ECLI:NL:RBAMS:2023:8474

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
13/148078-23 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met Poolse nationaliteit en waarborgen voor rechtsgang

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2023 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, werd verdacht van strafbare feiten die ook onder Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB hervat na een eerdere schorsing en heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor de beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft. De verdediging voerde aan dat er geen actieve vervolgingshandelingen meer waren verricht door de Poolse autoriteiten, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat het EAB nog steeds geldig was en de verjaringstermijn voor de vervolging nog niet was verstreken.

De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Poolse autoriteiten was gegeven, dat de opgeëiste persoon, indien hij wordt overgeleverd, zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander voldeed, en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, omdat aan alle wettelijke eisen was voldaan en er geen risico was op schending van het recht op een eerlijk proces in Polen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechters in het openbaar hebben geoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/148078-23 (was: 13/751498-23) (EAB II)
Datum uitspraak: 22 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 7 juni 2019 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 oktober 2016 door
the Circuit Court of Zielona Góra, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 23 juli 2019
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 juli 2019, in aanwezigheid van mr. R. Vorrink, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.S. Jordan, advocaat in Zoetermeer, die waarneemt voor mr. T. Kocabas en een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op deze zitting het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd om de uitvaardigende autoriteit vragen te stellen met betrekking tot de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de leden van
the Circuit Court of Zielona Góra, alsmede de verdediging in de gelegenheid te stellen het gelijkstellingsverweer nader te onderbouwen.
Zitting 12 december 2023
De behandeling van het EAB is – met instemming van de raadsman en de officier van justitie – in gewijzigde samenstelling van de rechtbank hervat op de zitting van 12 december 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat in Zoetermeer en een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat om over de overleveringsdetentie te beslissen. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van
the District Court of Zielona Góra(Polen) van 14 november 2011, referentie: VII Kp 598/11.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [4]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft verzocht de behandeling van het EAB aan te houden om – zo de rechtbank begrijpt – nader te onderzoeken of sprake is van een voor tenuitvoerlegging vatbaar aanhoudingsbevel, omdat het recht op vervolging volgens de Poolse strafwet reeds verjaard zou zijn. Daarnaast hebben de Poolse autoriteiten na het uitvaardigen van het EAB in 2016 geen actieve vervolgingshandelingen meer verricht, waardoor het onduidelijk is of de overlevering van de opgeëiste persoon nog gewenst is, aldus de raadsman.
De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek van de raadsman af, nu in het EAB is vermeld dat het recht op vervolging naar Pools recht verjaart in november 2033. Gelet op het vertrouwensbeginsel heeft de rechtbank van de juistheid van die informatie uit te gaan. Daarnaast ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat het verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon niet langer actueel is. Immers bevat het dossier geen bericht van de Poolse autoriteiten dat het EAB is ingetrokken. De raadsman heeft ook geen omstandigheden genoemd op grond waarvan concreet een intrekking verwacht zou kunnen worden. De stellingen van de verdediging over een al dan niet mogelijke intrekking van het EAB zijn hoofdzakelijk speculatief van aard en vormen geen gegronde reden om de behandeling van het EAB aan te houden.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Ten aanzien van feit 2 en 4:
telkens: diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van feit 1 en 3:
telkens: poging tot diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvoerende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
De tweede voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het EAB ten grondslag liggen.
De derde voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND).
Uit de brief van de IND van 3 juli 2019 volgt dat de strafrechtelijke feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld er niet toe zullen leiden dat hij zijn verblijfsrecht in Nederland verliest. De IND heeft op 6 november 2023 per e-mail bevestigd dat deze verwachting ongewijzigd is.
Garantie
De opgeëiste persoon kan dus op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Jugde of the Circuit Court of Zielona Góra, 2nd Criminal Division(Polen) heeft op 7 december 2023 de volgende garantie gegeven:
“(…) if the person being prosecuted, namely [opgeëiste persoon], in execution of the European Arrest Warrant indicated at the beginning, will be surrendered to Poland for the purpose of conducting criminal proceedings against him for crimes that he is currently accused of at the stage of preparatory proceedings conducted by the Circuit Prosecutor's Office in Zielona Góra under file number VI Ds. 25/11 - subject to the condition on your part that the execution of imprisonment or another measure involving deprivation of liberty imposed on him in this case will take place in the Netherlands, enforcement proceedings against the abovementioned person in the Republic of Poland will not be initiated, and the court competent to hear the case in question, immediately after such possible conviction becomes final, is obliged to issue a decision on transferring the sentenced person to the competent authorities of your State for execution of the imposed penalty or other measure indicated above, and a copy of the abovementioned decision, as well as a copy of the judgment to be enforced, will be provided to your party.
(…) the Circuit Court in Zielona Góra provides a guarantee that if the wanted person is surrendered to Poland in order to conduct criminal proceedings against him for the offenses specified in the European Arrest Warrant in question, provided that he is returned to the Kingdom of the Netherlands for the purpose of executing a custodial sentence.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond artikel 9, lid 1 onder f, OLW: verjaring

De rechtbank stelt vast dat de gelijkstelling van de opgeëiste persoon aan een Nederlandse onderdaan ertoe leidt dat naar Nederlands recht rechtsmacht kan worden uitgeoefend ten aanzien van de feiten waarvan de opgeëiste persoon in Polen wordt verdacht.
Gezien het aanzienlijke tijdsverloop sinds de datum waarop de strafbare feiten zouden hebben plaatsgevonden, heeft de rechtbank ambtshalve beoordeeld of de weigeringsgrond van artikel 9 OLW van toepassing is. Onder verwijzing naar de hiervoor onder 4 vermelde kwalificaties van de strafbare feiten en de wettelijke regeling omtrent verjaring in artikel 70, eerste lid, onder 3, van het Wetboek van Strafrecht, concludeert de rechtbank met de officier van justitie dat het recht op vervolging voor deze feiten naar Nederlands recht nog niet is verstreken. Deze weigeringsgrond doet zich dan ook niet voor.

7.Weigeringsgrond artikel 11 OLW: Poolse rechtsstaat

Verder heeft de rechtbank eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Zielona Góra(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 december 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (