3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. Anders dan de opgeëiste persoon heeft verklaard tijdens de voorgeleiding op 6 december 2023, is hij met de Poolse officier van justitie destijds een verplichting tot het betalen van schadevergoeding overeengekomen. Deze overeengekomen straf zou worden bekrachtigd op zitting. De opgeëiste persoon heeft een oproeping voor die zitting ontvangen en ondertekend. Echter, hem is niet uitgelegd waar hij zijn handtekening onder zette. Het is dus twijfelachtig of de opgeëiste persoon ook daadwerkelijk op de hoogte was van de zitting. Bovendien wist hij niet dat op die zitting aan hem een gevangenisstraf zou worden opgelegd, in plaats van de overeengekomen verplichting tot het betalen van schadevergoeding. De opgeëiste persoon kan aldus niet geacht worden afstand te hebben gedaan van zijn recht om op de zitting aanwezig te zijn. Daarbij is hij op de zitting niet vertegenwoordigd door een raadsman en evenmin is het vonnis aan hem uitgereikt. Bovenstaande maakt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De omstandigheden geven geen aanleiding om af te zien van de weigeringsgrond, nu de opgeëiste persoon heeft gedwaald ten aanzien van het plaatsvinden van de zitting en van wat daarbij aan de orde zou zijn.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond in artikel 12 OLW niet van toepassing is. Tijdens het verhoor bij de officier van justitie op 6 december 2023 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij wel degelijk een gevangenisstraf is overeengekomen met de officier van justitie in Polen, omdat hij een schadevergoeding niet kon betalen. Verder blijkt uit de aanvullende informatie van 11 januari 2024 dat de opgeëiste persoon in de penitentiaire inrichting waar hij destijds verbleef een dagvaarding voor de zitting heeft ontvangen en dat hij voor de ontvangst daarvan heeft getekend. Voorgaande maakt dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12 sub a OLW.
De rechtbank is van oordeel dat – anders dan hetgeen de officier van justitie heeft bepleit – de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. Uit de aanvullende informatie van 11 januari 2024 volgt dat de opgeëiste persoon weliswaar in persoon een oproep heeft ontvangen voor de zitting, maar niet is gebleken dat de opgeëiste persoon er ook van in kennis is gesteld dat een beslissing kon worden genomen als hij niet zou verschijnen op die zitting.
De rechtbank stelt hiermee vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon een zogenoemde
plea agreementmet de Poolse officier van justitie heeft gesloten, waarin zij een gevangenisstraf van 1 jaar en 10 maanden zijn overeengekomen. Uit de aanvullende informatie van 11 januari 2024 volgt dat de opgeëiste persoon vervolgens op 30 april 2020 in persoon een oproep heeft ontvangen voor een zitting waarop voornoemde
plea agreementdoor de rechtbank zou worden bekrachtigd.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de opgeëiste persoon wist dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep, dat en wanneer er een zitting zou plaatsvinden en wat er op die zitting zou worden besproken.
Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot zijn veroordeling heeft geleid, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest door niet op de zitting te aanwezig te zijn.
De (niet-onderbouwde) stelling van de raadsman dat de opgeëiste persoon geen gevangenisstraf, maar een schadevergoeding met de officier van justitie in Polen overeen is gekomen, vindt de rechtbank niet aannemelijk. De opgeëiste persoon heeft tijdens het verhoor bij de officier van justitie op 6 december 2023 namelijk verklaard:
“Ik zat vast in de gevangenis in Polen voor een straf van 5 jaar in een andere zaak. Toen ik vast zat voor die andere zaak, kreeg ik voor deze zaak bezoek van de officier van justitie. Ik heb toen de feiten bekend en ik heb een overeenkomst over de straf gemaakt. Die straf is door de rechter bekrachtigd, daarbij was ik niet aanwezig. De overeengekomen straf van 1 jaar en 10 maanden en die straf heeft de rechter ook bekrachtigd. Het was of zitten, of de schade betalen. Dat bedrag had ik niet, dus ik koos zitten”.
Deze eerdere verklaring van de opgeëiste persoon sluit ook aan bij hetgeen wordt vermeld in het EAB, waarvan de rechtbank aldus – gelet ook op het vertrouwensbeginsel – uitgaat.
Dat de opgeëiste persoon de dagvaarding voor ontvangst zou hebben getekend zonder zich van de gevolgen daarvan te vergewissen, zoals aangevoerd door de raadsman, leidt evenmin tot een ander oordeel. In zoverre dit al het geval was, behoren de gevolgen van dergelijk onzorgvuldig handelen voor rekening en risico van de opgeëiste persoon te komen.