te zien is, is echter in november 2016 geweest. [naam bedrijf BV 2] noemt in de nieuwsbrief weliswaar ook een aantal risicofactoren, maar uit het geheel komt het beeld naar voren dat [naam bedrijf BV 2] alles onder controle heeft en zo goed als klaar is om met de goudwinning te starten. Op dat moment is er echter sprake van vertraging op essentiële knelpunten en is het beeld dat de aandeelhouders wordt voorgespiegeld geenszins realistisch en waarheidsgetrouw. De investeerders waren in de veronderstelling dat de gelden zouden worden gebruikt voor het opzetten en exploiteren van de concessie maar van zicht op het daadwerkelijk opbouwen van het kamp en starten met productie was op dat moment geen sprake.
In deze derde nieuwsbrief wordt aan investeerders dus een onjuist beeld voorgespiegeld van de werkelijke stand van zaken. Wanneer de investeerders daarna nog gelden hebben overgemaakt aan [naam bedrijf BV 2] is dat mogelijk op grond van onwaarheden gebeurd. Om te bepalen of de na die datum aan [naam bedrijf BV 2] betaalde investeringen door middel van oplichting zijn verkregen, dient de rechtbank te beoordelen of de personen uit de tenlastelegging in die periode door de genoemde oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot afgifte van hun geld.
Oplichting [persoon 6] , [persoon 7] , [persoon 8] en [persoon 9]
De rechtbank dient te bepalen waardoor de investeerders bewogen zijn om gelden over te maken. De investeerders die in de tenlastelegging bij naam genoemd zijn, zijn gehoord als getuige. Op basis van de verklaringen van [persoon 6] , [persoon 7] , [persoon 8] en [persoon 9] stelt de rechtbank vast dat de oplichtingsmiddelen die genoemd zijn onder gedachtestreepje 1 tot en met 5 en onder gedachtestreepje 7 zijn aangewend en hen ertoe hebben bewogen om te investeren. De rechtbank zal dat hieronder per middel bespreken.
Geen bewijs oplichting [persoon 10] en de niet bij name genoemde investeerders
Investeerder [persoon 10] en zijn echtgenote, [persoon 11] , zijn ook gehoord als getuige. Op basis van hun getuigenverklaringen kan de rechtbank niet vaststellen of zij door één van de genoemde oplichtingsmiddelen zijn bewogen om te investeren in [naam bedrijf BV 2] . [persoon 10] heeft verklaard dat de belangrijkste reden om te investeren was dat [medeverdachte] een vriend was en dat zij hem vertrouwden. Dit vertrouwen op basis van vriendschap alleen is niet voldoende om [medeverdachte] als bonafide investeerder of beheerder aan te merken. Van enig ander oplichtingsmiddel richting [persoon 10] en [persoon 11] is evenmin gebleken, zodat de rechtbank verdachten van oplichting van hen zal vrijspreken.
Dit geldt ook voor oplichting van de overige, in de dagvaarding niet bij naam genoemde, investeerders. Van deze investeerders zitten geen verklaringen in het dossier zodat de rechtbank in ieder geval niet op basis daarvan kan vaststellen waardoor zij zijn bewogen om te investeren. Dit zou wellicht anders zijn geweest als vaststond dat alle investeerders dezelfde informatie hadden ontvangen, maar dat is niet het geval. Een aantal investeerders heeft, met tussenkomst van [naam bedrijf BV 2] , een vordering benadeelde partij ingediend en op het formulier een toelichting gegeven. Omdat de tekst van de toelichting van al die benadeelde partijen slechts een algemene strekking heeft en zoveel op elkaar lijkt, vindt de rechtbank dat die toelichting onvoldoende bewijs oplevert. Nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld of deze investeerders door één van de oplichtingsmiddelen zijn bewogen om te investeren, kan ten aanzien van hen niet worden bewezen dat sprake is van oplichting en zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Oplichtingsmiddelen ten aanzien van [persoon 6] , [persoon 7] , [persoon 8] en [persoon 9]
Vrijspraak ten aanzien van oplichtingsmiddel gedachtestreepje 6
De rechtbank acht niet bewezen dat een investeerder is bewogen door het oplichtingsmiddel dat is genoemd bij gedachtestreepje 6. Zij kan namelijk niet vaststellen dat naar investeerders is gecommuniceerd dat er een hoog of gegarandeerd rendement behaald en/of uitgekeerd zou worden. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Oplichtingsmiddelen gedachtestreepje 1 tot en met 5 en 7 bewezen
De rechtbank acht wel bewezen dat [persoon 6] , [persoon 7] , [persoon 8] en [persoon 9] zijn bewogen tot afgifte van hun geld door één of meer van de volgende oplichtingsmiddelen.
Oplichtingsmiddel gedachtestreepje 1
Zoals in het voorgaande al is uiteengezet gaat de rechtbank ervan uit dat [verdachte] en [medeverdachte] [naam bedrijf BV 2] gestart zijn als bonafide investeerders en beheerders. Dankzij de brochure, het informatiememorandum en de website had [naam bedrijf BV 2] een betrouwbare uitstraling. Er zijn investeerders aangetrokken, afspraken gemaakt en gelden geïnvesteerd in [naam bedrijf BV 2] . Na verloop van tijd waren [verdachte] en [medeverdachte] echter niet langer bonafide investeerders en beheerders, maar zijn zij zich wel zo voor blijven doen. Ondanks dat er namelijk substantiële problemen waren ontstaan voor [naam bedrijf BV 2] en haar bedrijfsuitoefening, zijn verdachten gelden blijven vragen van investeerders onder het voorwendsel dat het voor het bedrijf in grote lijnen goed verliep en dat er op korte termijn met de productie gestart zou worden, wat een onjuist beeld was. Zoals hiervoor vastgesteld is dit het geval vanaf de datum van nieuwsbrief 3. [verdachte] en [medeverdachte] verstuurden nieuwsbrieven, e-mailberichten met updates en ze verstrekten telefonisch informatie, hetgeen aan de professionele uitstraling bijdroeg. Dit alles zorgde ervoor dat de investeerders vertrouwen hadden en bleven houden in [verdachte] en [medeverdachte] en van dat vertrouwen hebben verdachten misbruik gemaakt.
Zo heeft bijvoorbeeld [persoon 6] verklaard dat de verkooptechnieken van [medeverdachte] hebben bijgedragen aan zijn keuze om te investeren en dat hij later nog geïnvesteerd heeft omdat de berichten over de voortgang van de werken hem voldoende geruststelden dat er nog winst behaald zou worden. Ook de mededeling dat [verdachte] en [medeverdachte] zelf geld inbrachten, heeft bijgedragen aan zijn vertrouwen in het bedrijf en aan dat hij er geen bezwaar in zag om verder te investeren. [persoon 8] heeft investeringen gedaan onder meer na een verzoek van [medeverdachte] en nadat hij hem telefonisch vragen had kunnen stellen. [persoon 9] heeft verklaard dat hij om de drie maanden een e-mail van [medeverdachte] kreeg over de stand van zaken met foto’s of filmpjes. Ook ontvingen ze facturen en andere documenten als onderbouwing.
Oplichtingsmiddel gedachtestreepje 2
Onder meer in paragraaf 2 van nieuwsbrief 3 staat dat aan onder meer de aankoop van materieel, vervoer en het aantrekken van personeel gewerkt wordt. [persoon 6] heeft verklaard dat hij na de eerste investering nog heeft geïnvesteerd, omdat hij voldoende gerust gesteld werd door de voortgang van de werken die hem via de nieuwsbrief werden meegedeeld. Ook [persoon 7] en [persoon 9] hebben verklaard dat zij de nieuwsbrieven van [naam bedrijf BV 2] ontvingen. Volgens [persoon 7] heeft het daarin geschetste beeld, dat het project op de goede weg was, hem ervan overtuigd om te betalen. [persoon 9] heeft verklaard dat hij na verzending van de derde nieuwsbrief twee maal een investering heeft gedaan.
Oplichtingsmiddel gedachtestreepje 3
[persoon 6] heeft verklaard dat aan de aanschaf van aandelen of het overmaken van geld steeds een telefoontje van [medeverdachte] voorafging met de vraag om te investeren. [persoon 7] heeft verklaard dat de vragen in de nieuwsbrieven om extra geld hem hebben overtuigd om te betalen. Tijdens telefoongesprekken werd benadrukt dat het project anders mogelijk zou ophouden en hij alles kwijt zou raken. [persoon 8] heeft verklaard dat hem verteld was dat [naam bedrijf BV 2] een tweede washplant nodig had. Hij heeft toen de investering in oktober 2017 gedaan, nadat hij dat telefonisch met [medeverdachte] had besproken. [persoon 9] heeft verklaard dat hij om de drie maanden een mail kreeg over de stand van zaken. Dat ging over de voortgang van de werkzaamheden bij de ontginning van de mijn en was meestal gekoppeld aan informatie over investeringen die zij nog nodig hadden. [persoon 9] zegt desgevraagd dat hij investeringen heeft gedaan omdat er extra geld nodig was binnen [naam bedrijf BV 2] .
Oplichtingsmiddel gedachtestreepje 4
In nieuwsbrief 5 van januari 2018 werd in strijd met de werkelijkheid vermeld dat de was- en schudmachine in elkaar was gezet en had proef gedraaid. [persoon 6] , [persoon 9] en [persoon 7] hebben verklaard dat zij deze nieuwsbrieven van [naam bedrijf BV 2] ontvingen. [persoon 7] geeft aan dat hij in 2018 nog gelden heeft gestort omdat het op papier goed ging met het project en hij nog steeds vertrouwen had in [medeverdachte] .
Oplichtingsmiddel gedachtestreepje 5
[persoon 6] heeft verklaard dat hij rond mei 2018 bericht kreeg dat de productie was gestart en dat er een opbrengst goud was geweest. Er werd hem toen verzekerd dat er in september een dividend zou worden uitgekeerd. Dat er goud was gewonnen is ook in de update in e-mails van 21 mei en 21 juni 2018 vermeld. De e-mails aan [persoon 7] van die data zitten in het dossier. [persoon 9] heeft verklaard dat hij dergelijke updates ontving. Al deze berichten zijn onwaar, nu de productie nimmer is opgestart.
Oplichtingsmiddel gedachtestreepje 7
Uit het dossier is naar voren gekomen dat [verdachte] en [medeverdachte] een groot deel van de door investeerders ingelegde gelden hebben aangewend voor privébestedingen. [persoon 6] , [persoon 7] , [persoon 8] en [persoon 9] hebben alle vier verklaard dat zij geen toestemming hebben gegeven om een deel van hun investering voor privédoeleinden te gebruiken. De rechtbank is van oordeel dat de conclusie, dat de investeerders niet hun gelden zouden hebben ingelegd als dit hen verteld was, gerechtvaardigd kan worden getrokken.
Na 27 juli 2017 hebben de vier voornoemde investeerders in totaal nog € 270.835,- ingelegd in [naam bedrijf BV 2] . De rechtbank zal op grond van het voorgaande bewezen verklaren dat [verdachte] en [medeverdachte] hen voor dit bedrag hebben opgelicht.
Oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling
De rechtbank stelt vast dat verdachten in deze periode niet langer de intentie hadden om nog te investeren in de mijn. Terwijl er op diverse punten moeilijkheden waren ontstaan en er geen zicht meer was op het exploiteren van de mijn, hebben verdachten deze cruciale problemen niet aan de investeerders kenbaar gemaakt. Verdachten zijn investeerders blijven voorhouden dat zij ingelegde gelden zouden investeren in de mijn en de exploitatie daarvan, terwijl dat op dat moment niet langer reëel was. Vervolgens hebben ze geld van investeerders naar hun eigen rekeningen en die van hun andere bedrijven overgemaakt. Ze hebben dus anders gehandeld dan ze investeerders voorhielden en het noodzakelijke gevolg van dat handelen was dat zij ten koste van de investeerders bevoordeeld zouden worden. Daarmee was het oogmerk ook gericht op de wederrechtelijkheid van die bevoordeling.
Medeplegen
[verdachte] en [medeverdachte] hebben dit feit samen gepleegd. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij met sommige investeerders intensief telefonisch contact had en de als getuige gehoorde investeerders verklaren over telefonisch contact met [medeverdachte] . Ondertussen hebben [verdachte] en [medeverdachte] onderling contact. [medeverdachte] en [verdachte] overleggen samen over onder meer de inhoud van de nieuwsbrieven en de nieuwsbrieven werden verstuurd uit naam van [verdachte] . Geld van investeerders is naar bankrekeningen van [verdachte] en [medeverdachte] overgemaakt.
4.3.4.Feit 4(Casus [naam bedrijf BV 3] : oplichting)
Inleiding
[naam bedrijf BV 5] (hierna: [naam bedrijf BV 5] ) is opgericht op 2 augustus 2017 met [naam bedrijf BV 4] als bestuurder. Op 7 augustus 2017 is [naam stichting 3] (hierna: [naam stichting 3] ) opgericht, eveneens met [naam bedrijf BV 4] als bestuurder. Een informatiedocument en een brochure zijn opgesteld. Het informatiedocument, dat ook aan de [naam 2] is gestuurd, vermeldt dat certificaten van aandelen worden aangeboden en dat de inleg zal worden gebruikt voor de aanschaf van mijnbouwconcessie(s) in Australië (Porphyry) en op de Fiji-eilanden, het daar opstarten van mijnbouwactiviteiten en het betalen van aan de mijn verbonden arbeidskrachten. Uit het door investeerder [persoon 14] overgelegde informatiedocument blijkt dat dit document later nog is aangepast. Daarin is onder meer opgenomen dat van elke ingelegde Euro 0,6 Euro wordt gebruikt voor de aanschaf van de concessie(s), het opzetten en exploiteren van de desbetreffende mijn(en) en betaling van direct aan de exploitatie van de mijn gelieerde arbeidskrachten. In de brochure staat onder meer dat [naam bedrijf BV 5] een mijn zal gaan bouwen en exploiteren en Porphyry wordt ook genoemd. In de aangepaste versie van de brochure van begin februari 2018 is onder meer een tabel met geschatte opbrengsten, kosten en winst toegevoegd en is het streefbedrag voor de opbrengst van de uitgifte van de certificaten verhoogd naar 4,8 miljoen Euro.
De investeerders werden benaderd door één van de door [naam bedrijf BV 5] ingeschakelde tussenpersonen: [persoon 12] en [persoon 13] . [persoon 12] heeft verklaard dat potentiële investeerders alle benodigde informatie kregen, die bestond uit de brochure en het [naam 2] -document. Ook kregen zij een uitleg en konden ze vragen stellen.
[naam bedrijf BV 5] en [naam stichting 3] hebben geen eigen bankrekeningen en investeerders in [naam bedrijf BV 5] maakten hun inleg over naar de bankrekening van [naam stichting 1] . Investeerders hebben in totaal
€ 636.025,- overgemaakt ten behoeve van [naam bedrijf BV 5] . De eerste storting vond plaats op 5 april 2018 en de laatste op 18 april 2019. Van de bedragen die voor [naam bedrijf BV 5] werden gestort op de bankrekeningen van [naam stichting 1] en [naam bedrijf BV 1] is in totaal in ieder geval € 220.922,- (bewijsmiddel 52: € 39.920,- + €113.602,- + 67.400,-) overgemaakt naar een privé-bankrekening van [verdachte] , de bankrekening van [naam bedrijf BV 4] van [verdachte] en de bankrekening van [naam bedrijf 1] van [medeverdachte] .
Oplichting
Zoals onder feit 2 is aangegeven dient om van oplichting te kunnen spreken sprake te zijn van het gebruik van één of meer oplichtingsmiddelen door de verdachte, door welke middelen de opgelichte is bewogen tot afgifte van een goed. In dit geval zijn vijf oplichtingsmiddelen opgenomen in de tenlastelegging, namelijk dat verdachten de investeerders opzettelijk in strijd met de waarheid hebben meegedeeld of voorgewend dat:
- Gedachtestreepje 1: [naam bedrijf BV 5] en/of [naam stichting 3] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte] (een) bonafide/betrouwbare investeerder(s) en/of belegger(s) en/of beheerder(s) van aan haar/hem/hen toevertrouwde ontvangen/ingelegde gelden is/zijn, en/of
- Gedachtestreepje 2: [naam bedrijf BV 5] en/of [naam stichting 3] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte] de ingelegde en/of aangetrokken gelden zal/zullen investeren ter verkrijging van een concessie voor het uitwinnen van een goudmijn in Australië (het project Porphyry via het Australische bedrijf [naam bedrijf LTD 2] ) en/of ter verkrijging van apparatuur en/of personeel ten einde deze goudmijn, na verkrijging van de concessie, te kunnen gaan exploiteren, en/of
- Gedachtestreepje 3: het proces met betrekking tot de verkrijging van de concessie voorspoedig verloopt en [naam bedrijf BV 5] en/of [naam stichting 3] daarbij als “preferred bidder” zijn/is aangemerkt, en/of
- Gedachtestreepje 4: er een hoog en/of gegarandeerd rendement behaald en/of uitgekeerd zou worden, en/of
- Gedachtestreepje 5: werd verzwegen dat de ingelegde gelden (deels) aangewend zullen/zouden worden voor privébestedingen door [verdachte] en/of [medeverdachte] (deels middels aan hem/hen gelieerde ondernemingen).
Zijn deze meegedeeld/voorgewend
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is geweest van deze mededelingen of voorwendsels.
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] voor het eerst op 30 januari 2018 de brochure en het informatiedocument, samen met nog andere documenten over [naam bedrijf BV 5] , aan [persoon 12] heeft gestuurd. De verbalisant, die heeft gekeken naar de mailingen die zijn verstuurd vanaf adres [e-mail] , heeft geconstateerd dat er e-mails gestuurd zijn naar potentiële investeerders met als bijlage onder meer de brochure en een informatiememorandum over Porphyry. [persoon 12] heeft verklaard dat aan alle potentiële investeerders de brochure en het [naam 2] -informatiedocument zijn verstuurd. De rechtbank gaat op basis hiervan ervan uit dat alle potentiële investeerders in ieder geval de brochure en het [naam 2] -informatiedocument hebben ontvangen. Nu [persoon 14] als één van de eersten de stukken heeft ontvangen en uit de door hem overgelegde stukken blijkt dat hij de aangepaste brochure en het aangepaste [naam 2] -document heeft ontvangen, gaat de rechtbank ervan uit dat dat de aan de investeerders verstrekte versies zijn.
Oplichtingsmiddel gedachtestreepje 1
Uit de brochure en het [naam 2] -informatiedocument komt met name het beeld naar voren dat het ingelegde geld zou worden geïnvesteerd in een rendabele goudmijn in Australië. De investeerders hebben deze stukken opgestuurd gekregen. Verder hebben verdachten de adviseurs [persoon 12] en [persoon 13] ingeschakeld om de investeerders te benaderen, waarbij geldt dat een aantal van de in de dagvaarding met naam genoemde investeerders heeft verklaard dat zij eerder al met [persoon 12] zaken hadden gedaan.
Uit het dossier blijkt echter dat, op het moment dat de investeerders werden benaderd en deze informatie verstrekt kregen, [naam bedrijf BV 5] al geen kans meer had om een concessie te verkrijgen voor het genoemde Porphyry-gebied. Verdachten hadden namelijk in 2017 via [persoon 15] contact gezocht met [naam bedrijf LTD 2] (hierna: [naam bedrijf LTD 2] ), de instantie die de verkoper en mogelijke kopers voor die concessie met elkaar in contact bracht. Algemeen directeur [persoon 16] van [naam bedrijf LTD 2] heeft uitgelegd hoe die procedure in zijn werk gaat. Geïnteresseerde kopers moeten een “confidentiality agreement” (CA) opstellen voordat ze toegang tot de dataroom krijgen. Dan wordt een procesbevestigingsbrief (PAL) opgesteld voordat ze deel uit kunnen maken van het verkoopproces. Vervolgens wordt een deadline gegeven voor het doen van een niet-bindend bod. Daarna mag door geselecteerde partijen een bindend bod worden uitgebracht, wordt degene met het beste bod “preferred bidder” en krijgt de preferred bidder een periode om de onderhandeling over de verkoopovereenkomst af te ronden.
[naam bedrijf BV 5] heeft de stappen om preferred bidder te kunnen worden niet doorlopen. Zij heeft namelijk alleen via [persoon 15] verzocht om toegang tot de dataroom van diverse concessies maar geen daadwerkelijk bod gedaan. Uit het verhoor van [persoon 16] blijkt dat [persoon 15] op 15 augustus 2017 een door [verdachte] getekende CA en PAL van [naam bedrijf BV 5] stuurde voor drie projecten, waaronder Porphyry. [verdachte] heeft eind augustus 2017 een ondertekende PAL voor het project op Fiji ingestuurd en daarna is er geen correspondentie geweest tussen [naam bedrijf LTD 2] en [verdachte] . Als laatste contact met [persoon 15] meldt [persoon 16] dat [persoon 15] begin september 2017 een getekende PAL en CA voor Fiji instuurde en verzocht had om toegang tot de dataroom voor haarzelf en [medeverdachte] . Bovendien was het laatst zichtbare contact van [naam bedrijf BV 5] met [persoon 15] in augustus 2017. Ook is bij onderzoek van de e-mails van [naam bedrijf BV 5] niet gebleken dat er verdere berichten geweest zijn van [naam bedrijf BV 5] over het oprichten van een mijnbouwlocatie of aan of van andere partijen waarmee samengewerkt kon gaan worden.
Op het moment van het werven van investeerders in het voorjaar van 2018 was het voor [medeverdachte] en [verdachte] al duidelijk dat de genoemde concessies er niet waren, dat die niet zouden kunnen worden verkregen en dat er dus op dat moment al geen enkel perspectief was op een winstgevend bedrijf, gericht op een project zoals dat de investeerders werd voorgehouden. Door de investeerders voor te houden dat dat er wel was, hebben [medeverdachte] en [verdachte] zich voorgedaan als bonafide beheerders/investeerders. In de brochure hebben zij immers vermeld: “nu alle lichten op groen staan, gaan we verder om deze gebieden te ontwikkelen”. Het feit dat zij [persoon 12] en [persoon 13] als tussenpersoon hebben ingeschakeld, heeft bijgedragen aan het vertrouwen dat zij bij de investeerders hebben opgewekt.
Op basis van deze stand van zaken ten tijde van het werven van de investeerders geldt ook dat, als onderstaande mededelingen zijn gedaan, deze in strijd met de waarheid zijn geweest. De rechtbank merkt hierbij op dat als uitgangspunt geldt dat in prospectussen en informatiebrochures gegeven garanties of toegezegde prestaties niet snel zijn aan te merken als oplichtingsmiddel, omdat het gaat over toekomstige, onzekere gebeurtenissen. Er kan echter ook dan sprake zijn van een oplichtingsmiddel als van meet af aan, of vanaf een bepaald moment, door het geven van een vertekend beeld van de werkelijkheid alleen nog maar sprake is van onwaarheden en listige kunstgrepen. Op grond van de hierboven uiteengezette feiten is de rechtbank van oordeel dat daar in dit geval sprake van is.
Oplichtingsmiddel gedachtestreepje 2
Uit de brochure komt het beeld naar voren dat geïnvesteerde gelden zouden worden gebruikt voor de bouw en exploitatie van een mijn in Australië. In het [naam 2] -document wordt het verder concreet gemaakt en zijn de bedragen vermeld die naar verwachting aan elk onderdeel zouden worden uitgegeven. Zo staat er dat van elke ingelegde Euro 0,6 Euro wordt geïnvesteerd in de aanschaf van de concessie(s), het opzetten en exploiteren van de desbetreffende mijn(en) en beloning van de arbeidskrachten die direct aan de exploitatie van de mijn(en) gelieerd zijn.
Oplichtingsmiddel gedachtestreepje 3
In het dossier zit een nieuwsbrief van 15 mei 2019 waarin staat dat [naam bedrijf BV 5] een “final offer” heeft ingediend en als “preferred bidder” is geaccepteerd. Nu deze nieuwsbrief verzonden is ná de tenlastegelegde periode zal de rechtbank deze buiten beschouwing laten en verdachte daarom vrijspreken van dit gedachtestreepje.
Oplichtingsmiddel gedachtestreepje 4
In de brochure wordt gesteld: “Na een succesvolle fondsenwerving campagne van € 4,8 miljoen hebben we 1 jaar om een mijn te bouwen: indien onze gegevens correct zijn zullen we kort daarna een zeer lucratieve mijn exploiteren.” Ook wordt in die brochure in een tabel een “profit estimate” vermeld van meer dan 1 miljoen Amerikaanse Dollars over een periode van tien jaar. In het aangepaste informatiedocument wordt gesproken over een verwacht dividend van € 120,- per jaar voor elk certificaat van aandeel. De prijs per certificaat was € 50,-. De rechtbank stelt vast dat het hier gaat om het voorhouden van het behalen en uitkeren van een hoog rendement. Van het onderdeel “gegarandeerd rendement” zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Oplichtingsmiddel gedachtestreepje 5
Uit het dossier blijkt dat verdachten gelden van de investeerders aan zichzelf en aan hun bedrijven [naam bedrijf BV 4] en [naam bedrijf 1] hebben overgemaakt en het is niet gebleken dat deze gelden aan [naam bedrijf BV 5] zijn besteed. Aan de als getuige gehoorde investeerders is gevraagd of zij aan [naam bedrijf BV 5] toestemming hebben gegeven om een deel van hun investering voor privédoeleinden te gebruiken en zij geven allemaal aan dat dat niet het geval is. [persoon 14] en [benadeelde partij 2] geven nog aan dat er niet over gesproken is. [persoon 18] zegt dat het niet gevraagd is.
Bij naam in dagvaarding genoemde personen erdoor bewogen?
Oplichtingsmiddel gedachtestreepje 1
Onder andere [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat hij eerder contact had gehad met [persoon 12] en dat hij vertrouwen had in [persoon 12] . [persoon 12] belde hem over een mooie investering en heeft hem overgehaald. Ook [persoon 18] en [persoon 19] hadden eerder, met goed resultaat, via [persoon 12] geïnvesteerd. Zij zijn door [persoon 12] benaderd om te investeren in [naam bedrijf BV 5] . [persoon 20] heeft gezegd dat ze goede ervaringen hadden met een eerder fonds, het betrouwbaar klonk en dat ze het geld niet meteen nodig hadden en dat dat hen heeft doen besluiten om te investeren.
Oplichtingsmiddel gedachtestreepje 2
Vrijwel alle gehoorde investeerders hebben verklaard dat ze hadden begrepen dat hun geld zou worden ingelegd voor het mijnen van goud in Australië.
Oplichtingsmiddel gedachtestreepje 4
[persoon 20] heeft verklaard dat [persoon 12] heeft gezegd dat er een behoorlijk rendement te behalen zou zijn. [persoon 19] heeft gezegd dat [persoon 12] zei dat het rendement afhankelijk was van hoeveel goud er in de grond zat en de goudprijs. 7% was haalbaar maar het kon ook oplopen tot 100%.
Oplichtingsmiddel gedachtestreepje 5
Zoals hiervoor aangegeven hebben alle als getuige gehoorde investeerders verklaard dat zij geen toestemming hebben gegeven om een deel van hun investeringen voor privédoeleinden te gebruiken. [persoon 18] heeft aangegeven dat hij, als dat gevraagd was, geen toestemming zou hebben gegeven.
Overige (rechts)personen erdoor bewogen?
Zoals hiervoor aangegeven kunnen de hierboven weergegeven mededelingen als oplichtingsmiddel beschouwd worden. De kern van de aangeboden certificaten van aandeel van [naam bedrijf BV 5] was dat het door investeerders in te leggen geld door [naam bedrijf BV 5] zou worden gebruikt om een goudmijn te starten en exploiteren in Australië en dat de investeerders rendement zouden gaan ontvangen. Van deze kernelementen kan gezegd worden dat alle investeerders, dus ook degenen die niet bij naam genoemd zijn in de dagvaarding, hiervan kennis hebben genomen uit de brochure en het informatiedocument en dat het niet anders kan zijn dan dat zij zich (mede) hierdoor hebben laten leiden bij de beslissing om te investeren in [naam bedrijf BV 5] . Dat maakt dat bij alle investeerders door aanwending van de oplichtingsmiddelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven is geroepen en zij daarmee door één of meer van de oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot afgifte van hun geld aan [naam bedrijf BV 5] .
Oogmerk op de wederrechtelijke bevoordeling
Dat sprake is geweest van een (mogelijke) investering in een goudmijn is niet gebleken. Verdachten hadden immers geen zicht op het verkrijgen van een concessie voor een mijn via [naam bedrijf LTD 2] en ook blijkt uit het dossier niet dat er na augustus 2017 inspanningen verricht zijn om die wel te verkrijgen. Dat die investering gedaan zou worden en er een mijn zou worden geëxploiteerd is echter wel wat de investeerders is voorgehouden. Verdachten hebben dus geprobeerd om de investeerders met onjuiste informatie over te halen om hun gelden in te leggen. Van de ingelegde gelden hebben verdachten vervolgens een groot deel overgemaakt naar hun eigen bankrekeningen. Ze hebben dus anders gehandeld dan ze de investeerders hadden voorgehouden en het noodzakelijke gevolg van dat handelen was dat zij ten koste van de investeerders bevoordeeld zouden worden. Daarmee was het oogmerk ook gericht op de wederrechtelijkheid van die bevoordeling.
Dit oogmerk blijkt ook uit het feit dat [medeverdachte] reeds bezig was met het opstellen van de brochure voordat hij van [persoon 15] alle benodigde informatie had gekregen. In een WhatsApp-conversatie met [verdachte] op 16 augustus 2017 laat hij [verdachte] weten dat de nieuwe brochure aardig op weg komt, hij die aan het eind van die week naar de drukker zal brengen om te laten zetten en “daarna vol op het informatiememorandum”. Op dat moment heeft hij echter van [persoon 15] nog niet de benodigde informatie over de concessies ontvangen, zo blijkt uit hetgeen hij ook op 16 augustus 2017 aan [verdachte] schrijft: “hopelijk kan [persoon 15] snel in de Data room om mij te voorzien van de nodige info.” Uit de WhatsApp-gesprekken met [persoon 15] volgt dat verdachten in de dagen daarna nog geen toegang tot de dataroom hebben weten te krijgen. Het laatste contact met [persoon 15] hierover is op 19 augustus 2017 en uit de berichten daarna volgt dat verdachten niet meer met haar in contact kunnen komen. Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank af dat verdachten bij het opstellen van de informatie aan de potentiële investeerders het niet van belang achtten om een waarheidsgetrouw beeld te geven.
Ook liet [persoon 15] op 15 augustus 2017 aan [medeverdachte] en [verdachte] weten dat zij van [naam bedrijf LTD 2] had vernomen dat de concessie Porphyry nog beschikbaar was maar Red October niet en dat ze niet zeker was of het de moeite waard zou zijn alleen achter dat project aan te gaan. Op 24 augustus 2017 laat ze [medeverdachte] weten dat ze heeft gezien dat bij het goudproject sprake is van royalty’s hetgeen direct van de winst af zou gaan en dat dat investeerders vaak afschrikt. [medeverdachte] geeft in beide gevallen aan dat dat geen reden is voor hen om niet door te gaan met het traject. Hieruit blijkt dat verdachten het belang van de potentiële investeerders bij rendement klaarblijkelijk niet relevant vonden.
Verder komt dit oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling ook onder meer naar voren uit de volgende WhatsApp-conversaties tussen [medeverdachte] en [verdachte] . Op 6 februari 2018 schrijft [verdachte] aan [medeverdachte] : “We delen [naam bedrijf BV 5] fifty fifty dat was de afspraak. Alle kosten waren voor jouw mbt presentatie. Nu niet met drogredenen komen vriend!!!” [medeverdachte] antwoordt: “En dat ik het pas van [naam bedrijf BV 5] zou terugkrijgen was omdat jij je daar beter bij voelde. Net zoals dat de 25k pas uit [naam bedrijf BV 5] voor jou diende terug te komen. [..]” Hier worden dus gelden die nog binnen moeten komen bij [naam bedrijf BV 5] al gereserveerd voor onderlinge betalingen.
Op 13 april 2018, dus een paar dagen nadat de eerste investeerder gelden voor [naam bedrijf BV 5] heeft gestort, stuurt [medeverdachte] aan [verdachte] : “Hoi schat, kun jij aub 3000 euro van [naam stichting 1] naar jezelf overmaken. ik heb per abuis de gegevens van [naam bedrijf BV 4] niet in het adreaaen bestand opgeslagen.[..]” Op 5 september 2018 stuurt [medeverdachte] aan [verdachte] : “ En daarom is er altijd een 50/50 verdeelsleutel gehanteerd. Dat is de deal. Als er nu kosten blijken te zijn die vergoed dienen te worsen op van en gezamenlijk overeengekomen systeem dan is dat prima.” [verdachte] antwoordt: “Juist ja Fifty fifty mbt prive inkomsten en zakelijke kosten. Wat niet gebeurd is!”
Dit alles leidt tot de overtuiging van de rechtbank dat verdachten niet daadwerkelijk de intentie hadden om de gelden van de investeerders in de concessies en exploitatie van mijnen te investeren, maar dat de handelingen van verdachten enkel gericht waren op het verstrekken van valse informatie aan investeerders zodat zij een inleg zouden krijgen en dat geld zouden kunnen overmaken naar hen zelf.
De rechtbank acht dan ook oplichting van alle investeerders door [medeverdachte] en [verdachte] bewezen voor het tenlastegelegde bedrag van € 636.025,-.
Medeplegen
Er is ook sprake van medeplegen. Beiden hebben contact met [persoon 15] en sturen stukken in voor [naam bedrijf LTD 2] . De brochure en het [naam 2] -informatiedocument worden door [medeverdachte] aan [persoon 12] verstrekt, nadat hij [verdachte] heeft laten weten dat de brochure klaar was. Ook hebben zij overleg over de concessiegebieden en [persoon 12] zegt dat hij contact met beiden heeft gehad. Verdachten voeren verder overleg over de verdeling van de gelden. [medeverdachte] en [verdachte] hebben ieder oplichtingshandelingen verricht en er is daarbij sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
4.3.5.Feit 5(Casus [naam bedrijf BV 1] , [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] : (gewoonte)witwassen)
A. ( [naam bedrijf BV 1] )
Het betreft hier gelden die zijn overgeboekt van de bankrekening van [naam bedrijf BV 1] . Op de rekeningen van [naam stichting 1] en van [naam bedrijf BV 1] werd in de periode van december 2015 tot en met 27 september 2018 € 67.312,- gestort door investeerders. In die periode werd de rekening van [naam bedrijf BV 1] enkel gevoed door de gelden uit die stortingen. Vanaf de bankrekening van [naam bedrijf BV 1] is in totaal € 12.484,- overgeboekt naar bankrekening [bankrekening] van [verdachte] . Vanaf de bankrekening van [naam bedrijf BV 1] is in totaal € 16.390,- overgeboekt naar bankrekening [bankrekening] van [verdachte] . Vanaf de bankrekening van [naam bedrijf BV 1] is in totaal
€ 24.821,- overgeboekt naar bankrekening [bankrekening] van [naam bedrijf 1] .
Het overboeken van de bedragen van de bankrekening van [naam bedrijf BV 1] naar de bankrekeningen van [verdachte] en [naam bedrijf 1] heeft als gevolg dat [verdachte] en [medeverdachte] als heer en meester over die gelden konden gaan beschikken. Nu dit overboeken onderdeel is van de verduisteringshandeling, kan datzelfde overboeken geen witwashandeling in de vorm van verwerven of enkel voorhanden hebben in de zin van artikel 420bis Sr opleveren. Pas als de verduistering is voltooid, is immers pas sprake van geld dat – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit misdrijf.
Indien is bewezen verklaard dat de verdachte een voorwerp heeft verworven of voorhanden heeft gehad waarvan aannemelijk is geworden dat het onmiddellijk afkomstig is uit een misdrijf dat door de verdachte zelf is begaan, stelt de Hoge Raad aan de strafbaarheid van die gedraging een nadere motiveringseis. Uit de motivering moet blijken dat naast het bewezenverklaarde verwerven of voorhanden hebben ook sprake is geweest van een gedraging van de verdachte die gericht is geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp (HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1090). Deze nadere motiveringseis wordtin beginselniet door de Hoge Raad gesteld indien is bewezen verklaard dat de verdachte het voorwerp heeft overgedragen, omgezet of van het voorwerp gebruik heeft gemaakt (vgl. HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2913 en HR 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:321). Dit is anders indien dat overdragen, omzetten of gebruikmaken van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier volgt dat [medeverdachte] en [verdachte] uitgaven hebben gedaan vanaf respectievelijk de rekening van [naam bedrijf 1] en vanaf de ABN Amro-rekening, welke uitgaven niet ten behoeve van [naam bedrijf BV 1] zijn geweest. Zo is te zien dat [medeverdachte] gelden vanaf de rekening van [naam bedrijf 1] uitgeeft bij de boekhandel en Albert Heijn en gelden overmaakt naar zijn privérekening en dit gebeurt met regelmaat tijdens de tenlastegelegde periode. Ditzelfde geldt voor [verdachte] voor uitgaven vanaf zijn ABN-Amro-rekening. De rechtbank is van oordeel dat verdachten, door het geld naar andere rekeningen door te boeken en door aankopen en uitgaven te doen, nieuwe handelingen ten aanzien van dit geld hebben verricht die erop waren gericht de criminele opbrengst veilig te stellen. Deze omstandigheden verschillen dus wezenlijk van het geval waarin enkel sprake is van verwerven en voorhanden hebben van de opbrengst. Verdachten hebben de uit misdrijf verkregen gelden aldus overgedragen, omgezet en hiervan gebruik gemaakt en zich aan witwassen schuldig gemaakt.
In het dossier zit geen bankoverzicht van de uitgaven van de SNS-bankrekening van [verdachte] . Nu niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] vanaf die rekening uitgaven heeft gedaan met van misdrijf afkomstige gelden, zal de rechtbank hem van dat onderdeel vrijspreken en het uit [naam bedrijf BV 1] witgewassen bedrag vaststellen op in totaal € 37.305,-.
B. ( [naam bedrijf BV 2] )
Het betreft hier gelden die zijn overgemaakt van de bankrekening van [naam bedrijf BV 2] . Gelden van investeerders in [naam bedrijf BV 2] werden ontvangen op de bankrekening van [naam stichting 2] en bijna geheel overgeboekt naar de rekening van [naam bedrijf BV 2] , namelijk € 1.459.705,- tot en met 19 februari 2019. Het grootste gedeelte van de gelden op de bankrekening van [naam bedrijf BV 2] in de periode 3 februari 2016 tot en met 19 februari 2019 was afkomstig van de investeerders.
Vanaf de bankrekening van [naam bedrijf BV 2] is in totaal € 65.000,- overgeboekt naar de bankrekening van [naam bedrijf LTD 1] . Vanaf de bankrekening van [naam bedrijf BV 2] is in totaal € 391.885,- overgeboekt naar bankrekening [bankrekening] van [naam bedrijf 1] . Vanaf de bankrekening van [naam bedrijf BV 2] is in totaal € 287.178 overgeboekt naar bankrekening [bankrekening] van [naam bedrijf BV 4] . Vanaf de bankrekening van [naam bedrijf BV 2] is in totaal € 167.016,- overgeboekt naar bankrekening [bankrekening] van [verdachte] .
In de tenlastelegging is opgenomen dat vanuit [naam bedrijf BV 2] in totaal € 911.079,- is witgewassen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat in totaal € 645.252 van de voor [naam bedrijf BV 2] verkregen gelden uit misdrijf afkomstig is, namelijk € 341.842 uit verduistering en € 270.835,- uit oplichting.
Ten aanzien van de gelden die uit verduistering afkomstig zijn geldt net als hiervoor onder A dat de verduisteringshandeling niet automatisch en tegelijkertijd ook de witwashandelingen ‘verwerven’ en ‘voorhanden hebben’ op kunnen leveren. In dit geval blijkt ook uit het dossier dat verdachten het geld afkomstig uit verduistering naar andere rekeningen hebben doorgeboekt en dat zij hiervan aankopen en uitgaven hebben gedaan. Verdachten hebben nieuwe handelingen ten aanzien van dit geld verricht die erop waren gericht de criminele herkomst veilig te stellen. Verdachten hebben de uit misdrijf verkregen gelden aldus overgedragen, omgezet en hiervan gebruik gemaakt en zich aan witwassen schuldig gemaakt.
Verdachten hebben voorts geld afkomstig uit de door henzelf gepleegde oplichting verworven en voorhanden gehad. De rechtbank is van oordeel dat verdachten het geld uit oplichting ook hebben overgedragen, omgezet of hiervan gebruik hebben gemaakt en dat de omstandigheden waaronder dat is gebeurd wezenlijk verschillen van het geval waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. Verdachten hebben immers door het geld naar andere rekeningen door te boeken en door aankopen en uitgaven te doen, nieuwe handelingen ten aanzien van dit geld verricht die erop waren gericht de criminele opbrengst veilig te stellen. Verdachten hebben aldus de uit misdrijf verkregen gelden overgedragen, omgezet en hiervan gebruik gemaakt en zich aan witwassen schuldig gemaakt.
Ten aanzien van de gelden die naar de bankrekening van [naam bedrijf LTD 1] zijn overgeboekt geldt dat er sprake is van verhullen in de zin van artikel 420bis Sr. Het gaat hier om een onderneming die [verdachte] en [medeverdachte] samen hebben opgericht in Dubai en waarvan zij beiden directeur en aandeelhouder zijn. In het dossier zijn vervalste facturen van [naam bedrijf LTD 1] aangetroffen. Voor de op die facturen vermelde bedragen had [naam bedrijf LTD 1] geen diensten en/of goederen laten leveren. Uit het dossier is niet gebleken dat [naam bedrijf LTD 1] zakelijke activiteiten verrichtte. De rechtbank acht bewezen dat verdachten door deze overboeking een handeling hebben verricht gericht op het daadwerkelijk verhullen van de criminele herkomst en/of de rechthebbende van het geld.
Zoals hiervoor geoordeeld is een lager bedrag vastgesteld als afkomstig uit verduistering en oplichting dan is ten laste gelegd. Gelet hierop zijn de in de gedachtestreepjes afzonderlijke overboekingen numeriek niet te herleiden. Bewezen is dat verdachten een gedeelte van het geld hebben witgewassen.
C. ( [naam bedrijf BV 5] )
Het betreft hier gelden die zijn overgemaakt vanaf de bankrekeningen van [naam stichting 1] en [naam bedrijf BV 1] . Investeerders stortten geldbedragen op de rekening van [naam stichting 1] ten behoeve van [naam bedrijf BV 5] . In 2018 werd de rekening van [naam stichting 1] hoofdzakelijk gevoed door stortingen van investeerders en werd de rekening van [naam bedrijf BV 1] grotendeels gevoed door bijschrijvingen van [naam stichting 1] . Er wordt vanaf de rekening van [naam stichting 1] € 181.241,- overgemaakt naar [naam bedrijf BV 1] . In 2019 wordt de rekening van [naam stichting 1] enkel gevoed door bijschrijvingen van investeerders en er wordt tot en met 19 februari 2019 € 130.800,- doorgestort naar [naam bedrijf BV 1] .
Vanaf de bankrekening van [naam stichting 1] is in totaal € 26.020 overgeboekt naar bankrekening [bankrekening] van [naam bedrijf 1] . Vanaf de bankrekening van [naam stichting 1] is in totaal € 12.900,- overgeboekt naar bankrekening [bankrekening] van [naam bedrijf BV 4] . Vanaf de bankrekening van [naam stichting 1] is in totaal € 1.000,- overgeboekt naar bankrekening [bankrekening] van [verdachte] . Vanaf de bankrekening van [naam bedrijf BV 1] is in totaal € 10.286,- overgeboekt naar bankrekening [bankrekening] van [verdachte] . Vanaf de bankrekening van [naam bedrijf BV 1] is in totaal € 90.435,- overgeboekt naar bankrekening [bankrekening] van [naam bedrijf BV 4] . Vanaf de bankrekening van [naam bedrijf BV 1] is in totaal € 74.580,- overgeboekt naar bankrekening [bankrekening] van [naam bedrijf 1] .
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachten de bedragen die de investeerders aan [naam bedrijf BV 5] hebben betaald door oplichting hebben verkregen. De ten behoeve van [naam bedrijf BV 5] op de rekeningen van [naam stichting 1] en [naam bedrijf BV 1] verkregen gelden zijn dus uit misdrijf afkomstig en verdachten wisten dat ook. De rechtbank is van oordeel dat verdachten een bedrag van € 215.221,- hebben overgedragen, omgezet of hiervan gebruik hebben gemaakt en dat de omstandigheden waaronder dat is gebeurd wezenlijk verschillen van het geval waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. Verdachten hebben immers door het geld naar andere rekeningen door te boeken en door aankopen en uitgaven te doen, nieuwe handelingen ten aanzien van dit geld verricht die erop waren gericht de criminele opbrengst veilig te stellen. Verdachten hebben aldus de uit misdrijf verkregen gelden overgedragen, omgezet en hiervan gebruik gemaakt en zich aan witwassen schuldig gemaakt.
Geen beroep op kwalificatie-uitsluitingsgrond
De kwalificatie-uitsluitingsgrond is niet van toepassing omdat de rechtbank komt tot bewezenverklaring van gebruik maken, omzetten en overdragen van het geld en het verhullen van de herkomst en/of rechthebbende van het geld.
Medeplegen
De rechtbank acht voldoende bewijs aanwezig dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking bij het witwassen. Het gehele witwastraject is in gezamenlijkheid uitgevoerd. Er werd uitvoerig overlegd over hoeveel geld er binnenkwam en er werd nauwkeurig bijgehouden hoe dat moest worden verdeeld. Uit de WhatsApp-gesprekken komt naar voren dat dit geld nodig was voor privé-uitgaven en dat beide verdachten wisten dat het hieraan zou worden besteed.
Gewoonte
De rechtbank acht gewoontewitwassen bewezen vanwege het feit dat verdachte de witwashandelingen over een lange periode door middel van veel transacties en dus stelselmatig heeft uitgevoerd. Het gaat in totaal ook om een omvangrijk bedrag.