ECLI:NL:RBAMS:2023:8375

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
13.230667-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel voor de tenuitvoerlegging van een in Polen opgelegde straf

Op 22 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Bydgoszcz op 21 augustus 2023, betreft de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twee jaar die aan de opgeëiste persoon is opgelegd voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB op 22 september 2023 in behandeling genomen. Tijdens de zitting op 8 november 2023 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, dat stelde dat de opgeëiste persoon een deal had gesloten met de Poolse officier van justitie. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij heeft opgemerkt dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de voorwaarden voor een beroep op artikel 6a OLW, aangezien hij pas anderhalf jaar in Nederland verblijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.230667-23
Datum uitspraak: 22 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 22 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 augustus 2023 door
the Regional Court in Bydgoszcz(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1997,
laatst opgegeven woonadres: [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 november 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.R. Mantz, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Judgment of the District Court in Bydgoszczvan 13 juli 2022, met referentienummer:
IX K 246/22.
De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon een deal heeft gesloten met de Poolse officier van justitie en dat er daarom geen zitting zou hebben plaatsgevonden.
De rechtbank verwerpt het (niet onderbouwde) verweer. Uit de aanvullende informatie van
10 oktober 2023 volgt dat inderdaad sprake is geweest van een strafovereenkomst met de officier van justitie – (…)
the request of the prosecutor to issue a sentence and impose a penalty, previously agreed with [opgeëiste persoon](…). Uit het dossier volgt dat deze overeenkomst vervolgens is bekrachtigd tijdens het hiervoor genoemde proces dat heeft geleid tot het vonnis van 13 juli 2022.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert nog het geheel. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 10 oktober 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon een strafovereenkomst heeft gesloten met een officier van justitie, zodat hij wist dat deze overeenkomst in een strafprocedure door een rechter zou worden bekrachtigd en dat hij in verband daarmee een oproeping zou ontvangen. Tijdens zijn verhoor op 14 februari 2022 heeft de opgeëiste persoon een zogenaamde ‘adresinstructie’ gekregen, waarbij hij onder meer is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en op de consequenties van het niet nakomen van die verplichting – namelijk dat correspondentie die is verstuurd naar het laatst opgegeven adres wordt geacht juist te zijn betekend. De opgeëiste persoon heeft door middel van zijn handtekening bevestigd dat deze informatie aan hem is meegedeeld. De oproeping voor de zitting is vervolgens verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres in Polen en ook achtergelaten op het dichtstbijzijnde postkantoor “
of which [opgeëiste persoon] was informed twice by leaving an advice letter at the addressee's place of residence on 16 May 2022 and 24 May 2022”.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de opgeëiste persoon wist waarvan hij werd verdacht en op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure. Onder de geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
De raadsman heeft voorwaardelijk – voor het geval de rechtbank meent dat dit stuk verstrekt moet worden – om aanhouding verzocht nu de door de opgeëiste persoon ondertekende ontvangstbevestiging van de adresinstructie ontbreekt. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie. De opgeëiste persoon heeft overigens niet betwist voor ontvangst van de adresinstructie te hebben getekend. De rechtbank komt aldus niet toe aan het aanhoudingsverzoek.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal;
diefstal door twee of meer verenigde personen.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

7.Overig verweer, artikel 6a OLW

De raadsman heeft verzocht of de straf in Nederland kan worden uitgezeten, nu de opgeëiste persoon anderhalf jaar in Nederland woont en werkt. Hij heeft een vriendin en is gelukkig in Nederland.
De rechtbank begrijpt het verzoek als een beroep op artikel 6a OLW. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit beroep niet kan slagen, alleen al gelet op het feit dat de opgeëiste persoon pas anderhalf jaar in Nederland verblijft. Daarmee is niet voldaan aan het eerste vereiste van artikel 6a, negende lid, OLW, namelijk dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en artikel 2, 5, 7 en 12 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Bydgoszcz(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. F.F. Wormhoudt en A.T.P. van Munster, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (