GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Betrokkene wordt verweten dat met de bromfiets, met kenteken [kenteken] , waarvoor betrokkene als kentekenhouder aansprakelijk is, niet de rijbaan is gebruikt als er geen verplicht fiets/bromfietspad aanwezig is (bord G12a) op 7 januari 2023 op de [locatie 1] te Amsterdam.
2. Het beroep is tijdig ingesteld.
3. Gemachtigde heeft de gedraging ontkend. Namens betrokkene is ook een rijroute opgegeven: vanaf de [locatie 2] , linksaf naar de [locatie 3] . Na ongeveer 200 meter gaat deze over in de [locatie 1] . Vervolgens een bocht naar rechts om op de [locatie 4] te komen, die na enkele tientallen meters overgaat in de [locatie 1] . Vervolgens via de bocht linksaf richting de halte van de Pont [locatie 1] .
4. Gemachtigde heeft aangegeven dat in het beleidskader digitale geslotenverklaringen en voetgangersgebieden (hierna te noemen: het beleidskader) als randvoorwaarde is opgenomen dat er een waarschuwingsperiode in acht moet zijn genomen voordat met digitale handhaving kan worden gestart. Betrokkene heeft geen waarschuwingsbrief ontvangen. Bij deze stand van zaken is gehandeld in strijd met het beleidskader en was de boa dus niet bevoegd de sanctie op te leggen.
5. Namens betrokkene is aangevoerd dat de boete met 25% moet worden gematigd, omdat betrokkene in het administratief beroep bij verweerder niet is gehoord. Daarbij is verwezen naar een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 november 2022 (vindplaats: ECLI:NL:GHARL:2022:9934). In die uitspraak heeft het Gerechtshof geoordeeld dat bij betrokkenen die zonder hulp van een (professioneel) gemachtigde in beroep gaan, de officier van justitie structureel het recht schendt om te worden gehoord. Het Gerechtshof heeft daarom de boete met 25% verlaagd, mede omdat er geen concreet zicht bestaat op een oplossing daarvoor. 6. Namens betrokkene heeft gemachtigde verzocht om gegrondverklaring van het beroep.
7. Ten slotte heeft gemachtigde namens betrokkene verzocht om het vaststellen van een proceskostenvergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente en te betalen op een bankrekening van gemachtigde.
8. De vertegenwoordiger van verweerder heeft ter zitting ten aanzien van het punt met betrekking tot het beleidskader verwezen naar jurisprudentie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit verweer gaat dan ook niet op. De gedraging kan worden vastgesteld, nu betrokkene enkel heeft ontkend dat deze een bord G11 is gepasseerd, terwijl er schouwrapporten in het dossier aanwezig zijn van 27 december 2022 en 8 januari 2023 waaruit blijkt dat de bebording waarmee aangegeven moet worden dat brom/snorfietsers van het fietspad af moeten, in orde was. Ten aanzien van de hoorplicht heeft de vertegenwoordiger van verweerder vervolgens aangevoerd dat sinds 22 december 2022 met een tekst op de inleidende beschikking aan betrokkene duidelijk wordt gemaakt deze het recht heeft om gehoord te worden. Er is volgens haar dan ook geen sprake meer van structurele schending van de hoorplicht.
9. Na de zitting heeft de vertegenwoordiger op verzoek van de kantonrechter de precieze tekst op de inleidende beschikking met betrekking tot de hoorplicht aangeleverd, alsmede een testbeschikking waar deze tekst op te lezen is. Deze tekst luidt als volgt (en staat opgenomen onder het kopje “Niet eens met de boete?”):
“Wilt u in een gesprek uitleggen waarom u het niet eens bent met de boete? Geef dan ook
uiterlijk 19 april 2023 aan dat u gehoord wilt worden. Vermeld uw telefoonnummer in uw
beroepschrift. Parket CVOM neemt contact met u op.”
10. Het volgende wordt overwogen.
Ten aanzien van het verweer met betrekking tot het ontbreken van een waarschuwing
11. Uit het door de vertegenwoordiger van verweerder genoemde arrest van 17 augustus 2023, vindplaats ECLI:NL:GHARL:2023:6933, blijkt onder meer dat een verbalisant niet slechts van zijn bevoegdheid tot oplegging van een boete gebruik mag maken indien een waarschuwingsperiode in acht is genomen. Ook is het vanuit de Wahv niet vereist dat er een waarschuwingsperiode moet worden gehanteerd of dat slechts nadat een waarschuwing gegeven is, een boete mag worden opgelegd. Óf er een waarschuwingsperiode van kracht is geweest en of de boete binnen of buiten deze periode is opgelegd, is daarom niet relevant. Ten aanzien van de gedraging
12. Via Google Maps heeft de kantonrechter de door betrokkene gereden rijroute ‘gereden’. Het valt op dat langs de route, op een datum in september 2022, meerdere borden G11 geplaatst staan, met daarbij geplaatste onderborden waarop staat “snorfietsen niet toegestaan”. Die combinatie van borden geeft aan dat alleen fietsers van het fietspad gebruik mogen maken. Het dossier bevat zoals door de vertegenwoordiger van verweerder aangehaald, twee schouwrapporten. Uit die schouwrapporten blijkt dat de bebording op de [locatie 1] “Brom/snorfiets van het fietspad af” duidelijk en zichtbaar aanwezig was op de opname-momenten. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de gedraging kan worden vastgesteld. Betrokkene mocht er met zijn voertuig niet rijden, en kon dit ook weten door middel van bebording. De gedraging kan dan ook worden vastgesteld. De boete is terecht opgelegd.
Ten aanzien van de hoorplicht
13. Aangenomen kan worden dat betrokkene een inleidende beschikking heeft ontvangen waar de tekst, zoals onder punt 9. is aangehaald, is opgenomen. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder ná het ingestelde administratief beroep betrokkene heeft benaderd om te worden gehoord. De vertegenwoordiger van verweerder heeft ter zitting ook niet aangegeven dat dit wel is gebeurd. De kantonrechter is van oordeel dat betrokkene in een (te) vroegtijdig stadium is gewezen op het bestaan van de mogelijkheid gehoord te worden. Artikel 7:16 Awb schrijft voor dat, vóórdat op een beroep wordt beslist, het beroepsorgaan de belanghebbende in de gelegenheid stelt om te worden gehoord. Nu betrokkene na het instellen van beroep niet (nogmaals) in de gelegenheid is gesteld gehoord te worden, heeft verweerder de hoorplicht geschonden. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om van de lijn zoals geduid door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, af te wijken en zal ook in dit geval de boete matigen met 25% tot € 75,00 (exclusief administratiekosten van € 9,00) en het beroep wordt gedeeltelijk gegrond verklaard.
Ten aanzien van proceskostenvergoeding
14. Er is om een vergoeding van de proceskosten verzocht. Het sanctiebedrag van de inleidende beschikking wordt in de onderhavige zaak gewijzigd. Dat is aanleiding om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
15. De vergoeding van kosten is in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) forfaitair per proceshandeling vastgelegd. De gemachtigde heeft als vergoedbare proceshandeling verricht: het indienen van beroep bij de kantonrechter. Volgens de bijlage bij het Bpb dient aan deze proceshandelingen 1 punt te worden toegekend.
16. Per 1 januari 2024 is de waarde van 1 punt in de fase van het beroep en hoger beroep € 875,00. Aangezien de aard van de procedure licht is zal een wegingsfactor van 0,5 worden toegepast.
17. Gelet op het voorgaande worden er in deze zaak voor de door de gemachtigde verrichte proceshandeling in de fase van het beroep bij de kantonrechter 1 punt ad € 875,00 toegekend. De berekening van de vergoeding is dan als volgt.
1 X € 875,00 = € 875,00
€ 875,00 X 0,5 =
€ 437,50
18. Artikel 13a lid 3 Wahv bepaalt dat uitbetalingen ingevolge een beslissing op het administratief beroep of uitspraak op beroep op grond van deze wet uitsluitend plaatsvinden op een bankrekening die op naam staat van degene tot wie de beschikking waarbij de administratieve sanctie is opgelegd, is gericht. Aangezien dit dwingend recht is, kan daar niet van worden afgeweken.
19. Er zal worden beslist als volgt.