ECLI:NL:RBAMS:2024:1104

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
AMS 23/2213 V
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdverklaring bestuursrechter in Wahv-zaak en verzet tegen uitspraak

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant, h.o.d.n. Whitecourt, rechtsopvolger van The Divi Group B.V., had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de officier van justitie op een administratief beroep. De rechtbank had zich eerder, in een uitspraak van 7 juli 2023, onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. De opposant diende hiertegen een verzetschrift in, dat op 16 januari 2024 ter zitting werd behandeld, waarbij partijen niet verschenen.

De rechtbank overwoog dat zij zonder zitting uitspraak kon doen, mits er geen twijfel bestond over het eindoordeel. De bestuursrechter had zich onbevoegd verklaard omdat het beroep van de opposant betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit in een administratiefrechtelijk geschil over een verkeersboete. De rechtbank benadrukte dat de bevoegdheid van de bestuursrechter dwingend recht betreft en dat de bestuursrechter niet bevoegd was om kennis te nemen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De opposant stelde in zijn verzetschrift dat hij op het verkeerde been was gezet omdat de verweerder in de gelegenheid was gesteld om verweer te voeren. De rechtbank oordeelde echter dat de bevoegdheid van de rechtbank op basis van het beroepschrift en de ingediende stukken moest worden beoordeeld. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en handhaafde de eerdere uitspraak. Tevens werd het door de opposant betaalde griffierecht van € 365,- teruggestort, aangezien de bestuursrechter niet bevoegd was om van het beroep kennis te nemen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open, waardoor de zaak definitief is afgesloten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2213 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[opposant] , h.o.d.n. Whitecourt, rechtsopvolger van The Divi Group B.V., te Amsterdam, opposant,
en

de officier van justitie, verweerder.

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen het niet op tijd beslissen door verweerder op een administratief beroep van eiser. [1]
In de uitspraak van 7 juli 2023 (de bestreden uitspraak) heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen.
Opposant heeft tegen deze uitspraak een verzetschrift ingediend. De rechtbank heeft het verzet ter zitting behandeld op 16 januari 2024. Partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechter heeft de mogelijkheid om zonder zitting uitspraak te doen. Een voorwaarde is dat er niet getwijfeld kan worden aan het eindoordeel. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. De bestuursrechter heeft zich kennelijk onbevoegd verklaard omdat het beroep van opposant betrekking heeft op het – volgens opposant – niet tijdig nemen van een besluit in een administratiefrechtelijk geschil terzake een verkeersboete. [2]
2. In geval van verzet tegen een uitspraak buiten zitting moet de rechtbank beoordelen of zij in de beroepszaak terecht heeft geoordeeld dat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. Het gaat er in deze verzetzaak dus om of buiten redelijke twijfel is dat de bestuursrechter onbevoegd is.
3. Opposant heeft zich in het verzetschrift op het standpunt gesteld dat hij door de rechtbank op het verkeerde been is gezet omdat verweerder in de gelegenheid is gesteld om verweer te voeren. 8Opposant beroept zich daarbij op een uitspraak van deze rechtbank waarbij het verzet gegrond is verklaard. [3] Opposant heeft ook gevraagd het door hem (of zijn rechtsvoorganger) betaalde griffierecht terug te storten.
Beoordeling van het verzet
4. De bevoegdheid van de rechtbank moet de bestuursrechter beoordelen op basis van het beroepschrift en de ingediende stukken, voordat ontvankelijkheid en gegrondheid van het beroep aan de orde kunnen komen. De bevoegdheid is wettelijk geregeld en dit betreft dwingend recht.
5. Opposant heeft een rechtsmiddel (administratief beroep) aangewend tegen een aan hem opgelegde verkeersboete wegens het als bestuurder vasthouden van een elektronisch apparaat tijdens het rijden. Dit is een beschikking op grond van de Wahv. [4] Het materiële geschil heeft betrekking op een zaak waarin de kantonrechter bevoegd is. De bestuursrechter is niet bevoegd. Dat maakt dat de bestuursrechter ook niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep tegen het niet op tijd nemen van een besluit. De bestuursrechter heeft in de bestreden uitspraak reeds gewezen op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit het voorgaande blijkt. [5] Dat het beroep niet ziet op het materiële geschil maakt het voorgaande dus niet anders.
6. De omstandigheid dat verweerder met het toezenden van het beroepschrift is gevraagd een verweerschrift in te dienen, vloeit voort uit de Awb [6] en vormt een onderdeel van het administratieve proces waarbij ook de op de zaak betrekking hebbende stukken worden opgevraagd. Op basis van die stukken wordt onder meer de bevoegdheid van de rechtbank beoordeeld. De stelling van opposant dat daarmee de verwachting is gewekt dat de bestuursrechter bevoegd is volgt de verzetrechter niet. Pas met de bestreden uitspraak heeft de rechtbank beslist over de bevoegdheid en zich onbevoegd verklaard.
7. Dat de rechtbank in een andere zaak blijkens het door opposant overgelegde proces-verbaal van mondelinge uitspraak om pragmatische redenen het verzet gegrond heeft verklaard en een oordeel heeft gegeven over vergoeding van proceskosten, kan aan het voorgaande niet afdoen. De bestuursrechter laat in die uitspraak uitdrukkelijk in het midden of hij wel bevoegd is om op het beroep en het verzoek om proceskostenvergoeding te beslissen. Die uitspraak vormt dan ook geen aanleiding om af te wijken van de dwingendrechtelijke regels omtrent bevoegdheid zoals die in de bestreden uitspraak correct zijn weergegeven en toegepast.
8. Het verzet is ongegrond. De bestreden uitspraak van 7 juli 2023 blijft in stand. Aan de inhoud van de beroepsgronden - de beoordeling of verweerder niet tijdig heeft beslist - komt de verzetrechter niet toe. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Terugstorten betaalde griffierecht
9. Als de bestuursrechter niet bevoegd is om van een beroep kennis te nemen wordt het eventueel betaalde griffierecht door de griffier teruggestort zodra de uitspraak in rechte vaststaat. Dat is met deze verzetuitspraak het geval. De griffier zal daarom het door opposant betaalde griffierecht van € 365,- terugstorten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
M.P. Osinga Sanders, de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 februari 2024
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Dit betekent dat de zaak tot een definitief einde is gekomen.
Coll: M.P.O.
D: B

Voetnoten

1.artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.artikel 8:54 van de Awb
3.uitspraak van 23 juni 2022 in zaaknummer AMS 21/3659 V
4.de afkorting Wahv staat voor Wet administratieve handhaving verkeersverkeersvoorschriften
6.artikel 8:42 van de Awb