ECLI:NL:RBAMS:2023:961

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
AMS 22/4261
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek kinderbijslag en beoordeling van nieuwe feiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 27 februari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar herzieningsverzoek inzake de verdeling van de kinderbijslag beoordeeld. Eiseres, die geregistreerd partner was van de derde-belanghebbende, had verzocht om herziening van een eerder besluit van de sociale verzekeringsbank, dat hen beiden de helft van de kinderbijslag toekende. Eiseres stelde dat zij recht had op de volledige kinderbijslag, gebaseerd op een vonnis van de rechtbank van 14 september 2016. De rechtbank oordeelt dat het vonnis geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is, aangezien het al eerder in de besluitvorming was meegenomen. De rechtbank concludeert dat het besluit van de sociale verzekeringsbank om de herziening af te wijzen terecht is, omdat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af en oordeelt dat de sociale verzekeringsbank geen onmiskenbare fouten heeft gemaakt in haar besluitvorming. Eiseres heeft geen recht op volledige kinderbijslag met terugwerkende kracht en de rechtbank veroordeelt de sociale verzekeringsbank tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4261

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amstelveen, eiseres

en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Diamant).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende]uit Aalsmeer (de derde-belanghebbende).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar herzieningsverzoek over de verdeling van de kinderbijslag.
1.2.
Verweerder heeft het herzieningsverzoek met het primaire besluit van
23 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van het herzieningsverzoek gebleven.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-belanghebbende is ook verschenen.

Feiten en omstandigheden

2.1.
Eiseres en de derde-belanghebbende zijn geregistreerd partners geweest. Op
13 januari 2016 is het geregistreerd partnerschap ontbonden. Eiseres en de derde-belanghebbende hebben twee minderjarige kinderen.
2.2.
Met een besluit van 1 februari 2016 heeft verweerder besloten dat eiseres en de derde-belanghebbende vanaf het eerste kwartaal van 2016 ieder de helft van de kinderbijslag ontvangen.
2.3.
Op 27 december 2021 heeft eiseres ten aanzien van dit besluit een verzoek om herziening ingediend. Volgens eiseres heeft zij recht op de volledige kinderbijslag. Dit zou blijken uit een vonnis van deze rechtbank van 14 september 2016.
2.4.
Met het primaire besluit heeft verweerder besloten om de beslissing van
1 februari 2016 niet te herzien.
2.5.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. In het vonnis staat niet dat eiseres recht zou hebben op de volledige kinderbijslag. Ook was de beslissing van 1 februari 2016 niet onmiskenbaar onjuist. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiseres, ook vanaf 27 december 2021, de helft van de kinderbijslag blijft ontvangen. Op grond van de aanwezige informatie is nog steeds sprake van co-ouderschap en in het ouderschapsplan staan geen afspraken over de uitbetaling van de kinderbijslag.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het herzieningsverzoek van eiseres terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat het besluit om aan eiseres met ingang van het eerste kwartaal van 2016 de helft van de kinderbijslag toe te kennen in rechte onaantastbaar is geworden. Het bezwaar tegen het besluit van 1 februari 2016 is door verweerder ongegrond verklaard in het besluit van 13 april 2016. Tegen dat besluit heeft eiseres geen beroep ingesteld. Het verzoek van eiseres moet dan ook aldus worden opgevat dat verweerder met terugwerkende kracht van dit besluit, dus het besluit van 13 april 2016, terugkomt. Verweerder heeft met het bestreden besluit toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij de toetsing hiervan maakt de rechtbank onderscheid tussen het verleden en de toekomst. [1] De toets over het verleden gaat over de vraag of eiseres alsnog met terugwerkende kracht (dus vanaf het eerste kwartaal van 2016) de volledige kinderbijslag moet krijgen. De toets over de toekomst gaat erover, dat als eiseres geen recht heeft op de volledige kinderbijslag met terugwerkende kracht, zij dan mogelijk wel recht heeft op de volledige kinderbijslag op het moment dat zij het herzieningsverzoek heeft ingediend. De toets over het verleden is strenger. De rechtbank toetst dan of het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Ook toetst de rechtbank of het bestreden besluit gezien de beroepsgronden evident onredelijk is. [2] Als verweerder op dit punt beleid voert, toetst de bestuursrechter in eerste plaats of verweerder een juiste toepassing heeft gegeven aan haar beleid. Voor de periode ná het verzoek, dus de toets over de toekomst, toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden alsof het een eerste besluit is op de aanvraag van de betrokkene. [3]
Is sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden?
4.1.
Nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden zijn feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit (van 13 april 2016) zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór die datum zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de door eiseres genoemde omstandigheid, dat zij pas in 2020 door haar advocaat erop is gewezen dat de beslissing van 2016 niet juist was, geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De verklaring van de advocaat is namelijk een mening. Een verklaring van een advocaat met dezelfde strekking had ook ten tijde van het besluit van 13 april 2016 ingebracht kunnen worden. Het komt voor eigen rekening en risico van eiseres dat zij niet eerder een advocaat heeft ingeschakeld.
4.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook het door eiseres overgelegde vonnis van 14 september 2016 niet kan worden aangemerkt als een nieuw feit of veranderde omstandigheid. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat het vonnis door eiseres al eerder is ingebracht en ten grondslag is gelegd aan een eerder herzieningsverzoek. Door verweerder is dit vonnis al meegenomen in de besluitvorming van 9 februari 2017. De rechtbank ziet dit ook terug in het dossier. In het besluit van 9 februari 2017 is door verweerder inhoudelijk beoordeeld of het vonnis van 14 september 2016 moet leiden tot herziening van de beslissing om aan eiseres de helft van de kinderbijslag toe te kennen met ingang van het eerste kwartaal van 2016. Dit vonnis kan dus niet nog een keer als een nieuw feit worden ingebracht.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat verweerder pas op de zitting met deze motivering is gekomen. Dit betekent dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is gemotiveerd en dat een motiveringsgebrek kleeft aan het bestreden besluit. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat eiseres door het motiveringsgebrek niet is benadeeld. Het motiveringsgebrek maakt de uitkomst van het bestreden besluit namelijk niet anders. Er bestaat wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Hier zal de rechtbank later in de uitspraak op terugkomen.
Is het bestreden besluit evident onredelijk?
5.1.
Voor de vraag of een besluit evident onredelijk is, heeft verweerder beleidsregels [4] opgesteld. Verweerder acht het evident onredelijk om zonder terugwerkende kracht terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit als dat besluit onmiskenbaar onjuist is. Een besluit is volgens verweerder onmiskenbaar onjuist als sprake is van een fout van verweerder, een wijziging in het beleid van verweerder of bij overige omstandigheden, zoals een fout van de belanghebbende of een derde.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding heeft hoeven zien om te oordelen dat het besluit van 13 april 2016 onmiskenbaar onjuist is. Er is namelijk geen sprake van een fout van verweerder, een wijziging van het beleid of een fout van een derde of van eiseres zelf. Dit betekent dat verweerder een juiste toepassing heeft gegeven aan haar beleid. Ook overigens blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Is sprake van herziening voor de toekomst?
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft beslist dat eiseres vanaf de indiening van het herzieningsverzoek, namelijk vanaf 27 december 2021, geen recht heeft op de volledige kinderbijslag. In het vonnis van 14 september 2016 heeft de voorzieningenrechter in kort geding het volgende overwogen:
“[Derde-belanghebbende] heeft verder gesteld dat hij recht heeft op de helft van de kinderbijslag omdat partijen een co-ouderschap zijn overeengekomen. Daarin wordt hij niet gevolgd. Uit de omstandigheid dat de kinderen bij [eiseres] zijn ingeschreven volgt dat, bij gebreke van nadere afspraken op dit punt, de kinderbijslag aan [eiseres] toekomt.”
De rechtbank overweegt dat deze overweging in het vonnis betrekking heeft op de eis van de derde-belanghebbende in reconventie. Die eis hield in dat de derde-belanghebbende vorderde dat aan hem de helft van de ontvangen kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2014 en heel 2015 zou worden betaald. In die periode was het geregistreerd partnerschap nog niet ontbonden en waren de afspraken in het ouderschapsplan nog niet door de rechtbank bekrachtigd. De overweging in het vonnis gaat dus over het laatste kwartaal van 2014 en heel 2015. Het vonnis ziet niet op de periode vanaf het eerste kwartaal van 2016. Eiseres heeft dit op de zitting ook erkend. Uit het vonnis blijkt dus niet, zoals eiseres heeft gesteld, dat zij recht heeft op de volledige kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2016.
6.2.
De rechtbank overweegt verder dat uit het ouderschapsplan blijkt dat eiseres en de derde-belanghebbende hebben afgesproken dat zij de zorg- en opvoedingstaken voor hun kinderen gelijkelijk verdelen. Als in een overeenkomst is vastgelegd dat de verzorging en het onderhoud tussen de ouders gelijk worden verdeeld heeft verweerder beleid [5] dat de kinderbijslag gelijk wordt uitbetaald aan beide ouders. In deze zaak heeft verweerder dus een juiste toepassing gegeven aan haar beleid.
Is de besluitvorming zorgvuldig geweest?
7.1.
Eiseres voert aan dat verweerder niet zorgvuldig en transparant is geweest. Zo heeft verweerder volgens eiseres niet alle voor de zaak relevante stukken overgelegd.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres zelf een aantal stukken heeft ingebracht. Het is de rechtbank niet gebleken dat in het dossier stukken ontbreken die relevant zouden zijn voor de beoordeling van het beroep. De rechtbank ziet hierin dan ook geen grond om aan te nemen dat het bestreden besluit onzorgvuldig is.
7.3.
Voor zover eiseres aanvoert dat zij bij de eerdere besluiten door verweerder niet op de juiste wijze is ingelicht over de mogelijkheden om in bezwaar of beroep te gaan, volgt de rechtbank haar niet. De rechtbank ziet in elk besluit van verweerder dat eiseres is gewezen op de mogelijkheid om in bezwaar te gaan of in beroep te gaan bij de rechtbank.
7.4.
Het is de rechtbank verder ook niet gebleken dat verweerder voor het overige onzorgvuldig heeft gehandeld.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
8.2.
Gezien het in overweging 4.4 geconstateerde motiveringsgebrek, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in het door eiseres betaalde griffierecht.
8.3.
Ook bestaat er hierdoor aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Eiseres heeft een formulier proceskosten overgelegd waarin is verzocht om vergoeding van € 6,55 aan reis- en verblijfkosten. Verweerder zal deze kosten dienen te vergoeden aan eiseres.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 6,55.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van C.K. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
27 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 juni 2012, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:CRVB:2012:BW8262.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 8 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8262.
4.Beleidsregel SB1076.
5.Beleidsregel SB1096.