ECLI:NL:RBAMS:2024:1127

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
1332921423
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Belgische strafbare feiten

Op 28 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De officier van justitie had op 13 december 2023 verzocht om de behandeling van het EAB, dat op 1 januari 2023 door de Belgische autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1991, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. Tijdens de zitting op 14 februari 2024 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd.

De verdediging stelde dat het EAB niet genoegzaam was en dat de overlevering moest worden geweigerd. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldoende informatie bevatte over de verdenking en dat het specialiteitsbeginsel gewaarborgd was. De rechtbank verwierp ook het verweer dat de overlevering in strijd zou zijn met artikel 7 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, omdat de beperking van het recht op privéleven en gezinsleven gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren op basis van artikel 11 OLW met betrekking tot de detentieomstandigheden in België, aangezien er een individuele detentiegarantie was afgegeven.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij werd vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.329214-23
Datum uitspraak: 28 februari 2024
UITSPRAAK
Op de vordering van 13 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 januari 2023 door de
Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, Afdeling Tongeren, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [woonplaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 februari 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.A.J. Purperhart, advocaat in Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een Bevel tot aanhouding bij verstek van de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, Afdeling Tongeren van 1 december 2023, referentie: 23/045.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is en dat daarom de overlevering moet worden geweigerd. De feitomschrijving bevat te veel onzekerheden en op geen enkele wijze is onderbouwd waar de verdenking op gebaseerd is. Hierdoor kan niet ondubbelzinnig worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk één van de personen is geweest die het feit, waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, heeft gepleegd en daarmee wordt het specialiteitsbeginsel niet gewaarborgd. De raadsman heeft subsidiair de rechtbank verzocht om de zaak aan te houden om de Belgische autoriteiten te vragen om een concretisering van de verdenking.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het EAB een duidelijke omschrijving van de verdenking bevat, zodat het EAB genoegzaam is. De officier van justitie heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de overlevering aldus kan worden toegestaan en heeft zich verzet tegen aanhouding van de zaak.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak geldt het volgende. In het EAB wordt - in samenhang gelezen met het A-formulier - beschreven dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van deelneming aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met de georganiseerde en grootschalige productie van synthetische drugs te Gingelom (België), waar hij op 30 oktober 2023 aanwezig zou zijn geweest. Uit het A-formulier volgt dat de opgeëiste persoon als dader van deze feiten wordt gezien. De rechtbank is dan ook met de officier van justitie van oordeel dat de feiten genoegzaam zijn omschreven en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd.
De rechtbank merkt in dit kader nog op dat artikel 2 OLW niet de eis stelt dat wordt verduidelijkt waarop de verdenking is gebaseerd en eventuele bewijsverweren in geval van overlevering pas aan de orde kunnen komen in de Belgische strafprocedure. De overleveringsrechter treedt immers niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking. Het primaire verweer wordt verworpen en het verzoek om aanhouding wordt afgewezen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
-
1) Deelneming aan een criminele organisatie;
-
5) Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De raadsman heeft aangevoerd dat zijn cliënt niet schuldig is aan de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Procureur des Konings van het Parket van de Procureur des Konings Limburg heeft op 22 januari 2024 de volgende garantie gegeven:
“In antwoord op uw verzoek van 19.01.24 kan mijn ambt u melden dat;
Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering een schending oplevert van
het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 7 van het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie.
De overlevering zal immers tot gevolg hebben dat de opgeëiste persoon voor een lange tijd
verstoken zal zijn van het contact met zijn familie. Het is daarbij onbekend hoe lang de
opgeëiste persoon uiteindelijk in een Belgische cel zal moeten verblijven. Derhalve
kan niet worden gezegd dat sprake is van een tijdelijke beperking, zodat sprake is van een inbreuk op het privé- en familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon. De raadsman heeft voorts opgemerkt dat de opgeëiste persoon een hardwerkende ondernemer is en dat het toekomstperspectief van zijn ondernemingen ernstig zal worden geschaad door de overlevering toe te staan. Bovenstaande in acht genomen, dient de overlevering te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 7 van het Handvest van
de grondrechten van de Europese Unie geen weigeringsgrond oplevert in de zin van de
Overleveringswet. Het verweer van de raadsman dient aldus te worden verworpen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan België een
beperking van zijn recht op eerbiediging van zijn privéleven en zijn familie- en gezinsleven
oplevert. De rechtbank is echter van oordeel dat overlevering, gelet op artikel 52, eerste lid,
Handvest, een toegestane beperking is van de uitoefening van het recht op eerbiediging van
het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 7 handvest. Gelet op de tijdelijke aard van
de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de
beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste
persoon, voorts niet onevenredig. Het standpunt van de raadsman dat niet bekend is hoe lang
de opgeëiste persoon precies in België in de cel zal moeten verblijven neemt niet weg dat de
beperking van tijdelijke aard is en daarbij wordt gerechtvaardigd door het onderzoeksbelang
in België. Ook als het specifieke persoonlijke belang van de opgeëiste persoon met
betrekking tot zijn ondernemingen in aanmerking wordt genomen, blijkt niet van een
zodanige inbreuk op zijn privéleven dat de overlevering niet gerechtvaardigd is wegens de
onevenredigheid van de beperking.
Alleen in uitzonderlijke omstandigheden zal het privéleven van een opgeëiste persoon
zwaarder wegen dan het legitieme doel dat met zijn overlevering wordt nagestreefd. Zulke
bijzondere omstandigheden doen zich hier niet voor. De beperking in de uitoefening van het
recht op privé- en familieleven zoals neergelegd in artikel 7 van het Handvest, levert daarom
geen beletsel op voor overlevering.
Inwilliging van het verzoek tot overlevering leidt dan ook niet tot schending van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon, zoals die worden gewaarborgd door het Handvest. De rechtbank verwerpt op grond van het voorgaande het verweer van de verdediging.

8.Weigeringsgrond artikel 11 OLW: detentieomstandigheden België

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel
11 OLW moet worden geweigerd. De detentieomstandigheden in België zijn zorgelijk. Er is weliswaar een detentiegarantie ten behoeve van de opgeëiste persoon gegeven, maar deze garantie bevat een momentopname is en daarmee is niet gegarandeerd dat de rechten van de opgeëiste persoon gedurende de hele detentieperiode gewaarborgd zullen zijn. Detentiegaranties worden in de praktijk niet altijd nageleefd. Derhalve neemt de gegeven individuele garantie het reële gevaar voor de opgeëiste persoon van een onmenselijke of vernederende behandeling niet weg.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. Er is een individuele detentiegarantie afgegeven die het gevaar voor de opgeëiste persoon op een onmenselijke of vernederende behandeling – alsook de zorgen van de raadsman – wegneemt. In de
incidentelegevallen waarin opgeëiste personen onverhoopt onder andere omstandigheden dan toegezegd in hun detentiegaranties zijn geplaatst, is dit telkens nadat hierover contact is opgenomen met de Belgische justitiële autoriteiten gelijk rechtgezet.
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat er, gelet op de detentieomstandigheden in België, ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldeed. [5]
Op 22 januari 2024 is daarom namens het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden van de Federale overheidsdienst Justitie te Brussel de navolgende garantie ten behoeve van de opgeëiste persoon gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van Arrondissementsparket Amsterdam (dd. 19 januari 2024) betreffende de detentieomstandigheden waaraan [opgeëiste persoon] ([geboortedag] 1991) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 01 december 2023, ref. 23/045) met oog op strafvervolging uitgaande de Belgische gerechtelijke autoriteiten, verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Hasselt indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2.
Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
  • De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
  • De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm.
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
  • De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
  • Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar van een dergelijke behandeling met deze garantie is weggenomen. De stelling van de raadsman inhoudende - naar de rechtbank begrijpt - dat de verstrekte detentiegarantie mogelijk niet zal worden nageleefd, vormt geen aanleiding om aan de verstrekte garantie te twijfelen, nu deze stelling niet is onderbouwd en ook overigens is gegarandeerd dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, Afdeling Tongeren (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van F.M.H. Albarda, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 februari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
5.Rb. Amsterdam 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
6.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.