De rechtbank berekent het geschatte voordeel van veroordeelde op basis van artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel houdt onder meer in dat op vordering van het Openbaar Ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, wanneer aannemelijk is dat
ofdat misdrijf
ofandere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. In zo’n geval kan ook worden vermoed dat uitgaven die de betrokkene heeft gedaan in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf, wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen. Dit tenzij aannemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten.
De rechtbank stelt daarbij het volgende voorop.
3.1.1.Vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is van oordeel dat [veroordeelde] in de periode van 1 januari 2017 tot en met 7 juni 2019 wederrechtelijk voordeel verkregen heeft gekregen. Voor die vaststelling en de berekening van de hoogte, kijkt de rechtbank naar het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling” van 13 juli 2022 (inclusief bijlagen). Daarin staat - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende:
‘In het strafrechtelijk onderzoek naar betrokkene is geen zicht verkregen op alle individuele transacties / strafrechtelijke activiteiten en de daarmee samenhangende opbrengsten. Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is er daarom voor gekozen om een eenvoudige kasopstelling te vervaardigen. De onderzoeksperiode betreft 1 januari 2019 tot en met 7 juni 2021.
Om te bepalen hoeveel contanten betrokkene ter beschikking had zal aan het begin van de onderzoeksperiode het saldo aan contanten vastgesteld moeten worden. Om dit goed te kunnen berekenen werd onderzoek verricht naar de bankmutaties van de ING bankrekeningen, in de periode van eerste maand van de onderzoeksperiode, te weten 1 januari 2019 tot en met 31 januari 2019.
Hierbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat er geld door iemand van zijn of haar bankrekening
wordt opgenomen als zijn of haar portemonnee leeg is. Uit de verstrekte bankrekeninggegevens bleek dat op 28 januari 2019 een bedrag van € 60, - contant werd opgenomen. Op basis hiervan zal het legale beginsaldo gesteld worden op € 60.-’
Beginsaldo contant geld € 60,-
+/+ Legale contante ontvangsten € 4.918,96
-/- Eindsaldo contant geld € 600,-
= Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 4.378,96
-/- Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen
Contante stortingen € 5.810,-
Aankoop voertuig € 13.000,-
= verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel) € 14.431,04
Bron: Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina 13.
Uit dit onderzoek is gebleken dat in de onderzochte periode de contante stortingen door [veroordeelde] hoger waren dan het beschikbare legale kasgeld. Het verschil bedraagt € 1.431,04. Aangezien niet is gebleken dat [veroordeelde] een andere legale bron van inkomsten of vermogen had die dit verschil kan verklaren en hij hierover ook geen aannemelijke verklaring heeft afgelegd, kan het volgens de rechtbank niet anders zijn dan dat het bedrag van € 1.431,04 van misdrijf afkomstig is. Aannemelijk is dan ook, dat wederrechtelijk voordeel uit (andere) strafbare feiten is verkregen.
Ten aanzien van de resterende € 13.000,- – te weten de contante betaling van de Volkswagen Polo – overweegt de rechtbank als volgt. Alhoewel de Volkswagen Polo op naam stond van de schoonmoeder van [veroordeelde] , [persoon 1] , staat op grond van het onderzoek vast dat [veroordeelde] aanwezig was bij de aankoop van het voertuig, dat hij het voertuig veelvuldig gebruikte en dat hij meebetaalde aan de verzekering van de auto. [veroordeelde] sprak bovendien tegen derden over ‘zijn’ auto. Daarnaast kan op grond van het financieel onderzoek naar schoonmoeder [persoon 1] , haar partner [persoon 2] en [veroordeelde] partner [persoon 3] de contante aankoop van het voertuig niet worden verklaard. Verder heeft [persoon 1] wisselend en tegenstrijdig verklaard over hoe zij aan het contante geld voor de auto zou zijn gekomen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het [veroordeelde] is geweest die de Volkswagen Polo heeft aangekocht door een contante betaling van € 13.000,-. Niet is gebleken dat [veroordeelde] in de onderzoeksperiode of daarvoor een legale bron van inkomsten of vermogen had die aan deze uitgave ten grondslag ligt. [veroordeelde] heeft daarover geen enkele onderbouwde verklaring afgelegd. De rechtbank oordeelt dat het niet anders kan dan dat ook het bedrag van € 13.000,- van misdrijf afkomstig is en dat aannemelijk is dat sprake is van wederrechtelijk voordeel uit (andere) strafbare feiten.
Al met al is de rechtbank op grond van het rapport van oordeel dat aannemelijk is dat ‘bepaalde strafbare feiten’ op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en schat zij het totale wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van het rapport op € 14.431,04.