ECLI:NL:RBAMS:2023:8799

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
C/13/743110 / HA RK 23-349
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kantonrechter in een huurgeschil

Op 21 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure die was ingediend door een verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. [gemachtigde]. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. C. Kraak, de kantonrechter die betrokken was bij een huurgeschil tussen verzoekster en Stichting [naam stichting]. De wrakingsgrond was gebaseerd op de stelling dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door de gemachtigde van verzoekster te onderbreken en door te stellen dat er mogelijk mondeling uitspraak zou worden gedaan. Tijdens de zitting op 2 november 2023, waar ook de partner van verzoekster aanwezig was, heeft de rechter geweigerd deze partner het woord te geven omdat er geen schriftelijke machtiging was overlegd. De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechter heeft aangegeven dat haar onderbreking van de gemachtigde bedoeld was om duidelijkheid te scheppen over de termen 'eigen gebruik' en 'dringend eigen gebruik', en dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door de gemachtigde waren aangevoerd, geen zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverden. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de zaak met zaaknummer 10747665 KK EXPL 23-614 voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
wrakingskamer
Uitspraak: 21 november 2023
Beschikking op het op 2 november 2023 ingekomen en onder rekestnummer C/13/743110 /
HA RK 23/349 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats] , verzoekster
bijgestaan door haar gemachtigde mr. [gemachtigde]
welk verzoek strekt tot wraking van mr. C. Kraak, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • een proces-verbaal van 2 november 2023 met daarin opgenomen de gronden van het wrakingsverzoek;
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 2 november 2023;
  • een schriftelijke reactie van de rechter van 14 november 2023 op het wrakingsverzoek.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 november 2023, alwaar
mr. [gemachtigde] en de rechter zijn gehoord.
De uitspraak is bepaald op (uiterlijk) 1 december 2023.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
- Stichting [naam stichting] is een procedure gestart bij deze rechtbank, afdeling Privaatrecht, team kanton, door dagvaarding (in kort geding) van verzoekster als gedaagde. Het betreft een huurgeschil en de procedure is ingeschreven onder zaaknummer 10747665 KK EXPL 23-614;
- op 2 november 2023 heeft er een zitting bij de rechter plaatsgevonden waarbij
mr. [gemachtigde] en een gemachtigde van Stichting [naam stichting] zijn verschenen en gehoord; ook was verschenen [naam] , partner van [verzoekster] ;
- op de zitting van 2 november 2023 heeft mr. [gemachtigde] namens verzoekster onderhavig wrakingsverzoek gedaan.
2.Het verzoek en de gronden daarvan
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende gronden. De rechter heeft
mr. [gemachtigde] tijdens zijn betoog over het toepasselijke huurregime onderbroken. Hij benoemde ‘dringend eigen gebruik’ en de rechter begon over ‘eigen gebruik’. Daarnaast heeft de rechter zelf geopperd dat eigen gebruik ook kan betekenen dat de ruimte aan een derde wordt gegeven, terwijl dat gegeven in deze zaak helemaal niet aan de orde was. Daardoor werd duidelijk dat de rechter al een oordeel had over de zaak. Daarbij kondigde de rechter aan dat er mogelijk mondeling uitspraak zou worden gedaan. Ook heeft de rechter geweigerd [naam] het woord te laten voeren, omdat een schriftelijke machtiging van [verzoekster] ontbrak. Het betreft hier nota bene de door de gemachtigde meegebrachte echtgenoot van [verzoekster] , terwijl de rechter van de gemachtigde van de wederpartij geen schriftelijke machtiging heeft geëist. Door al deze omstandigheden samen genomen heeft de rechter de schijn van partijdigheid gewekt.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft naar voren gebracht dat zij mr. [gemachtigde] inderdaad heeft onderbroken tijdens zijn betoog. Dit was om hem er op te wijzen dat Stichting [naam stichting] bij de opzegging “eigen gebruik” heeft gezegd en geen “dringend eigen gebruik”. Vervolgens heeft zij het verschil uitgelegd tussen deze vormen, waarna een discussie ontstond. In zijn betoog heeft mr. [gemachtigde] aangevoerd dat Stichting [naam stichting] de ruimte aan een derde wil gaan verhuren. De rechter heeft daarnaast inderdaad aangekondigd dat er mogelijk mondeling uitspraak zou worden gedaan. De gemachtigde van Stichting [naam stichting] maakte er verder op de zitting bezwaar tegen dat [naam] het woord zou voeren. Na de standpunten hierover te hebben gehoord, heeft zij beslist dat, aangezien de heer [naam] geen partij is en geen volmacht van [verzoekster] bij zich had, hij niet het woord mocht voeren. Uit het voorgaande blijkt dat van vooringenomenheid van haar kant geen sprake is en ook de (eventuele) vrees daarvoor niet objectief gerechtvaardigd is. Zij heeft verzocht het wrakingsverzoek af te wijzen.

4.De beoordeling van het verzoek

Op grond van het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
Een wrakingsgrond dient bovendien te zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter of rechters van wie wraking is verzocht. Het instituut van de wraking is niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen van de rechters die de zaak behandelen. Een rechterlijke (procedurele) beslissing kan daarom nooit grond zijn voor wraking. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor wraking. De motivering kan alleen leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek indien deze in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. [1]
De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
Naar het oordeel van de wrakingskamer leveren de door mr. [gemachtigde] namens verzoekster genoemde feiten en omstandigheden geen grond op voor een zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid. Mr. [gemachtigde] betoogt ook niet dat de rechter (daadwerkelijk) vooringenomen is, maar stelt dat sprake is van gegronde vrees van vooringenomenheid. Daarover overweegt de wrakingskamer als volgt.
Het onderbreken door de rechter van het betoog van mr. [gemachtigde] wat betreft ‘eigen gebruik’ en het benoemen van het geven van de gehuurde ruimte aan een derde heeft plaatsgevonden tijdens een inhoudelijke discussie over het huurregime. De rechter heeft de regie over deze discussie die tijdens de zitting werd gevoerd. Kennelijk werd deze discussie voortijdig onderbroken door het gedane wrakingsverzoek, waarna de behandeling van de zaak is geschorst. De behandeling was echter nog niet afgerond. Niet gesteld of gebleken is dat het de bedoeling was om mr. [gemachtigde] de mond te snoeren en er geen gelegenheid meer was voor mr. [gemachtigde] om eventuele naar zijn oordeel bij de rechter levende misvattingen aan de orde te stellen. Van enige geobjectiveerde vrees van vooringenomenheid is niet gebleken.
De mededeling van de rechter dat zij aan het einde van de zitting mogelijk mondeling uitspraak zou doen, behoort tot het gewone repertoire van de rechter. De wrakingskamer kan niet inzien waarom dit zou dienen te leiden tot de conclusie dat er een gegronde vrees is voor vooringenomenheid.
De beslissing van de rechter om [naam] niet het woord te laten voeren is een processuele beslissing, waartegen niet met succes een wrakingsverzoek kan worden ingediend. De rechter is daartoe overgegaan na bezwaren van de wederpartij en het ontbreken van een schriftelijke machtiging. De motivering van die beslissing kan, zoals eerder al is overwogen, alleen leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek als die motivering niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter, maar daarvoor ziet de wrakingskamer geen aanknopingspunt.
Mr. [gemachtigde] heeft zelf tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek naar voren gebracht dat hij de feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang zo heeft ervaren en dat het zijn gevoel was dat sprake was van een vrees voor vooringenomenheid. Dat kan zo zijn, maar niet aannemelijk is geworden dat die vrees
objectiefgerechtvaardigd is.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek tot wraking dan ook worden afgewezen.
BESLISSING:
De rechtbank (wrakingskamer):
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de zaak met zaaknummer 10747665 KK EXPL 23-614 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond.
Aldus gegeven door mr. K.A. Brunner, voorzitter, mrs. A.J.R.M. Vermolen en J. Thomas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2023 in
tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.

Voetnoten

1.vgl. Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, r.o. 3.3 en 3.4.