ECLI:NL:RBAMS:2024:106

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
C/13/733297 / HA ZA 23-426
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de rechtsverhouding tussen Larendael Participaties B.V., de Gemeente Amsterdam en Havenbedrijf Amsterdam N.V. betreffende het complex Westhaven

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 10 januari 2024, wordt de rechtsverhouding tussen Larendael Participaties B.V., de Gemeente Amsterdam en Havenbedrijf Amsterdam N.V. besproken in het kader van een geschil over het complex Westhaven. Larendael, eigenaar van Terrein I, heeft vorderingen ingesteld met betrekking tot de erfdienstbaarheden die zijn gevestigd in de Akte van 1970, en vraagt zich af of deze haar het recht geven om delen van de Terreinen II en III te vergraven tot water. De Gemeente en het Havenbedrijf verzetten zich tegen deze vorderingen en stellen dat Larendael niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen, omdat zij niet alle betrokken partijen heeft opgeroepen, waaronder Decom en de Beperkt Gerechtigden. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding en dat Larendael in de gelegenheid moet worden gesteld om deze partijen alsnog op te roepen. De rechtbank wijst de vorderingen van het Havenbedrijf tot zaakvoeging en niet-ontvankelijkheid af, maar stelt Larendael in de gelegenheid om binnen twee weken de oproeping aan Decom, de Beperkt Gerechtigden en de Staat te effectueren. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling op 21 februari 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/733297 / HA ZA 23-426
Vonnis in incident van 10 januari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LARENDAEL PARTICIPATIES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten,
advocaat mr. M.S. Houweling te ‘s-Gravenhage,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap
HAVENBEDRIJF AMSTERDAM N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in de incidenten,
advocaat mr. M.F. Mesu-Abbekerk te ‘s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Larendael, de Gemeente en het Havenbedrijf worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 april 2023,
  • de akte in geding brengen producties van Larendael van 10 mei 2023,
  • het herstelexploot van Larendael van 15 mei 2023,
  • de conclusie van antwoord van het Havenbedrijf, tevens houdende incidentele conclusie tot voeging en incident inhoudende beroep op de exceptio plurium litis consortium, tevens houdende eis in reconventie, met producties,
  • de akte houdende antwoord in het incident, tevens overlegging productie, van Larendael van 16 augustus 2023,
  • de akte in het incident van het Havenbedrijf van 27 september 2023,
  • de akte houdende antwoord in het incident van Larendael van 11 oktober 2023,
  • de conclusie van antwoord in conventie van de Gemeente, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2.De feiten voor zover van belang in de incidenten

2.1.
Het geschil in de hoofdzaak gaat over het complex Westhaven in Amsterdam.
2.2.
De Amsterdamsche Droogdok-Maatschappij N.V. (hierna: ADM) heeft vanaf medio jaren vijftig van de vorige eeuw gesproken met de Gemeente over het verwerven van een deel van het complex Westhaven. Bij notariële akte van 26 februari 1970 (hierna ook: de Akte van 1970) is het complex Westhaven onderverdeeld in drie terreinen: Terrein I, Terrein II en Terrein III. Met de Akte van 1970 verwierf ADM Terrein I in eigendom. De Gemeente is nu eigenaar van het grootste deel van Terrein II en van het gehele Terrein III. In de Akte van 1970 zijn ten gunste van Terrein I erfdienstbaarheden gevestigd ten laste van de Terreinen II en III voor zover die (destijds) in eigendom waren van de Gemeente.
2.3.
De Akte van 1970 bevat onder meer de volgende bepalingen (waarbij artikel 2 hierna zal worden aangeduid als de Bestemmingsbepaling):
“(…)
Deze verkoop en koop is geschied onder de navolgende voorwaarden en bepalingen, waarin wordt bedoeld met (…) “het terrein I” het bij deze akte verkochte terrein; “het terrein II” het terrein, op de tekening aangeduid met bruine contour en het cijfer II (…); “het terrein III” het terrein, op de tekening aangeduid met gele contour en het cijfer III (…).
(…)
ARTIKEL 2
Bestemming
1. Het terrein I is bestemd voor het daarop vestigen van een bedrijf, dat ten doel heeft het herstellen en bouwen van schepen, machines en werktuigen met alles wat daartoe behoort, het exploiteren van droogdokken, scheepswerven en de daaraan inhaerente fabrieken en het verrichten van alle handelingen, welke in de ruimste zin daarmee in verband staan, daaruit voortvloeien of daaraan bevorderlijk kunnen zijn.
2. De koper zal op het terrein I geen woningen bouwen dan die welke noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het in lid 1 bedoelde bedrijf.
3. Met inachtneming van het in deze overeenkomst bepaalde en behoudens de volgens wettelijke voorschriften vereiste vergunningen, heeft de koper overigens het recht op het terrein te bouwen zoals hem wenselijk voorkomt.
4. Meer in het bijzonder is koper bevoegd voor zijn rekening op, casu quo in het terrein I:
a. een ophoging aan te brengen;
b. twee dokhavens te graven met dokputten tot op het door hem gewenste bodempeil;
c. een of meer hellingen of bouwdokken te bouwen;
d. een of meer gegraven dokken te bouwen;
e. langs het kanaal een kademuur te bouwen mits deze gelegen is op een afstand van tenminste zeventien en een halve meter bezuiden de noordgrens.
Een en ander zoals in principe aangegeven op de tekening.
(…)
ARTIKEL 3
Terrein II
1. Vooruitlopend op de plannen van Rijk en Gemeente tot verbreding van het Noordzeekanaal, eventueel door het terugbrengen van de zuidelijke oever als bedoeld in artikel 1, lid 2, is de koper, behoudens overeenstemming met de Rijkswaterstaat en de Dienst der Domeinen, bevoegd voor eigen rekening terrein II geheel of gedeeltelijk tot water te vergraven.
2. Koper is bevoegd voor de in artikel 2, lid 4, sub e, genoemde kademuur schepen te meren, mits geen delen van deze schepen uitsteken benoorden een lijn, gelegen op zeven en een halve meter benoorden de noordgrens en de voorschriften, die van overheidswege in het belang van de navigatie op het Kanaal worden gegeven, stipt worden nageleefd.
ARTIKEL 4
Terrein III
1. Koper heeft het recht het op de tekening met zwarte arcering aangeduide gedeelte van terrein III voor zijn rekening tot water te vergraven teneinde de noordwestelijke dokhaven in verbinding te brengen met het Noordzeekanaal (…).
2. Indien koper vóór de aanleg van de eerst tot uitvoering komende tunnel de zuidoostelijke dokhaven of het gegraven dok langs het Noordzeekanaal tot stand wil brengen, zich tegenover de Gemeente verplicht de hiervoor benodigde werkzaamheden te beginnen binnen een jaar na daartoe aan de Gemeente de wens te hebben kenbaar gemaakt en de ter zake van de Rijkswaterstaat en de Dienst der Domeinen vereiste toestemming heeft verkregen, is de Gemeente gehouden zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen drie jaar nadat koper de werkzaamheden aan een aannemer heeft gegund, voor haar rekening zorg te dragen, dat het poldergemaal, woningen en ander opstallen worden verwijderd (…) en dat op andere wijze wordt voorzien in de bemaling van de Grote IJ-polder. Na voltooiing van deze verwijdering zal koper bevoegd zijn terrein III geheel of gedeeltelijk tot water te vergraven. (…)
(…)
ARTIKEL 5
In - en uitvaart
1. Koper is bevoegd tot water vergraven gedeelten van de terreinen II en III te doen benutten door schepen, welke naar of van zijn dokken, hellingen of kaden wensen te varen en voor het te water laten van schepen.
2. Het in het voorgaande lid bepaalde doet niet af aan de verplichtingen van koper en anderen zich te gedragen naar de voorschriften, die van overheidswege voor een veilige navigatie worden gegeven, waaronder mede verstaan eventuele voorschriften voor het markeren van door vergravingen ontstane diepteverschillen.
(...)
ARTIKEL 11
Erfdienstbaarheden
1. De aan de koper in artikel 3 en artikel 5, eerste lid, ten aanzien van terrein II toegekende rechten en de hem in artikel 4, eerste lid en tweede lid, tweede zin en artikel 5, eerste lid, ten aanzien van terrein III toegekende rechten, mitsgaders het in artikel 5, vierde lid, slotzin, bepaalde, worden tot gebruik en ten nutte van terrein I als heersend erf, als erfdienstbaarheden gevestigd op terrein II, respectievelijk op terrein III, als lijdende erven, voorzover deze terreinen thans geen eigendom zijn van het Rijk, respectievelijk het Waterschap De Groote IJpolder, en onverminderd het bepaalde in artikel 1, lid 2.
(…)
ARTIKEL 14
Aanleggen van vaartuigen
Aan terrein I mogen geen schepen of schuiten aanleggen dan met goedvinden van de koper, die evenwel zal hebben te waken dat door zijn gebruik van de watervlakten langs dit terrein, noch het varen door de openbare vaargeul, noch de toegang van schepen naar aangrenzende terreinen wordt belemmerd; niettemin zal de koper, indien dit de Havenmeester nodig voorkomt, toestaan, dat aan tijdelijk ongebruikte gedeelten van terrein I zeeschepen of schuiten aanleggen, welke niet voor zijn bedrijf zijn bestemd mits de Havenmeester zorg drage, dat daardoor het bedrijf van
de koper niet wordt geschaad (...)
ARTIKEL 21
Verplichtingen van opvolgende eigenaren
1. De hiervoren op de koper gelegde verplichtingen en de hem gestelde verbodsbepalingen zullen op alle opvolgende eigenaren, erfpachters, opstalhouders of vruchtgebruikers toepasselijk zijn. (…)
ARTIKEL 22
Bepalingen bij verdere overdracht terrein
Bij elke verdere overdracht van het terrein of een gedeelte daarvan in eigendom, dan wel uitgifte daarvan in erfpacht, opstal of vruchtgebruik, zullen ten behoeve der Gemeente in elke daartoe op te maken akte door de in eigendom overdragende, casu quo de in erfpacht, opstal of vruchtgebruik uitgevende partij de bepalingen, vervat in de artikelen 1, tweede lid, 2, eerste en tweede lid, 5, tweede lid, 6, 8, eerste en laatste lid, 12, tweede lid, tot en met 21 en in dit artikel (22) worden opgenomen (…).
(…)”
2.4.
Aan de Akte van 1970 is de volgende tekening gehecht:
2.5.
ADM heeft in maart 1977 de exploitatie van haar scheepswerf op Terrein I gestaakt. Bij notariële akte van inbreng van 31 december 1987 heeft ADM Terrein I ingebracht in Complex Westhaven B.V. In mei 1997 heeft Complex Westhaven B.V. het eigendom van Terrein I overgedragen aan Amstelimmo B.V. en Chidda Vastgoed B.V. (hierna samen: Chidda c.s.).
2.6.
Vanaf 1997 zijn duwbakken vrijelijk ligplaats gaan nemen in het water van het complex Westhaven. Duwbakken zijn binnenschepen die zijn gebouwd en bestemd om door een ander schip te worden opgeduwd en hebben tijdens de vaart geen bemanning. Duwbakken worden veelal gebruikt voor bulkvervoer.
2.7.
Op 18 april 2007 hebben Chidda c.s. en de Gemeente (vertegenwoordigd door de directeur van het Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam) een gebruikersovereenkomst gesloten op grond waarvan Chidda c.s. tegen € 1 per jaar het “haar in eigendom behorende watergedeelte van de ADM Westhaven” tijdelijk in gebruik heeft gegeven aan de Gemeente. Die gebruikersovereeenkomst is per 1 juli 2015 geëindigd.
2.8.
In 2008 zijn in (het water van) Terrein II aan de strekdam (de Stromboliweg) openbare ligplaatsen gerealiseerd waar kegelschepen kunnen afmeren. Kegelschepen zijn binnenvaartschepen (tankers) waarmee gevaarlijke of schadelijke stoffen kunnen worden vervoerd. Deze schepen mogen alleen worden aangemeerd aan speciaal daarvoor aangewezen ligplaatsen. Ten behoeve van genoemde ligplaatsen voor kegelschepen zijn aanmeervoorzieningen gerealiseerd, bestaande uit twee steigers, waaraan maximaal veertien kegelschepen kunnen afmeren, en een afzetsteiger voor auto’s. De aan de steigers aangemeerde kegelschepen liggen grotendeels in het water van Terrein II, maar steken met hun achterkant (achterstevens) voor een gedeelte uit in het water van Terrein I.
2.9.
In 2013 heeft de Gemeente Terrein II en Terrein III (grotendeels) in erfpacht uitgegeven aan het Havenbedrijf. Op Terrein III heeft het Havenbedrijf haar kantoorgebouw.
2.10.
In 2018 zijn in het water van Terrein III vier openbare ligplaatsen voor duwbakken gerealiseerd. De aanmeervoorzieningen voor de duwbakken, bestaande uit afmeerpalen, bevinden zich in het water van Terrein III, meer specifiek in het gedeelte dat door de Gemeente in erfpacht is uitgegeven aan het Havenbedrijf.
2.11.
Met twee bestuursrechtelijke besluiten heeft de Havenmeester van Amsterdam begin 2019 operationele ruimten aangewezen voor de ligplaatsen van duwbakken en kegelschepen in het complex Westhaven. Daarmee is ruimtelijk ingevuld hoe de aanwezige ligplaatsen kunnen worden gebruikt. Tegen die besluiten heeft Chidda c.s. bestuursrechtelijke rechtsmiddelen aangewend. Het hoger beroep daarvan is nog aanhangig.
2.12.
Bij akte van vestiging recht van erfpacht van 25 augustus 2020 heeft Chidda c.s. een gedeelte van Terrein I (te weten het perceel kadastraal bekend gemeente Sloten (Noord-Holland), sectie K, nr. 4492) in erfpacht uitgegeven aan Decom Amsterdam B.V. (hierna: Decom). De erfpacht is met terugwerkende kracht ingegaan op 1 mei 2020 en geldt voor 100 jaar.
2.13.
Chidda c.s. hebben bij akte van levering van 30 augustus 2021 het eigendom van Terrein I overgedragen aan Larendael. In artikel 5.2 van de akte van levering is vermeld dat Chidda c.s. bekend is met het bepaalde voorkomende in de Akte van 1970. In genoemd artikel 5.2 is een groot deel van bepalingen uit de Akte van 1970 ook woordelijk opgenomen.
2.14.
Larendael heeft het plan om het complex Westhaven te herontwikkelen tot een (nieuwe) scheepswerf met aanverwante voorzieningen, waaronder een of meerdere (overdekte) droogdokken.
2.15.
In september 2021 heeft Larendael zich tegenover het Havenbedrijf schriftelijk op het standpunt gesteld dat het gebruik van het water in het complex Westhaven door het Havenbedrijf onrechtmatig is. Larendael heeft het Havenbedrijf en de Gemeente gesommeerd ieder gebruik van het water in het complex Westhaven te staken, waaronder het gebruik voor het afmeren van vaartuigen. In oktober 2021 heeft Larendael het Havenbedrijf en de Gemeente gesommeerd om de bouwwerken en voorzieningen aan en in de Terreinen II en III te verwijderen.
2.16.
Terrein II bestaat thans uit de percelen kadastraal bekend gemeente Sloten, sectie K, nummers 3901, 3902 (ged.), 4078 (ged.), 4093 (ged.) en 4094 (ged.). Deze percelen zijn – met uitzondering van perceel 4094 – eigendom van de Gemeente. Perceel 4094 is eigendom bij de Staat. Het perceel met nummer 3901 is door de Gemeente in 2001 in eigendom verkregen en is in erfpacht uitgegeven aan Havenwind B.V. De andere percelen van Terrein II waarvan de Gemeente eigenaar is, zijn in erfpacht bij het Havenbedrijf.
2.17.
Terrein III bestaat thans uit de percelen kadastraal bekend gemeente Sloten, sectie K, nummers 2224, 2953, 3107 (ged.), 3108 (ged.), 3109 (ged.), 3110 (ged.), 3111 (ged.), 3902 (ged.), 4076, 4077 (ged.), 4078 (ged.) en 4094 (ged.). Deze percelen zijn – met uitzondering van perceel 4094 – eigendom van de Gemeente. De percelen met nummers 2953, 4076 en 4077 zijn in erfpacht bij De Koperen Ploeg B.V. De percelen met nummers 3107, 3109, 3110, 3111 zijn belast met (huurafhankelijke) opstalrechten van Railinfratrust B.V. en/of Svitzer Euromed B.V. De resterende percelen van Terrein III waarvan de Gemeente eigenaar is, zijn in erfpacht bij het Havenbedrijf.
2.18.
Havenwind B.V., De Koperen Ploeg B.V., Railinfratrust B.V. en Svitzer Euromed B.V. worden hierna gezamenlijk ook aangeduid als de Beperkt Gerechtigden.
De hoofdzaak en enkele andere civiele procedures bij deze rechtbank over het complex Westhaven
2.19.
In de hoofdzaak is, kort gezegd, in geschil of de erfdienstbaarheden, die in de Akte van 1970 ten gunste van Terrein I en ten laste van de Terreinen II en III zijn gevestigd, Larendael het recht geven om haar plannen voor herontwikkeling te realiseren, in het bijzonder of Larendael het recht heeft (delen van) de Terreinen II en III te vergraven tot water en vervolgens die tot water vergraven (delen van de) Terreinen II en III te laten gebruiken door schepen en voor het te water laten van schepen.
zaaknummer 13/733302 / HA ZA 23-429
2.20.
Gelijktijdig met de in de hoofdzaak uitgebrachte dagvaarding heeft Larendael op 17 april 2023 ook een tweede bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen het Havenbedrijf en de Gemeente. Deze tweede bodemprocedure is geregistreerd onder zaaknummer 13/733302 en rolnummer HA ZA 23-429. In die zaak vordert Larendael een verklaring voor recht dat ieder gebruik van Terrein I als ligplaats voor in de Terreinen II en/of III aangemeerde (kegel)schepen en/of duwbakken onrechtmatig is. Ook vordert Larendael om de Gemeente en het Havenbedrijf te veroordelen te bewerkstelligen dat geen in de Terreinen II en/of III aangemeerde (kegel)schepen en/of duwbakken meer oversteken in Terrein I, zulks op straffe van een dwangsom. In die procedure is onder meer in geschil of het water behorend tot Terrein I openbaar vaarwater is en of Larendael moet gedogen dat in de Terreinen II en/of III aangemeerde schepen met hun achtersteven voor een klein gedeelte in Terrein I liggen.
zaaknummer C/13/735463 / rolnummer HA ZA 23-586
2.21.
Chidda c.s. hebben in 2020 bij de kantonrechter van deze rechtbank een procedure aanhangig gemaakt tegen het Havenbedrijf met wie Chidda c.s. in 2007 (als toenmalig eigenaar van Terrein I) een gebruikersovereenkomst had gesloten inzake het water behorend tot Terrein I (zie 2.7). Volgens Larendael is het Havenbedrijf tekort geschoten in haar opleververplichtingen bij het einde (in 2015) van de gebruikersovereenkomst. Chidda c.s. hebben in die procedure onder andere een verklaring voor recht gevorderd dat het Havenbedrijf toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen uit de (beëindigde) gebruikersovereenkomst, dan wel dat het Havenbedrijf onrechtmatig handelt, door de watervlakte commercieel te exploiteren door ligplaatsen te faciliteren voor derden, en de watervlakte niet op 1 augustus 2015 vrij van gebruikers en/of gebruiksrechten en gebreken op te leveren, met veroordeling van het Havenbedrijf tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat.
2.22.
Nadat Larendael in augustus 2021 eigenaar is geworden van Terrein I heeft zij de procedure van Chidda c.s. overgenomen.
2.23.
Bij vonnis van 16 juni 2023 heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar een meervoudige kamer voor andere zaken dan kantonzaken. Die zaak is nu aanhangig onder zaaknummer C/13/735463 en rolnummer HA ZA 23-586.
2.24.
Bij rolbeslissing van 23 augustus 2023 is de zaak met rolnummer HA ZA 23-586 op de rol gevoegd met de zaken HA ZA 23-426 en HA ZA 23-429. Het betreft hier het informele instrument van een administratieve rolvoeging (en dus niet een zaakvoeging op grond van artikel 222 Rv).
zaaknummer C/13/708718 / KG ZA 21-855
2.25.
Het Havenbedrijf heeft in oktober 2021 Larendael en Decom in kort geding gedagvaard, omdat geschil bestond over de vraag of Larendael onder meer de aanwezige aanmeervoorzieningen voor kegelschepen op Terrein II en de aanwezige aanmeervoorzieningen voor duwbakken op Terrein III moest gedogen. Bij vonnis van 30 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank Larendael geboden de aanwezige aanmeervoorzieningen te gedogen.
2.26.
Tegen het vonnis van de voorzieningenrechter heeft Larendael hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof heeft nog geen uitspraak gedaan in hoger beroep.
mediation
2.27.
In 2022 heeft een mediationtraject plaatsgevonden tussen Larendael, de Gemeente en het Havenbedrijf. Dat traject heeft niet tot overeenstemming geleid.

3.De vorderingen

in de hoofdzaak
3.1.
Larendael vordert in conventie om bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
- voor recht te verklaren dat de Akte van 1970 aldus moet worden uitgelegd dat Larendael daaraan jegens de Gemeente de aanspraak kan ontlenen om
 Terrein I, dat in eigendom is van Larendael, te doen benutten voor realisatie van de nodige voorzieningen zodat Larendael daarop een scheepswerf, waaronder mede begrepen woningen die ten dienste staan van het werk en de werknemers van de scheepswerf, kan stichten en exploiteren en/althans
 Terrein II, voor zover in eigendom bij de Gemeente, geheel of gedeeltelijk te vergraven tot water en/althans
 Terrein III, voor zover in eigendom bij de Gemeente, geheel of gedeeltelijk te vergraven tot water en/althans
 die tot water vergraven delen van die Terreinen II en III zonder belemmering, althans zonder een voor de normale exploitatie van een scheepswerf hinderlijke belemmering te doen benutten door schepen, welke naar of van zijn dokken, hellingen of kaden wensen te varen en/althans
 Terrein II en Terrein III te doen benutten voor realisatie van de nodige voorzieningen zodat Larendael alles kan verrichten wat nodig is voor de uitoefening van de erfdienstbaarheden als omschreven in de Akte van 1970, waaronder het oprichten van gebouwen, werken en beplantingen die voor de uitoefening van deze erfdienstbaarheden noodzakelijk zijn.
subsidiair:
- de Bestemmingsbepaling uit de Akte te schrappen, althans die zodanig te wijzigen dat deze overeenkomt met de publiekrechtelijke bestemming van Terrein II (te weten: havengebonden activiteiten).
zowel primair als subsidiair:
- de Gemeente en het Havenbedrijf te veroordelen tot betaling van de proceskosten, met wettelijke rente.
3.2.
De Gemeente en het Havenbedrijf voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van Larendael.
3.3.
In reconventie vordert het Havenbedrijf – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Larendael veroordeelt om de op het perceel kadastraal bekend gemeente Sloten, sectie K, nummer 4078 aanwezige (bouw)hekwerken en andere voorzieningen binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis te verwijderen, op straffe van een dwangsom,
II. Larendael veroordeelt in de kosten van het geding in reconventie, met wettelijke rente.
3.4.
Larendael heeft in reconventie nog niet van antwoord gediend.
in de incidenten
3.5.
Het Havenbedrijf vordert, samengevat weergegeven:
I. zaakvoeging op grond van artikel 222 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van de hoofdzaak met de bij deze rechtbank aanhangige procedure met zaaknummer C/13/733302;
II. Larendael niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans Larendael een termijn te stellen waarbinnen zij Decom en de Beperkt Gerechtigden alsnog in het geding moet oproepen, op straffe van niet-ontvankelijkheid,
III. veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van Larendael in de kosten van de incidenten, met wettelijke rente.
3.5.1.
Aan haar vordering tot zaakvoeging legt het Havenbedrijf het volgende ten grondslag.
- Er is sprake van een sterke connexiteit – en daarmee van verknochte zaken als bedoeld in artikel 222 Rv – tussen deze procedure (de hoofdzaak) en de procedure met zaaknummer C/13/733302. Beide procedures hebben betrekking op het complex Westhaven en spelen zich af tegen grotendeels dezelfde feitelijke achtergronden. Verder hebben beide procedures betrekking op de vraag wie gerechtigd is tot welk gebruik in welk gedeelte van het complex Westhaven. Daarmee bestaat een risico op tegenstrijdige of niet met elkaar te verenigen vonnissen. Om dat te voorkomen, is het noodzakelijk dat gezamenlijke behandeling en beslissing van de twee zaken door één en dezelfde rechter of meervoudige kamer plaatsvindt.
- Het Havenbedrijf betwist het standpunt van Larendael dat de twee procedures betrekking hebben op verschillende rechtsbetrekkingen. Ook in de procedure met zaaknummer C/13/733302 – over de openbaarheid van het vaarwater in complex Westhaven en het gebruik daarvan door kegelschepen en duwbakken – speelt de rechtsbetrekking tussen de Gemeente en Larendael uit hoofde van de Akte van 1970 een rol. Een oordeel over de openbaarheid van het vaarwater in het complex Westhaven heeft bovendien gevolgen voor de rechten die Larendael aan de Akte van 1970 kan ontlenen. Het vereiste van litispendentie is overigens niet beperkt tot gevallen waarin zaken betrekking hebben op dezelfde rechtsbetrekking. Van litispendentie kan ook sprake zijn als zaken betrekking hebben op hetzelfde object. Dat is hier het geval.
- Ook de proceseconomie is gediend met voeging. Het betreft complexe geschillen met omvangrijke procesdossiers. De feitelijke achtergronden van beide procedures vertonen een aanzienlijke mate van overlap. Door voeging kan dubbel werk worden voorkomen. Dat Larendael er bewust voor heeft gekozen om beide procedures gescheiden aan te brengen bij de rechtbank, is niet relevant en overigens ook onbegrijpelijk. Het Havenbedrijf acht de rechtbank in staat om de verschillende juridische grondslagen en toetsen van elkaar te onderscheiden.
3.5.2.
Het Havenbedrijf legt het volgende ten grondslag aan haar vordering om Larendael niet-ontvankelijk te verklaren.
- Larendael heeft nagelaten te specificeren tot welke kadastrale percelen haar vorderingen zich richten en die vorderingen zien mede op percelen waartoe de Gemeente en het Havenbedrijf niet (volledig) gerechtigd zijn. Daarom zijn de vorderingen van Larendael onvoldoende bepaalbaar.
- Het geschil in de hoofdzaak gaat onder meer over de uitleg van de Bestemmingsbepaling ten aanzien van Terrein I. De vorderingen van Larendael hebben daarmee niet alleen betrekking op haar eigendomsrecht van Terrein I, maar ook op het erfpachtrecht van Decom ten aanzien van het Decom-terrein. Larendael heeft nagelaten om Decom op te roepen in dit geding. Op grond van artikel 5:95 BW in samenhang met artikel 118 Rv had dat wel gemoeten. Het Havenbedrijf vindt het laakbaar dat Larendael Decom niet heeft opgeroepen, omdat Larendael in de procedure bij de kantonrechter (zie 2.21) had toegezegd dat zij bij een nieuw te starten bodemprocedure alle te betrekken partijen van meet af aan zou betrekken.
- Verder is met betrekking tot de Beperkt Gerechtigden ook sprake van een ondeelbare rechtsverhouding, zodat zij eveneens in de hoofdzaak hadden moeten worden betrokken. De vorderingen van Larendael hebben namelijk mede betrekking op percelen waartoe niet het Havenbedrijf maar de Beperkt gerechtigden zijn gerechtigd. Een deel van Terrein II heeft de Gemeente in erfpacht uitgegeven aan Havenwind B.V. Een deel van Terrein III is in erfpacht bij De Koperen Ploeg B.V.. Verder is een deel van Terrein III belast met opstalrechten van Raininfratrust B.V.en Svitzer Euromed B.V. Het is rechtens noodzakelijk dat de beslissing in de hoofdzaak ten aanzien van het Havenbedrijf en de Gemeente in dezelfde zin luidt ten aanzien van de Beperkt Gerechtigden, omdat de beperkte rechten van de Beperkt Gerechtigden en het erfpachtrecht van het Havenbedrijf zijn afgeleid van het eigendomsrecht van de Gemeente. Behalve het Havenbedrijf kunnen daarom ook de Beperkt Gerechtigden verstrekkende rechtsgevolgen ondervinden als in de hoofdzaak zou worden geoordeeld dat Larendael gerechtigd is om de Terreinen II en III tot water te vergraven.
- Bij de uitleg van de bepalingen uit de Akte 1970 gaat het – anders dan Larendael meent – niet om obligatoire bepalingen die enkel een rol spelen in de verhouding tussen de oorspronkelijke contractspartijen, maar gaat het om zaken-/goederenrechtelijke bepalingen waaraan ook derden rechten en verplichtingen kunnen ontlenen.
- De hoofdzaak bevindt zich inmiddels in een te ver gevorderd stadium om Decom en de Beperkt Gerechtigden alsnog op te roepen. Zij zullen niet meer de volle gelegenheid hebben om hun standpunten uiteen te zetten. Larendael moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen.
- Mocht de rechtbank van mening zijn dat Decom en de Beperkt Gerechtigden nog tijdig in de procedure kunnen worden opgeroepen, dan verzoekt het Havenbedrijf om Larendael een termijn te bieden waarin Decom en de Beperkt Gerechtigden alsnog in het geding moeten worden opgeroepen, zulks op straffe van niet-ontvankelijkheid.
3.6.
Larendael voert verweer en concludeert tot afwijzing van beide incidentele vorderingen, met veroordeling van het Havenbedrijf in de kosten van de incidenten.
3.6.1.
Tegen de zaakvoeging voert Larendael het volgende verweer.
- Niet voldaan is aan het vereiste van artikel 222 Rv dat de twee procedures betrekking hebben op hetzelfde onderwerp of dat sprake is van voldoende samenhang. Larendael heeft bewust gekozen voor twee afzonderlijke procedures om deze niet door elkaar te laten lopen en de juridische toetsing van elkaar te scheiden.
- In deze procedure gaat het uitsluitend over de rechtspositie van Larendael zoals die volgt uit de Akte van 1970. In deze procedure staat de juridische vraag centraal welke rechten Larendael toekomen op grond van de Akte van 1970 in relatie tot de Terreinen I, II en III. Daarbij gaat het uitsluitend om de uitleg van de Akte van 1970 in verband met het gebruik van die Terreinen door Larendael, terwijl het dus bijvoorbeeld niet gaat om onrechtmatig gebruik van water door anderen.
- In de procedure 23-429 worden juist geen vorderingen ingesteld ten aanzien van de Akte van 1970. In die procedure staat niet de contractuele relatie, maar het eigenaarschap van Larendael, in relatie tot het (laten) gebruiken van de Terreinen I, II en III door het Havenbedrijf en de Gemeente centraal. De grondslag voor de in de procedure 23-429 door Larendael ingestelde vorderingen zijn gebaseerd op onrechtmatige daad. Daarbij speelt onder andere de rechtsvraag of sprake is van openbaar vaarwater. De vraag naar het dulden van bepaald gebruik van al dan niet openbaar vaarwater ligt uitsluitend voor in de procedure 23-429 en die vraag staat los van de gevorderde verklaringen voor recht in de procedure 23-426.
- Verder betwist Larendael de doelmatigheid van de voeging. De twee kwesties (de aanspraken die Larendael kan ontlenen aan de Akte van 1970 enerzijds en de onrechtmatige daad jegens Larendael vanwege onrechtmatig gebruik van een perceel anderzijds) hebben niets met elkaar te maken en moeten procedureel los van elkaar worden gehouden. Het gegeven dat het feitelijke complex zich in beide zaken afspeelt rondom dezelfde locatie in Amsterdam is onvoldoende om de zaken gevoegd te behandelen. Tegenstrijdige vonnissen zijn niet te verwachten bij juridisch van elkaar gescheiden casussen.
3.6.2.
Tegen de niet-ontvankelijkverklaring voert Larendael het volgende verweer.
- Decom en de Beperkt Gerechtigden hebben geen (rechts)positie in het in deze zaak te wijzen vonnis, althans zullen daarvan geen (rechts)gevolgen ondervinden. De in de hoofdzaak voorliggende rechtsverhouding betreft alleen een contractuele verhouding tussen Larendael en de rechtstreeks bij de (uitleg van de) Akte van 1970 betrokken partijen, zijnde de Gemeente en het Havenbedrijf. Alleen de partijen die betrokken zijn bij die Akte of die daaraan rechtstreeks contractuele rechten kunnen ontlenen, kunnen daarom procespartij zijn of worden.
- Decom en de Beperkt Gerechtigden staan op geen enkele manier in verband met de voorliggende vorderingen.
- Larendael had er in de procedure met zaaknummer 13/733302 / HA ZA 23-429 (zie 2.20) uitsluitend om pragmatische redenen geen bezwaar tegen om alsnog ook Decom in die procedure te betrekken. Daarmee heeft Larendael echter niet erkend dat zij gehouden zou zijn om derden op te roepen.
- De rechtspositie van derden behoeft mogelijk nadere aandacht in een later stadium, op het moment dat Larendael daadwerkelijk tot vergraving van specifieke delen van de Terreinen II en III wil overgaan. In een later stadium kan daarover zo nodig een procedure worden gevoerd jegens die derden. Larendael heeft er bewust voor gekozen om daar in de onderhavige procedure niet op vooruit te lopen. De inzet van de procedure nu is enkel om helderheid te krijgen over de uitleg van de bepalingen uit de Akte van 1970.
3.7.
De Gemeente heeft geen incidentele vorderingen ingesteld. Wel heeft zij in haar conclusie van antwoord opgemerkt dat zij de incidentele vorderingen van het Havenbedrijf ondersteunt.

4.De beoordeling in de incidenten

in het incident tot zaakvoeging

4.1.
Het incident tot zaakvoeging is door het Havenbedrijf tijdig ingesteld. Verwezen wordt naar het bepaalde in artikel 220 lid 3 Rv.
4.2.
Op grond van artikel 222 lid 1 Rv kan voeging worden gevorderd in het geval voor dezelfde rechter tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp tegelijk zaken aanhangig zijn. Daarnaast kan voeging worden gevorderd als voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn. Van verknochtheid is sprake wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere zaak, dan wel daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is.
4.3.
Het doel van voeging is enerzijds het voorkomen van tegenstrijdige en niet met elkaar overeenstemmende beslissingen en anderzijds de proceseconomie, dus het voorkomen van onnodige dubbele procedures en de daaraan verbonden bezwaren, zoals onnodig dubbel werk.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat niet voldaan is aan de op grond van artikel 222 Rv geldende vereisten voor zaakvoeging.
4.5.
Weliswaar zijn beide zaken aanhangig bij deze rechtbank, is Larendael in beide zaken de eisende partij en zijn de gemeente en het Havenbedrijf de gedaagde partijen, maar beide zaken betreffen niet hetzelfde onderwerp. Zo ligt in de hoofdzaak het zwaartepunt bij de vraag of Larendael op grond van de erfdienstbaarheden, die in de Akte van 1970 ten laste van de Terreinen II en III zijn gevestigd, het recht heeft (delen van) de Terreinen II en III te vergraven tot water. In de procedure met rolnummer 23-429 gaat het daarentegen om de vraag of Larendael gebruik door derden moet dulden van al dan niet openbaar vaarwater dat behoort tot Terrein I. Hieruit volgt dat de rechtsbetrekking in geschil niet identiek is in beide zaken.
4.6.
Van verknochtheid in de zin van artikel 222 Rv is in dit geval ook geen sprake. In elk van de zaken zijn verschillende vorderingen met verschillende grondslagen ingesteld. In elk van beide zaken worden ook afzonderlijke verweren gevoerd. Weliswaar zijn er raakvlakken tussen beide zaken, maar de feitelijke en juridische geschilpunten zijn niet hetzelfde. Evenmin is gebleken is dat tussen die verschillende geschilpunten een zodanige samenhang bestaat dat zaakvoeging geboden is.
4.7.
Dit betekent dat de incidentele vordering tot zaakvoeging zal worden afgewezen.
Wel zal in de roladministratie worden aangetekend dat de twee zaken met elkaar samenhangen (“rolvoeging”). Daarmee wordt bereikt dat de zaken voor een efficiënte procesgang zo veel mogelijk gelijk op zullen lopen en in de hand van dezelfde rechter(s) worden gebracht.
in het incident tot niet-ontvankelijkheid
4.8.
Het Havenbedrijf betoogt in het kader van haar incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring in de eerste plaats dat Larendael nalaat te specificeren tot welke kadastrale percelen haar vorderingen zich richten. Om die reden zijn de vorderingen van Larendael volgens het Havenbedrijf onvoldoende bepaalbaar.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat de vraag of de vorderingen van Larendael voldoende bepaalbaar zijn zich niet leent voor beoordeling in dit incident. Er is geen sprake van een processueel verweer waarop ingevolge artikel 209 Rv eerst en vooraf moet worden beslist. Het verweer van het Havenbedrijf op dit punt moet als een inhoudelijk verweer worden aangemerkt dat in de hoofdzaak aan de orde komt.
Het beroep op artikel 5:95 BW en de exceptio plurium litis consortium
4.10.
Ten aanzien van het beroep van het Havenbedrijf op artikel 5:95 BW en op de
exceptio plurium litis consortiumkomt het standpunt van het Havenbedrijf er op neer dat Larendael tevens Decom en de Beperkt Gerechtigden in de hoofdzaak als partij had moet betrekken.
De positie van Decom
4.11.
De rechtbank zal eerst stilstaan bij de positie van Decom en het door het Havenbedrijf in dit verband gedane beroep op artikel 5:95 BW.
4.12.
Artikel 5:95 BW bepaalt dat tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoeken ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak die zowel het recht van de eigenaar als dat van de erfpachter betreft, ieder van hen bevoegd is, mits hij zorg draagt dat de ander tijdig in het geding wordt geroepen.
4.13.
Het voorschrift van artikel 5:95 BW dient ertoe te bewerkstelligen dat zowel de eigenaar als de erfpachter partij worden in het geding om zodoende te bereiken dat enerzijds de belangen van zowel de eigenaar als de erfpachter voldoende worden gewaarborgd en anderzijds zowel de eigenaar als de erfpachter aan de uitspraak gebonden zijn.
4.14.
Decom is erfpachter van een deel van Terrein I. Larendael is eigenaar van Terrein I en erfverpachter ten opzichte van Decom. De in de hoofdzaak door Larendael ingestelde vorderingen hebben onder meer betrekking op de eigenaarsbevoegdheden van Larendael ten aanzien van Terrein I. Deze vorderingen raken ook het erfpachtrecht van Decom, omdat dit erfpachtrecht van het (meeromvattende) eigendomsrecht van Larendael is afgeleid en een erfpachter in beginsel hetzelfde genot van de zaak heeft als de eigenaar (artikel 5:89 lid 1 BW). Een beslissing van de rechtbank over de uitleg van de Bestemmingsbepaling in de Akte van 1970 ten aanzien van Terrein I kan daarmee ook gevolgen hebben voor de rechten van Decom als erfpachter. Dat betekent dat reeds hierom eigenaar en erfpachter hier beiden een belang hebben, zodat sprake is van een rechtsvordering die zowel het recht van de eigenaar als dat van de erfpachter betreft in de zin van artikel 5:95 BW.
4.15.
Daar kan nog aan worden toegevoegd dat de vorderingen van Larendael daarnaast betrekking hebben op de gestelde rechten van Larendael uit hoofde van de erfdienstbaarheden ten aanzien van de Terreinen II en III. Een beslissing over die erfdienstbaarheden kan in dit geval ook gevolgen hebben voor het erfpachtrecht van Decom, omdat tussen partijen niet in geschil is dat ook Decom als erfpachter de uit hoofde van de erfdienstbaarheden aan Larendael (als eigenaar van het heersende erf) toegekende rechten kan uitoefenen, waaronder het recht van in- en uitvaart via de Terreinen II en III. Ook in zoverre is dus sprake van rechtsvorderingen die zowel het recht van de eigenaar als dat van de erfpachter betreffen in de zin van artikel 5:95 BW.
4.16.
Het voorgaande betekent dat Decom in de hoofdzaak had moeten worden geroepen op grond van artikel 5:95 BW.
4.17.
De omstandigheid dat Larendael heeft nagelaten Decom in het geding te roepen, leidt nog niet tot niet-ontvankelijkheid. Artikel 5:95 BW ziet namelijk op een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411) volgt dat, wanneer degene die een beslissing wil uitlokken over een processueel ondeelbare rechtsverhouding nalaat om alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in het geding te roepen, de rechter, naar aanleiding van een daarop gericht verweer dan wel ambtshalve, gelegenheid dient te geven om de niet opgeroepen personen alsnog als partij in het geding te betrekken door oproeping op de voet van artikel 118 Rv binnen een daartoe door de rechter te stellen termijn. Of de oproeping van Decom bewust dan wel bij vergissing achterwege is gebleven doet daarbij niet terzake, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 7 maart 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF2159). Larendael zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om binnen een termijn van twee weken Decom alsnog op te roepen in het geding te verschijnen.
4.18.
Vooralsnog is er geen reden om ervan uit te gaan dat die oproeping niet tijdig zal zijn, omdat Decom de volle gelegenheid zal hebben haar standpunt uiteen te zetten en het Havenbedrijf en de Gemeente niet in hun verdediging zullen worden geschaad. De hoofdzaak bevindt zich immers nog in de fase van schriftelijke conclusiewisseling en een datum voor een mondelinge behandeling is nog niet bepaald.
De positie van de Beperkt Gerechtigden
4.19.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de Beperkt Gerechtigden hadden moeten worden opgeroepen in de hoofdzaak.
4.20.
Voor het antwoord op die vraag zou in de eerste plaats van belang kunnen zijn of op de percelen waartoe de Beperkt Gerechtigden gerechtigd zijn, de door Larendael gestelde erfdienstbaarheden rusten. Zo heeft zowel het Havenbedrijf als de Gemeente in zijn conclusie van antwoord onder andere als verweer in de hoofdzaak gevoerd dat de door Larendael gestelde erfdienstbaarheden slechts op een beperkt aantal percelen van de Terreinen II en III zijn gevestigd, omdat die erfdienstbaarheden met de Akte van 1970 alleen zijn gevestigd op percelen waarvan de Gemeente destijds eigenaar was. Als dit verweer juist is, zou dat kunnen betekenen dat bijvoorbeeld op het perceel waarvan Havenwind B.V. erfpachter is (perceel 3901) geen erfdienstbaarheid rust. Het hiervoor genoemde verweer leent zich echter niet voor beoordeling in dit incident. Dat verweer kan in de hoofdzaak aan de orde komen en zal in het kader van dit incident daarom buiten beschouwing worden gelaten. De rechtbank neemt in dit incident dus veronderstellenderwijs tot uitgangspunt dat de Beperkt Gerechtigden gerechtigd zijn tot percelen waarop ten gunste van Larendael een erfdienstbaarheid rust.
4.21.
De artikelen 5:95 BW en 5:104 BW zijn ten aanzien van de Beperkt Gerechtigden in dit geval niet rechtstreeks van toepassing, omdat de Gemeente op dit moment eigenaar is van de percelen ten aanzien waarvan aan de Beperkt Gerechtigden een recht van erfpacht of opstal is verleend, terwijl noch de Gemeente noch de Beperkt Gerechtigden vorderingen hebben ingesteld die mede betrekking hebben op het recht van de Beperkt Gerechtigden.
4.22.
Beoordeeld moet daarom worden of sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Als dat het geval is, moeten alle bij die rechtsverhouding betrokken partijen in het geding worden geroepen. Van een processueel ondeelbare rechtsverhouding is sprake indien een rechtsverhouding in geschil is waarbij het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van alle bij de rechtsverhouding betrokkenen hetzelfde is. Of dit het geval is, hangt onder meer af van de aard van de rechtsverhouding en van de vorderingen, alsmede van de vraag of een uitspraak voldoende effectief is als deze niet ten opzichte van alle betrokkenen geldt.
4.23.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat in dit geval een processueel ondeelbare rechtsverhouding tussen de Gemeente aan de ene kant en het Havenbedrijf en de Beperkt Gerechtigden aan de andere kant als het gaat om de vraag welke rechten Larendael kan uitoefenen uit hoofde van de door haar gestelde erfdienstbaarheden ten aanzien van de Terreinen II en III. De Gemeente is voor de gestelde erfdienstbaarheden het dienende erf. De rechten van het Havenbedrijf en de Beperkt Gerechtigden als erfpachter dan wel opstalgerechtigde zijn afgeleid van het eigendomsrecht van de Gemeente. Ook het Havenbedrijf en de Beperkt Gerechtigden zullen de rechten van Larendael uit hoofde van de erfdienstbaarheden daarom moeten respecteren. Een beslissing over die erfdienstbaarheden (en welke uitleg daaraan moet worden gegeven) heeft daarmee in beginsel ook gevolgen voor de rechten van het Havenbedrijf en de Beperkt Gerechtigden. Mocht in de hoofdzaak worden geoordeeld dat Larendael uit hoofde van de erfdienstbaarheden gerechtigd is om de Terreinen II en III tot water te vergraven, dan kan dat verstrekkende gevolgen hebben voor het Havenbedrijf en de Beperkt Gerechtigden. Anders dan Larendael heeft betoogd, gaat het hier dus niet enkel om de contractuele relatie tussen Larendael en de Gemeente.
4.24.
Het voorgaande betekent dat, vanwege de aard en strekking van de door Larendael ingestelde vorderingen, ook de Beperkt Gerechtigden in de hoofdzaak in het geding hadden moeten worden geroepen.
4.25.
Zoals hiervoor reeds overwogen (zie 4.17) volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad dat wanneer degene die een beslissing wil uitlokken over een processueel ondeelbare rechtsverhouding nalaat om alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in het geding te roepen, de rechter, naar aanleiding van een daarop gericht verweer dan wel ambtshalve, gelegenheid dient te geven om de niet opgeroepen personen alsnog als partij in het geding te betrekken door oproeping op de voet van artikel 118 Rv binnen een daartoe door de rechter te stellen termijn. Larendael zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om binnen een termijn van twee weken ook de Beperkt Gerechtigden alsnog op te roepen in het geding te verschijnen.
De positie van de Staat
4.26.
De rechtbank zal ten slotte – ambtshalve – ook nog stilstaan bij de positie van de Staat.
4.27.
De rechtbank gaat ervan uit dat de Staat eigenaar is van het perceel 4094. Dit perceel strekt zich uit over zowel Terrein II als Terrein III. Aangezien de vorderingen van Larendael betrekking hebben op de Terreinen II en III, maar uitsluitend voor zover deze eigendom zijn van de Gemeente, is er geen noodzaak om de Staat in haar hoedanigheid van eigenaar van perceel 4094 in deze procedure te betrekken.
4.28.
Dat is echter anders waar het gaat om het ten behoeve van de Staat gevestigde recht van erfdienstbaarheid ten laste van perceel 4093 (gedeeltelijk), van welk perceel de Gemeente sinds 2008 eigenaar is. Als in de hoofdzaak zou komen vast te staan dat ten laste van dit perceel een erfdienstbaarheid is gevestigd in de Akte van 1970 ten gunste van de eigenaar van Terrein I (hetgeen het Havenbedrijf overigens betwist, maar dat verweer zal in de hoofdzaak moet worden beoordeeld, zie 4.20), dan kan een beslissing van de rechtbank over de uitleg die aan die erfdienstbaarheid moet worden gegeven gevolgen hebben voor de later ten behoeve van de Staat gevestigde erfdienstbaarheid. In zoverre geldt dan hetzelfde als hiervoor in 4.23 is overwogen.
4.29.
Dit betekent dat de Staat in het geding had moet worden opgeroepen. Larendael zal in de gelegenheid worden gesteld ook de Staat alsnog op te roepen in het geding te verschijnen.
Conclusie en proceskosten
4.30.
De door het Havenbedrijf gevorderde zaakvoeging wordt afgewezen. Wel zal de rechtbank overgaan tot rolvoeging van de hoofdzaak met de zaak met nummer 13/733302 / HA ZA 23-429.
4.31.
De door het Havenbedrijf gevorderde niet-ontvankelijkverklaring van Larendael wordt afgewezen. Wel dient Larendael alsnog tot oproeping in het geding van Decom, de Beperkt Gerechtigden en de Staat over te gaan. De oproeping van de Beperkt Gerechtigden en de Staat dient plaats te vinden met inachtneming van de in artikel 118 Rv genoemde voorschriften. Diezelfde voorschriften gelden met overeenkomstige toepassing ook voor de oproeping van Decom op grond van artikel 5:95 BW. In aanvulling daarop bepaalt de rechtbank dat niet alleen een kopie van de inleidende dagvaarding, maar ook van de tot op heden gewisselde processtukken en dit vonnis moeten worden meebetekend.
4.32.
De rechtbank ziet aanleiding de proceskosten in de incidenten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.Het vervolg van de procedure in de hoofdzaak

5.1.
Larendael heeft in reconventie nog niet van geantwoord gediend. De zaak zal daarom voor antwoord in reconventie worden verwezen naar de rol van 21 februari 2024.
5.2.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in de incidenten
6.1.
stelt Larendael in de gelegenheid om binnen twee weken na vandaag door middel van een deurwaardersexploot de processtukken en dit vonnis te betekenen aan Decom, de Beperkt Gerechtigden (Havenwind B.V., De Koperen Ploeg B.V., Raininfratrust B.V. en Svitzer Euromed B.V.) en de Staat, alsmede hen op te roepen om uiterlijk
21 februari 2024, niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat, in deze procedure te verschijnen,
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
6.5.
bepaalt dat in de roladministratie wordt aangetekend dat deze zaak samenhangt met de zaak met zaaknummer 13/733302 / HA ZA 23-429,
6.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
21 februari 2024voor: i) het overleggen door Larendael van de aan Decom, de Beperkt Gerechtigden en de Staat uitgebrachte oproepingsexploten;
ii) het nemen van een conclusie van antwoord in reconventie door Larendael,
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: