ECLI:NL:RBAMS:2024:1278

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
AMS 23/7284, 23/7285, 23/4321 & 23/2991
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een last onder dwangsom en de weigering van een omgevingsvergunning in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2024, wordt de rechtmatigheid beoordeeld van een last onder dwangsom die aan eiseres is opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Eiseres woont in een pand waar volgens het bestemmingsplan bewoning niet is toegestaan. Ondanks haar beroep op het vertrouwensbeginsel en haar gezondheidstoestand, oordeelt de rechtbank dat het college terecht de last heeft opgelegd. Eiseres had een omgevingsvergunning aangevraagd om de illegale bewoning te legaliseren, maar deze werd geweigerd omdat het college niet bereid was om van het bestemmingsplan af te wijken. De rechtbank concludeert dat er geen concreet zicht op legalisatie is en dat de handhaving door het college niet onevenredig is. Eiseres had voldoende tijd om de huurovereenkomsten met haar huurders te beëindigen, maar heeft dit niet tijdig gedaan. De rechtbank verklaart alle beroepen ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het college in zijn besluiten wordt bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/2991, AMS 23/4321, AMS 23/7284 en AMS 23/7285

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres,

(gemachtigde: mr. W. de Vis),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder (het college),
(gemachtigde: mr. S. Ugur).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen een aan haar opgelegde last onder dwangsom, een geweigerde omgevingsvergunning [1] en twee invorderingsbesluiten.
1.1.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [zoon] (zoon van eiseres) en de gemachtigden van eiseres en het college.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

Voorgeschiedenis
2. De rechtbank stelt allereerst een aantal feiten vast die relevant zijn voor haar oordeel en die betrekking hebben op de totstandkoming van de bestreden besluiten.
2.1.
Op 6 augustus 1980 heeft de overleden echtgenoot van eiseres (de heer [naam 1] ) het eigendom van het gebouw aan de [adres] [huisnummer] in Amsterdam (het pand) verkregen.
2.2.
Op 4 juni 1986 heeft eiseres zich op het adres van het pand ingeschreven.
2.3.
In 2012 heeft de heer [naam 1] een aanvraag ingediend voor de splitsing van de erfpacht van de grond in twee percelen. Het ene perceel betrof het pand en het andere perceel een deel van een onbebouwd terrein.
2.4.
Op 2 november 2012 heeft het Ontwikkelingsbedrijf [2] van de gemeente Amsterdam een aanbiedingsbrief voor de erfpacht naar de heer [naam 1] gestuurd.
2.5.
Op 26 november 2012 heeft het Ontwikkelingsbedrijf - kort gezegd - een besluit genomen tot splitsing van het pand in twee erfpachtrechten. Daarin is onder meer de volgende bestemming opgenomen: “
kantoorruimte maximaal 420 m2 bruto vloeroppervlak en een woning van maximaal 210 m2 bruto vloeroppervlak”.
2.6.
Na een wijziging van de gegevens in de BAG [3] vanwege de conversie en de splitsing van het erfpachtrecht, raakte de afdeling VTH [4] van het college er in 2013 van op de hoogte dat het pand mogelijk illegaal werd bewoond.
2.7.
In 2013 hebben de Brandweer, de dienst Wonen en het college een gezamenlijke handhavingsactie gevoerd, omdat er meerdere huisnummers aan het pand waren toegekend. Gebleken is dat er acht personen stonden ingeschreven in de BRP [5] .
2.8.
Op 9 januari 2014 hebben de heer [naam 1] en de gemeente Amsterdam bij notariële akte een erfpachtovereenkomst opgesteld voor de twee nieuw ontstane erfpachtrechten (hierna: de notariële akte). In de akte wordt verwezen naar het besluit van de gemeente van 26 november 2012.
2.9.
Op 14 maart 2014 is het college tijdens een interne controle tot de conclusie gekomen dat er in het pand een overtreding plaatsvond (de illegale bewoning).
2.10.
Op 1 augustus 2019 hebben toezichthouders van het college een controle uitgevoerd in het pand. De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 5 augustus 2019.
2.11.
Op 9 november 2020 heeft het college onderzocht of de illegale bewoning kon worden gelegaliseerd. Dit bleek niet mogelijk.
2.12.
Op 16 februari 2021 heeft het college een vooraankondiging aan eiseres verzonden, inhoudende dat het van plan is om de illegale situatie te beëindigen.
2.13.
Op 17 november 2021 heeft het college nogmaals een vooraankondiging aan eiseres verzonden dat het de illegale situatie wil beëindigen.
Aanleiding voor deze procedures
AMS 23/2991
3. Tijdens de controles van 1 augustus 2019 en 9 januari 2023 in het pand hebben toezichthouders van het college geconstateerd dat het pand in strijd met het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ (het bestemmingsplan) werd bewoond. In het pand zijn zes woningen aangetroffen. In een van die woningen woont eiseres. Verder stonden er nog vier personen ingeschreven in de BRP. De bevindingen van de toezichthouders zijn opgenomen in rapporten van 5 augustus 2019 en 10 januari 2023.
3.1.
Het pand is gelegen op gronden met de bestemming ‘Bedrijf-1’ met de gebiedsaanduiding ‘Geluidszone-Industrie-Westpoort’. Op basis van de planregels van het bestemmingsplan is bewoning uitgesloten. Volgens het college handelt eiseres daarom in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo [6] . Voor het realiseren van woningen in het pand heeft het college geen omgevingsvergunning verleend, als gevolg waarvan eiseres ook in strijd handelde met artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Het college was niet bereid om medewerking te verlenen om van het bestemmingsplan af te wijken en een omgevingsvergunning te verlenen. Dit omdat hij – kort gezegd – ‘wonen’ op deze locatie ruimtelijk niet aanvaardbaar vindt.
3.2.
Het college heeft daarom op 17 januari 2023 een last onder dwangsom (de last) aan eiseres opgelegd om de illegale bewoning in alle aanwezige woningen in het pand vóór
1 mei 2023 te beëindigen en beëindigd te houden. Als eiseres niet volledig of niet op tijd aan de last voldoet, verbeurt zij een dwangsom van € 5.000,- per geconstateerde overtreding, per week, met een maximum van € 20.000,-. Met het bestreden besluit is het college bij het opleggen van de last gebleven.
3.3.
Vervolgens heeft eiseres een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank. Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit van
24 mei 2023 te schorsen en te bepalen dat zij tijdens de beroepsprocedure geen dwangsommen verbeurt. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 6 juli 2023 afgewezen.
3.4.
Daarna heeft het college de begunstigingstermijn uit de last verlengd tot
21 juli 2023.
AMS 23/4321
4. Op 23 januari 2023 heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd om – kort gezegd – de illegale bewoning te legaliseren.
4.1.
Op 14 maart 2023 heeft het college geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het legaliseren van een zelfstandige woonruimte in een bedrijfspand op de locatie [adres] [huisnummer] in Amsterdam. Het college heeft de omgevingsvergunning geweigerd voor de activiteit “strijd met het bestemmingsplan” [7] .
4.2.
Het bezwaar van eiseres is op verzoek van partijen als rechtstreeks beroep naar de rechtbank doorgestuurd en als zodanig behandeld.
AMS 23/7284 en AMS 23/7285
5. Op 26 juli 2023 heeft een toezichthouder van het college een controle uitgevoerd in het pand om te beoordelen of eiseres aan de last heeft voldaan. De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 27 juli 2023. De toezichthouder heeft geconstateerd dat eiseres nog op de begane grond woont en dat in het appartement op de eerste verdieping de heer [naam 2] en mevrouw [naam 3] nog steeds wonen (al 4,5 jaar). Op
16 augustus 2023 heeft de toezichthouder gesproken met de zoon van eiseres, heeft het college een zienswijze van eiseres ontvangen en heeft een vertegenwoordiger van het college telefonisch met de gemachtigde van eiseres gesproken. Hieruit kwam naar voren dat eiseres op 16 augustus 2023 nog in het pand woonde. Dit betekent dat eiseres tweemaal niet heeft voldaan aan de last. Het college heeft daarop besloten tot het innen van de twee verbeurde dwangsommen van in totaal € 10.000,-. Het college heeft eiseres hierover bericht in het besluit van 20 september 2023.
5.1.
Op 25 oktober 2023 heeft een toezichthouder van het college weer een controle uitgevoerd in het pand. De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 30 oktober 2023. De toezichthouder constateerde dat eiseres nog steeds in het pand woont. Eiseres heeft dat ook bevestigd en daarbij aangegeven dat zij vanwege haar gezondheidstoestand niet van plan en niet in staat is om te verhuizen. Omdat eiseres nog steeds niet aan de last had voldaan, heeft het college in het besluit van 21 november 2023 eiseres bericht over te gaan tot invordering van (weer) twee verbeurde dwangsommen van in totaal € 10.000,-.
5.2.
Eiseres heeft tegen de besluiten van 20 september 2023 en 21 november 2023 bezwaar gemaakt. De bezwaren zijn op verzoek van partijen als rechtstreekse beroepen naar de rechtbank doorgestuurd en als zodanig behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak de rechtmatigheid van de last onder dwangsom, de twee invorderingsbesluiten en de weigering van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6.1.
De rechtbank verklaart alle beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het standpunt van eiseres
7. Eiseres voert - samengevat - aan dat zij ruim veertig jaar in het pand woont en vanwege haar gezondheidstoestand niet kan verhuizen. Een verhuizing zou haar medische toestand zelfs verergeren. Zij verwijst naar twee verklaringen van haar huisarts. Verder doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel onder verwijzing naar een erfpachtovereenkomst. Eiseres voert tot slot aan dat zij niet kon voldoen aan de last. Zij had huurovereenkomsten afgesloten met haar huurders en ontruimen vóór 1 mei 2023 was daarom onmogelijk.
Het standpunt van het college
8. Het college betoogt dat eiseres al geruime tijd illegaal in het pand woont. Eiseres wist al vanaf (tenminste) 16 februari 2021 dat zij niet meer in het pand kon blijven wonen en dat het college niet bereid was om mee te werken aan een afwijking van het bestemmingsplan. Verder blijkt uit de verklaringen van de huisarts volgens het college niet dat eiseres vanwege haar gezondheidstoestand niet kan verhuizen. Het komt voor rekening en risico van eiseres dat zij de huurovereenkomsten niet ‘zomaar’ kon beëindigen. Eiseres is pas in 2023, nadat de last is opgelegd, overgegaan tot het beëindigen van de huurovereenkomsten terwijl zij dit al vanaf 16 februari 2021 (vanaf het moment van de eerste vooraankondiging tot handhaving) had kunnen doen. Het college wijst er verder op dat eiseres over voldoende financiële middelen beschikt om elders woonruimte te vinden. Tot slot slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel volgens het college niet, omdat eiseres dan wel de heer [zoon] niet te goeder trouw was en er geen uitlatingen zijn gedaan die kunnen worden toegerekend aan het bevoegde bestuursorgaan.
De last onder dwangsom (AMS 23/2991)
De overtreding
9. Het college heeft de bevoegdheid [8] om voor de handhaving van regels een last onder bestuursdwang op te leggen. Het college is bevoegd [9] in plaats daarvan een last onder dwangsom op te leggen. Dat kan het college doen als er sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift.
9.1.
Daarvan is in het geval van eiseres naar het oordeel van de rechtbank sprake. Het gebruik van het pand als woning is op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Het college was daarom bevoegd om de last aan eiseres (als overtreder) op te leggen.
De beginselplicht tot handhaving
10. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang of dwangsom op te leggen, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is van concreet zicht op legalisatie geen sprake. Dat blijkt uit de geweigerde omgevingsvergunning van 14 maart 2023 waarover de rechtbank in deze uitspraak ook oordeelt. Daarnaast blijkt uit de vooraankondiging van
16 februari 2021 al dat het college niet bereid was om de bewoning te legaliseren.
10.2.
De rechtbank gaat hierna in op de door eiseres gestelde bijzondere omstandigheden en de onevenredige gevolgen op grond waarvan het college volgens eiseres van handhaving had moeten afzien.
Kan eiseres een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel doen?
11. Eiseres voert aan dat zij een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen waardoor het college geen last onder dwangsom had mogen opleggen. Zij verwijst naar twee uitspraken [10] van de Afdeling [11] . Ook verwijst zij naar de notariële akte waarin de erfpachtrechtelijke conversie van het pand plaatsvindt, namelijk van een bedrijfsruimte met een kantoor en kantine (de tot dan toe op het pand geldende erfpachtrechtelijke bestemming) naar een kantoorruimte met een woning (het feitelijk gebruik). In deze akte staat onder meer:
“Op grond van het geldende bestemmingsplan kan het feitelijk gebruik worden gelegaliseerd. De gemeente Amsterdam verleent daarvoor privaatrechtelijks toestemming onder de voorwaarde dat de canon voor het voortdurende erfpachtrecht wordt bepaald op basis van het feitelijke gebruik. Derhalve is in deze aanbieding de volgende bestemming opgenomen: ‘kantoorruimte van maximaal 420 m2 bruto vloeroppervlak en een woning van maximaal 210 m2 bruto vloeroppervlak.”
11.1.
Eiseres wijst in dit verband ook op een e-mail van de heer [naam 4] van
10 augustus 2012, werkzaam bij het bureau Erfpacht van de gemeente Amsterdam. Daarin staat onder meer: “
Overigens wil ik u er hierbij ook op wijzen dat in de toegestane erfpachtrechtelijke bestemming uit het erfpachtcontract geen woning is opgenomen. Bij de conversie kan deze overigens wel worden opgenomen.”
11.2.
Eiseres is als gevolg van de conversie een hogere canon gaan betalen voor het erfpachtrecht. Zij stelt dat het privaatrecht in Amsterdam volgend is aan het publiekrecht en dat zij moest kunnen vertrouwen op de uitlatingen van het college in de notariële akte. Volgens eiseres heeft het college bij het verlenen van de privaatrechtelijke toestemming vooraf advies ingewonnen bij de afdeling Ruimtelijke ordening. Pas in de aanloop naar deze procedure heeft het college gecorrespondeerd dat er ook een omgevingsvergunning voor het gebruik van het pand als woning zou moeten worden aangevraagd. Eiseres geeft aan dat zij al meer dan veertig jaar in het pand woont en dat door het college het vertrouwen is gewekt dat met de notariële akte “de kous af was” en er dus toestemming was verleend voor het gebruik als woning.
11.3.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 [12] volgt dat er voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen. Allereerst moet sprake zijn van een toezegging (1). Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of deze toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend (2). Indien sprake is van een toezegging die aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend, moet er een belangenafweging plaatsvinden (3).
11.4.
Voor de eerste stap geldt het volgende. Om aan te nemen dat er een toezegging is gedaan, dient degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. Hierbij ligt de nadruk op hoe een uitlating bij een redelijk denkende burger overkomt en minder op wat het bestuursorgaan daarmee bedoelde. De betrokkene dient hierbij te goeder trouw te zijn. De betrokkene komt geen geslaagd beroep toe op het vertrouwensbeginsel indien hij besefte of had moeten beseffen dat de uitlating van de ambtenaar ging over een beslissing die buiten de bevoegdheid van het bestuursorgaan lag, of anderszins in strijd was met de toepasselijke rechtsregels. Op degene die een beroep op het vertrouwensbeginsel doet rust een onderzoeksplicht. Bij de vraag of een toezegging is gedaan, speelt ook de deskundigheid van de betrokkene een rol.
11.5.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college uitlatingen heeft gedaan die bij haar redelijkerwijs de indruk hebben kunnen wekken dat sprake was een welbewuste standpuntbepaling over het al dan niet verlenen van publiekrechtelijke toestemming om in het pand te mogen wonen. In de notariële akte staat uitdrukkelijk dat het feitelijk gebruik op grond van het bestemmingsplan
kanworden gelegaliseerd. Vervolgens staat in de notariële akte uitdrukkelijk vermeld dat
privaatrechtelijketoestemming wordt verleend. Eiseres kon aan deze akte dus niet het vertrouwen ontlenen dat geen verdere stappen gezet hoefden te worden om ook publiekrechtelijk toestemming te verkrijgen. In dit verband acht de rechtbank ook van belang dat eiseres in de aanbiedingsbrief erfpacht van 2 november 2012 er uitdrukkelijk op is gewezen dat zij mogelijk ook een publiekrechtelijke vergunning diende aan te vragen. In deze brief staat het volgende
: “Let op! […] Mogelijk dient u voor deze wijziging ook een publiekrechtelijke vergunning (bijvoorbeeld een bouwvergunning) aan te vragen. Neemt u hiervoor contact op met uw stadsdeel.”Op eiseres lag daarom de plicht om onderzoek te doen naar de vraag of zij een omgevingsvergunning nodig had om in het pand te mogen wonen.
11.6.
Anders dan eiseres aanvoert, geldt in zijn algemeenheid niet dat het privaatrecht altijd volgend is aan het publiekrecht. Het privaatrecht en het publiekrecht zijn twee verschillende rechtsgebieden en het verkrijgen van privaatrechtelijke toestemming neemt niet weg dat ook aan publiekrechtelijke regelgeving moet worden voldaan. Niet is gebleken dat de bevoegde afdeling zich heeft gebogen over de vraag naar de publiekrechtelijke toestemming, dan wel de indruk heeft gewekt dat zij die toestemming verleende.
11.7.
Nu van een welbewuste standpuntbepaling van het college over de publiekrechtelijke toestemming om in het pand te mogen wonen geen sprake is, komt de rechtbank niet toe aan bovengenoemde stap 2 (toerekening aan het bestuursorgaan) en stap 3 (de belangenafweging). Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Is het handhavend optreden door het college onevenredig?
12. Eiseres voert verder aan dat het handhavend optreden van het college volstrekt onevenredig is. Zij woont al meer dan veertig jaar in het pand, het college heeft lange tijd niet gehandhaafd, zij was onkundig van de vermeende illegale situatie en haar medische toestand verzet zich tegen een verhuizing. Zij verwijst naar brieven van haar huisarts waaruit blijkt dat zij ernstig COPD gold IV heeft met ernstig emfyseem, een lage inspanningscapaciteit en ernstige cachexie. Een verhuizing zou haar medische situatie verslechteren. Tot slot is handhavend optreden onevenredig, omdat de belangen van de huurders door het college niet zijn meegewogen.
12.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. Dat het college lange tijd niet heeft gehandhaafd, kan onder omstandigheden meebrengen dat handhaving onevenredig is. Daarvan is in het geval van eiseres volgens de rechtbank echter geen sprake. Vanaf
augustus 2019 hebben toezichthouders van het college het pand gecontroleerd. Op
17 januari 2023 is de last opgelegd. De rechtbank vindt een periode van 3,5 jaar onder de gegeven omstandigheden niet zo lang dat handhaving onevenredig is, mede gelet op het feit dat in 2012 aan de heer [naam 1] (en eiseres) duidelijk is gemaakt dat zij publiekrechtelijke toestemming nodig hebben om in het pand te mogen wonen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de heer [naam 1] of eiseres daarvoor een aanvraag heeft gedaan. De omgevingsvergunning is pas aangevraagd nadat de last is opgelegd. Verder heeft eiseres tweemaal een vooraankondiging ontvangen waaruit blijkt dat het college de illegale bewoning wilde beëindigen. Aan het feit dat eiseres al veertig jaar in het pand woont en niet wist dat zij daar illegaal woonde, komt op zichzelf beschouwd onvoldoende betekenis toe.
12.2.
Wat betreft de gestelde slechte gezondheidssituatie van eiseres overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak medische omstandigheden slechts in zeer uitzonderlijke gevallen leiden tot het oordeel dat het college van handhavend optreden dient af te zien. [13]
12.3.
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank begrip heeft voor de situatie van eiseres en dat het voor haar om meerdere redenen moeilijk is om te verhuizen. Zij heeft immers een lange tijd in het pand gewoond. Dat neemt echter niet weg dat de rechtbank geen feiten of omstandigheden bekend zijn geworden op grond waarvan eiseres niet in staat moet worden geacht te verhuizen. De rechtbank leest in de verklaringen van de huisarts namelijk niet dat zij daartoe niet in staat is. Dit betekent dat het college in de gezondheidssituatie van eiseres geen aanleiding hoefde te zien om van handhaving af te zien.
12.4.
Ook in de gesloten huurovereenkomst ziet de rechtbank geen omstandigheid die zou maken dat het college van handhavend optreden behoorde af te zien. Eiseres had al vanaf de vooraankondiging tot handhaving van 16 februari 2021 de noodzakelijke maatregelen kunnen nemen om de huurovereenkomst met haar huurders te beëindigen. Vanaf dat moment tot aan de last had eiseres daarvoor ongeveer twee jaar de tijd. Bovendien blijkt uit het verslag van de hoorzitting van 17 april 2023 dat eiseres heeft aangegeven dat de laatste huurder zou vertrekken per 1 mei 2023, terwijl er op 26 juli 2023 door de toezichthouder nog huurders in het pand zijn aangetroffen. De belangen van de huurders (en daarvan afgeleid de belangen van eiseres als partij bij de huurovereenkomst) hoefden er daarom naar het oordeel van de rechtbank niet toe te leiden dat het college van handhavend optreden had behoren af te zien.
12.5.
Gelet op het voorgaande is van bijzondere omstandigheden om van handhavend optreden af te zien, geen sprake. De last onder dwangsom is dus terecht opgelegd.
De omgevingsvergunning (AMS 23/4321)
Heeft het college de omgevingsvergunning kunnen weigeren?
13. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij in de handhavingsprocedure over de notariële akte heeft gecorrespondeerd met de gemeente. Eiseres begreep toen dat zij een aanvraag om een omgevingsvergunning moest indienen. Dat heeft zij op 13 december 2022 en nogmaals op 31 januari 2023 gedaan. Op 14 maart 2023 is de vergunning geweigerd. Eiseres voert ook tegen de geweigerde omgevingsvergunning aan dat zij een geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel als gevolg waarvan het college de omgevingsvergunning niet had kunnen weigeren. Tot slot verwijst eiseres naar een uitspraak van de Afdeling van 5 april 2023 [14] waarin een beroep op het vertrouwensbeginsel werd gehonoreerd. Die zaak vertoont volgens eiseres een grote gelijkenis met haar zaak.
13.1.
Onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 11.3 tot en met 11.7, welke overwegingen als hier herhaald en ingelast worden beschouwd, komt de rechtbank tot het oordeel dat van een welbewuste standpuntbepaling over het al dan niet weigeren van de omgevingsvergunning geen sprake is. In aanvulling daarop is de aangehaalde uitspraak van de Afdeling naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar met de situatie van eiseres. Dit alleen al omdat in die zaak een toezegging is gedaan door het bevoegde bestuursorgaan en daarvan in de zaak van eiseres geen sprake is. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
De invorderingsbesluiten AMS 23/7284 en AMS 23/7285
14. Volgens vaste rechtspraak [15] moet bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou namelijk afdoen aan het gezag dat moet uitgaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
14.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres tot het moment van de zitting nog in het pand woonde. Dit betekent dat zij ook in het pand woonde toen het college de overtredingen constateerde die hebben geleid tot de twee invorderingsbesluiten. Het staat daarom vast dat eiseres de last heeft overtreden en dat zij van rechtswege dwangsommen heeft verbeurd van tweemaal € 10.000,-. Ook dat is tussen partijen niet in geschil.
14.2.
Eiseres stelt dat het college als gevolg van het vertrouwensbeginsel niet tot invordering over heeft kunnen gaan. Ook hier geldt dat de rechtbank onder verwijzing naar de rechtsoverwegingen 11.3 tot en met 11.7, welke overwegingen als hier herhaald en ingelast worden beschouwd, tot het oordeel komt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
14.3.
Tot slot voert eiseres aan dat het college niet tot invordering had mogen overgaan, omdat de beroepszaak tegen de last ten tijde van de invorderingsbesluiten binnen niet al te lange termijn bij de rechtbank zou worden behandeld.
14.4.
De rechtbank volgt dit standpunt niet, omdat dit feit onverlet laat dat eiseres dient te voldoen aan de last.
14.5.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college geheel of gedeeltelijk van invordering had behoren af te zien.

Conclusie en gevolgen

15. De beroepen in alle zaken zijn ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Er is geen aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mazurel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 23 januari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2.Portefeuille Programma en Regie Bureau Erfpacht.
3.Basisregistratie Adressen en Gebouwen.
4.Vergunningverlening, toezicht en handhaving.
5.Basisregistratie Personen.
6.Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
7.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo.
8.Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet.
9.Op grond van artikel 5:32 van Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10.Afdeling 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:916 en Afdeling 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1368.
11.de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
12.Afdeling 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, met de verwijzing naar de conclusie van advocaat-generaal Wattel van 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:896.
13.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3598.
14.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1368.
15.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1968.