ECLI:NL:RBAMS:2024:1015

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
1332201323
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; weigeringsgrond artikel 12 OLW

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Gorzów Wlkp., Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en gedetineerd in Nederland, was in het verleden betrokken bij een strafzaak in Polen waarbij hij een gevangenisstraf van 1 jaar en 10 maanden had gekregen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 8 februari 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman en een tolk. De raadsman voerde aan dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet op de zitting in Polen aanwezig was en niet goed geïnformeerd was over de gevolgen van zijn handtekening op de oproep voor de zitting. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon wel degelijk op de hoogte was van de strafzaak en de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.322013-23
Datum uitspraak: 22 februari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 6 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 november 2023 door
the Circuit Court in Gorzów Wlkp. 2nd Criminal Department(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 februari 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda, die waarneemt voor mr. M.A. Prins, advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the Circuit Court in Gorzówvan 5 juni 2020, referentie:
II K 11/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 10 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Volgens het EAB dient de gehele straf nog te worden uitgezeten. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. Anders dan de opgeëiste persoon heeft verklaard tijdens de voorgeleiding op 6 december 2023, is hij met de Poolse officier van justitie destijds een verplichting tot het betalen van schadevergoeding overeengekomen. Deze overeengekomen straf zou worden bekrachtigd op zitting. De opgeëiste persoon heeft een oproeping voor die zitting ontvangen en ondertekend. Echter, hem is niet uitgelegd waar hij zijn handtekening onder zette. Het is dus twijfelachtig of de opgeëiste persoon ook daadwerkelijk op de hoogte was van de zitting. Bovendien wist hij niet dat op die zitting aan hem een gevangenisstraf zou worden opgelegd, in plaats van de overeengekomen verplichting tot het betalen van schadevergoeding. De opgeëiste persoon kan aldus niet geacht worden afstand te hebben gedaan van zijn recht om op de zitting aanwezig te zijn. Daarbij is hij op de zitting niet vertegenwoordigd door een raadsman en evenmin is het vonnis aan hem uitgereikt. Bovenstaande maakt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De omstandigheden geven geen aanleiding om af te zien van de weigeringsgrond, nu de opgeëiste persoon heeft gedwaald ten aanzien van het plaatsvinden van de zitting en van wat daarbij aan de orde zou zijn.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond in artikel 12 OLW niet van toepassing is. Tijdens het verhoor bij de officier van justitie op 6 december 2023 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij wel degelijk een gevangenisstraf is overeengekomen met de officier van justitie in Polen, omdat hij een schadevergoeding niet kon betalen. Verder blijkt uit de aanvullende informatie van 11 januari 2024 dat de opgeëiste persoon in de penitentiaire inrichting waar hij destijds verbleef een dagvaarding voor de zitting heeft ontvangen en dat hij voor de ontvangst daarvan heeft getekend. Voorgaande maakt dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12 sub a OLW.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat – anders dan hetgeen de officier van justitie heeft bepleit – de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. Uit de aanvullende informatie van 11 januari 2024 volgt dat de opgeëiste persoon weliswaar in persoon een oproep heeft ontvangen voor de zitting, maar niet is gebleken dat de opgeëiste persoon er ook van in kennis is gesteld dat een beslissing kon worden genomen als hij niet zou verschijnen op die zitting.
De rechtbank stelt hiermee vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon een zogenoemde
plea agreementmet de Poolse officier van justitie heeft gesloten, waarin zij een gevangenisstraf van 1 jaar en 10 maanden zijn overeengekomen. Uit de aanvullende informatie van 11 januari 2024 volgt dat de opgeëiste persoon vervolgens op 30 april 2020 in persoon een oproep heeft ontvangen voor een zitting waarop voornoemde
plea agreementdoor de rechtbank zou worden bekrachtigd.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de opgeëiste persoon wist dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep, dat en wanneer er een zitting zou plaatsvinden en wat er op die zitting zou worden besproken.
Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot zijn veroordeling heeft geleid, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest door niet op de zitting te aanwezig te zijn.
De (niet-onderbouwde) stelling van de raadsman dat de opgeëiste persoon geen gevangenisstraf, maar een schadevergoeding met de officier van justitie in Polen overeen is gekomen, vindt de rechtbank niet aannemelijk. De opgeëiste persoon heeft tijdens het verhoor bij de officier van justitie op 6 december 2023 namelijk verklaard:
“Ik zat vast in de gevangenis in Polen voor een straf van 5 jaar in een andere zaak. Toen ik vast zat voor die andere zaak, kreeg ik voor deze zaak bezoek van de officier van justitie. Ik heb toen de feiten bekend en ik heb een overeenkomst over de straf gemaakt. Die straf is door de rechter bekrachtigd, daarbij was ik niet aanwezig. De overeengekomen straf van 1 jaar en 10 maanden en die straf heeft de rechter ook bekrachtigd. Het was of zitten, of de schade betalen. Dat bedrag had ik niet, dus ik koos zitten”.
Deze eerdere verklaring van de opgeëiste persoon sluit ook aan bij hetgeen wordt vermeld in het EAB, waarvan de rechtbank aldus – gelet ook op het vertrouwensbeginsel – uitgaat.
Dat de opgeëiste persoon de dagvaarding voor ontvangst zou hebben getekend zonder zich van de gevolgen daarvan te vergewissen, zoals aangevoerd door de raadsman, leidt evenmin tot een ander oordeel. In zoverre dit al het geval was, behoren de gevolgen van dergelijk onzorgvuldig handelen voor rekening en risico van de opgeëiste persoon te komen.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 8, te weten:
“fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.”
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Gorzów Wlkp. 2nd Criminal Department(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van F.M.H. Albarda, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 februari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (