ECLI:NL:RBAMS:2023:8393

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
13.275108-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een strafzaak in Polen

Op 21 december 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Gdańsk, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen in 2001, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 7 december 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M. Al-Mansouri, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. A.M.V. Bandhoe.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon correct is opgeroepen voor de zitting, ondanks dat hij en zijn raadsman niet verschenen. De verdediging stelde dat er een weigeringsgrond was op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat leidde tot het vonnis in Polen. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand had gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten was.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij zij ook heeft opgemerkt dat er geen bewijs is dat de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde een individueel reëel gevaar voor de opgeëiste persoon met zich meebrengen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.275108-23
Datum uitspraak: 21 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 31 oktober 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 september 2023 door
the District Court in Gdańsk(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 2001,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 december 2023, in aanwezigheid van mr. M. Al-Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
binding sentence of the Regional Court Gdańsk-South in Gdańskvan 27 mei 2021, met kenmerk II K 1415/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaar en 13 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De raadsman stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich in onderhavige zaak voordoet. De opgeëiste persoon en zijn advocaat zijn niet op de zitting verschenen. Uit de aanvullende informatie van 17 november 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon op 14 mei 2021 is gedagvaard voor de zitting van 13 mei 2021. Hieruit kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon niet correct is opgeroepen voor het proces. De opgeëiste persoon heeft op geen moment stilzwijgend afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten. Hij verzoekt de rechtbank dan ook de overlevering te weigeren.
De rechtbank stelt vast dat de verwijzing naar een hoger beroep in onderdeel d van het EAB berust op een kennelijke verschrijving en dat er alleen sprake is geweest van een procedure in eerste aanleg.
De rechtbank stelt verder vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 17 november 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens de voorbereidingen van het proces een adresinstructie heeft ontvangen, waarbij hij onder meer is gewezen op de verplichting om eventuele adreswijzigingen door te geven en op de gevolgen van het niet naleven van die verplichting, en dat de oproepingen ook daadwerkelijk naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres zijn verstuurd. Uit het EAB volgt dat hij deze oproepingen niet heeft opgehaald. Vervolgens zijn noch de opgeëiste persoon noch zijn raadsman verschenen op de zittingsdag. Het feit dat de schriftelijke vaststelling van de correctheid van oproeping op de dag na de zitting plaatsvond – zo begrijpt de rechtbank – doet niet af aan het feit dat de opgeëiste persoon correct (en tijdig) is opgeroepen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert omdat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen, dan wel op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
5. Strafbaarheid
5.1
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW: Poolse rechtstaat

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7, 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Gdańsk(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 december 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).