ECLI:NL:RBAMS:2023:834

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
13/314918-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Roemeense autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Syrië, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 2 februari 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, de vordering tot overlevering heeft ingediend. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.S. Sewgobind, en een tolk in de Arabische taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De verdediging heeft echter betoogd dat de detentieomstandigheden in de Roemeense gevangenis Giurgiu onmenselijk zijn, gebaseerd op een rapport van het CPT. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de detentiegarantie van de Roemeense autoriteiten voldoende is om de zorgen over de detentieomstandigheden weg te nemen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel er algemene zorgen zijn over de detentieomstandigheden in Roemenië, de specifieke garantie voor de opgeëiste persoon voldoende is om aan te nemen dat hij niet het risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij het verweer van de raadsman werd verworpen. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/314918-22
RK nummer: 22/5031
Datum uitspraak: 16 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie van 9 december 2022 bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 september 2022 door
Bucharest Court – First Criminal Division(Roemenië) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [naam P.I. 1] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 februari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.S. Sewgobind, advocaat in Eindhoven, en door een tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Syrische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
pre-trial Arrest Warrant No 6/CP/25.08.2022 issued by the Bucharest Court, First Criminal Division, in case no. 675/3/2022/a1.54, based on the court resolution delivered in closed session on 11/08/2022.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Roemeens recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst twee strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
1)
deelneming aan een criminele organisatie;
5) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van deze feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat niet van de detentiegarantie kan worden uitgegaan indien de opgeëiste persoon na zijn straf in
Giurgiu Prisonzal worden gedetineerd. Blijkens het CPT-rapport van 14 april 2022 is deze detentie-instelling bezocht en is geconstateerd dat daar sprake is van inhumane behandeling van de gedetineerden. De opgeëiste persoon zal bij plaatsing in
Giurgiu Prisondaarom niet humaan worden behandeld. De overlevering moet daarom worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gegeven detentiegarantie het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon wegneemt waarbij ook de
Government responseover
Giurgiu Prisonmoet worden betrokken. Daarom vormen de detentieomstandigheden geen beletsel voor overlevering. De officier van justitie merkt op dat de rechtbank gehouden is om alle detentie-instellingen genoemd in de detentiegarantie mee te nemen in haar beslissing, nu deze met naam worden genoemd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat uit de algemene detentieomstandigheden in Roemenië een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de EU (Handvest) voortvloeit voor personen die in een Roemeense penitentiaire instelling worden gedetineerd, met name vanwege de overbevolking in de penitentiaire instellingen. [4]
In het licht van het wederzijdse vertrouwen dat tussen de lidstaten moet bestaan en gelet op met name de termijnen die de uitvoerende rechterlijke autoriteiten krachtens artikel 17 van het Kaderbesluit zijn opgelegd voor de vaststelling van de definitieve beslissing tot uitvoering van een EAB, is de uitvoerende rechterlijke autoriteit enkel verplicht de detentieomstandigheden te onderzoeken in de penitentiaire inrichtingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, deze persoon volgens een concreet voornemen zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis. [5]
Nu sprake is van een vervolgings-EAB, staat niet vast of de opgeëiste persoon wordt veroordeeld en zo ja tot welke straf en in welk detentieregime hij terecht zal komen. Dit zijn onzekere toekomstige gebeurtenissen. Daarom kan niet van een concreet voornemen worden gesproken wanneer het gaat om plaatsing in een detentie-instelling na een eventuele veroordeling. De rechtbank zal daarom toetsen of de detentiegarantie afdoende is voor de detentie-instelling waar de opgeëiste persoon tijdens zijn voorlopige hechtenis hoogstwaarschijnlijk zal worden gedetineerd, namelijk [naam P.I. 2] .
In de brief van 6 januari 2023 van
the Chief Commissioner of Prison Police, General Manager of the National Prison Administrationstaat het volgende:
“Therefore, in the event that Mr. [opgeëiste persoon] will be transferred to Romania and placed in custody in a Romanian prison in order to execute his remand warrant while awaiting trial, he will most likely be detained in the [naam P.I. 2] in order to be brought before the trial judge on the hearing dates scheduled by the Bucharest judicial bodies, for which writ of summons were issued on his name.
(…)
Having regard to the implementation of the measures contained in the ‘2020-2025 Action Plan developed in order to execute the pilot-judgment in the Rezmives and Others against Romania, as well as the decisions delivered in the group of cases Bragadireanu against Romania’, and the number of detainees currently held in the custody of the National Prison Administration as a result of the criminal law policies adopted by the Romanian state, the National Prison Administration warrants that the detainee, throughout the length of the detainee’s sentence, will benefit from a minimum personal space of 3 square meters, which includes the bed and the related furniture, but not the space allocated for the sanitary installation.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemeense penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door de garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon. Daarom vormen de detentieomstandigheden geen beletsel voor het toestaan van de overlevering. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Bucharest Court – First Criminal Division(Roemenië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 2 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2629 en rechtbank Amsterdam, 27 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:463.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.