ECLI:NL:RBAMS:2023:8575

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
AMS 23/5100 en AMS 23/6540
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens gezamenlijke huishouding

Op 14 december 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres, vertegenwoordigd door mr. S. Akkas, een verzoek om voorlopige voorziening indiende tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (PW). De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen, omdat eiseres volgens verweerder een gezamenlijke huishouding voert met een andere persoon, wat haar recht op bijstand uitsluit. Eiseres heeft in haar beroepschrift en tijdens de zitting aangevoerd dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding, maar deze stelling werd op de zitting ingetrokken. De voorzieningenrechter oordeelde dat er wel degelijk sprake is van een gezamenlijke huishouding, aangezien eiseres en de andere persoon samenwonen en elkaar financieel ondersteunen.

De voorzieningenrechter heeft de situatie van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat er geen acute noodsituatie is die zou rechtvaardigen dat eiseres toch recht heeft op bijstand. Hoewel eiseres in een moeilijke situatie verkeert, is niet gebleken dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag tot onaanvaardbare gevolgen leidt. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en er is geen vergoeding van proceskosten. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/5100 en AMS 23/6540

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

[eiseres 1] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. C.J. Telting).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW). Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres met het besluit van 6 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 juli 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld ( 23/5100 ) en om een voorlopige voorziening verzocht ( 23/6540 ). Verweerder heeft op dat verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres,
P. Veluwenkamp als tolk in de Thaise taal en de gemachtigde van verweerder. Als toehoorder was aanwezig [naam] .
1.5.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiseres heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiseres staat sinds 9 september 2022 ingeschreven op het adres van [naam] . Hij biedt eiseres onderdak en betaalt hun boodschappen. Zij doet de huishoudelijke taken en verzorgt [naam] , die ernstig ziek is. [naam] ontvangt een AOW-uitkering. Eiseres heeft daarnaast voor zichzelf een bijstandsuitkering aangevraagd op grond van de PW.
5. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen omdat eiseres geen recht heeft op bijstand. Zij voert namelijk een gezamenlijke huishouding met [naam] en kan daarom niet voor zichzelf een bijstandsuitkering aanvragen.
6. Eiseres heeft in haar beroepschrift en verzoek om een voorlopige voorziening gesteld dat er in haar situatie geen sprake is van een gezamenlijke huishouding omdat zij geen relatie heeft met [naam] . Deze beroepsgrond heeft zij echter op de zitting ingetrokken. De voorzieningenrechter overweegt – ten overvloede – dat het niet relevant is of eiseres een relatie heeft met [naam] . Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. [1] Van zo’n situatie is hier sprake en dat heeft verweerder terecht aan eiseres mogen tegenwerpen.
7. Op de zitting heeft eiseres als nieuwe beroepsgrond aangevoerd dat er bij haar sprake is van een zeer bijzondere situatie, zodat haar om die reden alsnog een bijstandsuitkering dient te worden toegekend. Eiseres heeft nu geen eigen inkomsten en kan daarom ook niet in aanmerking komen voor een andere woning. Voor haar is het de enige optie om bij [naam] te blijven wonen. Ook geeft [naam] haar soms geen geld voor boodschappen, zodat ze dan geen geld heeft om eten te kopen.
8. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de PW kan verweerder, gelet op alle omstandigheden, aan een persoon die geen recht op bijstand heeft toch bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Deze zeer dringende redenen doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [2] Van een acute noodsituatie is in ieder geval sprake als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn, maar niet tot die situaties beperkt is. Bij de beoordeling of een acute noodsituatie zich voordoet zal moeten worden meegewogen of het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. Daarbij is verder van belang dat de wetgever bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ heeft gedacht aan een extreme situatie en nadrukkelijk niet heeft beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. [3] Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. [4]
9. Na het lezen van de stukken en het horen van eiseres op de zitting is het de voorzieningenrechter duidelijk geworden dat voor eiseres sprake is van een zeer ingewikkelde situatie. Er is echter niet gebleken dat sprake is van een acute noodsituatie zoals hiervoor onder 8. uiteengezet. Er lijkt tussen eiseres en [naam] sprake van een bepaalde afhankelijkheid. [naam] zorgt daarbij voor onderdak en betaalt de kosten voor de huur en (in elk geval regelmatig) de boodschappen. Eiseres zorgt op haar beurt voor de huishouding en verzorgt [naam] volledig. Niet is gebleken dat dit niet op een andere manier georganiseerd kan worden. Eiseres kan wellicht in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang en vervolgens waarschijnlijk ook voor een alleenstaande bijstandsuitkering. Eiseres kan dan weliswaar niet meer volledig voor [naam] zorgen, maar die kan mogelijk zijn eigen verzorging op een andere manier organiseren, bijvoorbeeld via de thuiszorg. Uiteraard kunnen eiseres en [naam] ervoor kiezen om op de huidige manier samen te blijven wonen, maar dan zal eiseres moeten aanvaarden dat dit gevolgen heeft voor het al dan niet in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering. Er is in ieder geval geen sprake van een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht de aanvraag voor een bijstandsuitkering heeft afgewezen. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
11. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023 door mr. L. Dolfing, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Tanis, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 3, derde lid, van de PW.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 12 mei 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1083.
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.