ECLI:NL:RBAMS:2023:7739

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
C/13/741242 / KG ZA 23-947
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van persoonsgegevens uit registers na verzekeringsfraude beschuldiging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 5 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, een ondernemer in de scheepsvaart, en de ANSVAR Verzekeringsmaatschappij N.V. De eiser had een autoverzekering afgesloten bij ANSVAR en was betrokken bij een aanrijding met een fietser in oktober 2021. ANSVAR beschuldigde de eiser van verzekeringsfraude, omdat hij naar hun mening onjuiste informatie had verstrekt over alcoholgebruik tijdens de aanrijding. ANSVAR had de verzekering beëindigd en de persoonsgegevens van de eiser geregistreerd in verschillende registers, waaronder het Incidentenregister (IR) en het Extern Verwijzingsregister (EVR). De eiser vorderde in kort geding de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit deze registers, evenals rectificatie van een melding bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV). De voorzieningenrechter oordeelde dat de registratie in het IR en EVR onterecht was, omdat er onvoldoende bewijs was dat de eiser opzettelijk had geprobeerd ANSVAR te misleiden. De rechter wees de vorderingen van de eiser toe en legde ANSVAR op om binnen vijf werkdagen de persoonsgegevens te verwijderen en de melding bij het CBV te rectificeren. De overige vorderingen van de eiser werden afgewezen, en ANSVAR werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/741242 / KG ZA 23-947 HH/MAH
Vonnis in kort geding van 5 december 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] (gemeente Echt-Susteren)
eiser bij dagvaarding van 10 november 2023,
advocaat mr. M.J. Rubberg te Echt,
tegen
de naamloze vennootschap
ANSVAR VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. L.M. Morsch te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiser] en Ansvar worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 21 november 2023 heeft [eiser] de dagvaarding toegelicht. Ansvar heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een tevoren ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend.
1.2.
Bij de zitting waren aanwezig, voor zover hier van belang:
- [eiser] met mr. Rubberg,
- aan de kant van Ansvar: [naam 1] en [naam 2] van de afdeling Fraudebeheer met mr. Morsch.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De zaak in het kort

2.1.
[eiser] is in oktober 2021 met zijn auto betrokken geweest bij een aanrijding met een fietser. De autoverzekeraar, Ansvar, vindt dat [eiser] niet eerlijk is geweest bij onder meer het invullen van het schadeformulier en heeft hem geregistreerd in interne en externe registers vanwege – kort gezegd – verzekeringsfraude. Ook heeft Ansvar de verzekering opgezegd. Daarna hebben ook andere verzekeraars verzekeringen van [eiser] opgezegd. [eiser] stelt dat hij geen fraude heeft gepleegd en vindt de registraties onterecht. Hij wil met dit kort geding met name bereiken dat deze worden verwijderd. Wat betreft de registraties met externe werking krijgt hij gelijk. De beslissing wordt hierna toegelicht.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is sinds 2007 ondernemer in de scheepsvaart. Hij werkt samen met diverse compagnons in verschillende vennootschappen. De ondernemingen hebben meer dan 1.100 personeelsleden.
3.2.
Op 9 juli 2021 heeft [eiser] een zakelijke autoverzekering afgesloten bij Ansvar voor een Mercedes-Benz G-klasse die eigendom is van [bedrijf] B.V., waarvan [eiser] enig aandeelhouder en enig bestuurder is.
3.3.
Op 20 oktober 2021 omstreeks 11:30 uur is [eiser] , als bestuurder van genoemde auto, betrokken geweest bij een aanrijding met een fietser, die daardoor letsel opliep (waarvan hij inmiddels is hersteld). De politie heeft ter plekke bij [eiser] omstreeks 11:40 uur een blaastest afgenomen. De uitslag was: A. Daarop is [eiser] meegenomen naar het politiebureau, waar hem om 12:39 uur een ademtest is afgenomen. De uitkomst was: 255 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht (UGL). De uitslagen zijn hem direct medegedeeld. Aan [eiser] is met ingang van 12:44 uur een rijverbod voor één uur opgelegd. Vervolgens heeft de politie [eiser] verhoord. Na afloop van het rijverbod is hij in zijn eigen auto vertrokken. Een en ander is vastgelegd in processen-verbaal van de politie.
3.4.
[eiser] heeft een aanrijdingsformulier ingevuld met betrekking tot de aanrijding, gedateerd op 2 november 2021, dat via Dealerloket bij Ansvar is ingediend. Onder de kop “Omstandigheden tijdens voorval” staan 13 vragen. Bij zeven daarvan, waaronder de vraag “Was er sprake van drankgebruik?”, is niets ingevuld.
3.5.
Bij e-mail van 8 december 2021 heeft de schadebehandelaar van (de tussenpersoon van) Ansvar aan [eiser] gevraagd om antwoord te geven op de vraag “Was er sprake van middelen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden?”.
Daarop heeft [eiser] de zelfde dag per e-mail geantwoord:
“Ik weet niet wat het politie rapport aangeeft, de aanrijding is midden over dag gebeurd, ik had niet gedronken, de blaastest gaf aan meer onder zoek, ik ben mee geweest naar het bureau en ben naar 45 minuten met mijn eigen auto gewoon weer vertrokken. Dus naar mijn inziens niet. Maar ik heb het proces verbaal niet. Ik heb zo ie zo helemaal niks gekregen en ook niks meer gehoord.”
3.6.
Ansvar heeft [eiser] per brief van 21 januari 2022 geconfronteerd met het feit dat in het door Ansvar opgevraagde tussentijds politierapport staat: “Bestuurder bleek nog onder invloed van alcohol. Tijdens de ademanalyse blies hij 255 UGL.” In de brief staat verder, voor zover relevant:
“Voorlopige conclusie
Op het schadeformulier heeft u de vraag over het alcoholgebruik onbeantwoord gelaten. Toen er [in de e-mail van 8 december 2021 – vzr] expliciet om beantwoording van die vraag werd verzocht, gaf u aan dat u
niethad gedronken. Dit is echter in tegenspraak met de verdere inhoud van uw aanvullende verklaring. U verklaart immers niet te hebben gedronken, maar dat de blaastest wel verder onderzoek had uitgewezen.
Ook het gegeven dat u, naar eigen zeggen, bent meegenomen naar het politiebureau strookt niet met uw verklaring dat u niet had gedronken. Immers wanneer de blaastest had uitgewezen dat er geen sprake was van alcoholgebruik, dan had u ook niet de verplichting om mee te werken aan een ademanalyse op het politiebureau.
In Nederland is het verboden om een voertuig te besturen met meer dan 0,5 %0 alcohol in het bloed. Tijdens de ademanalyse blies u immers 255 ug/l, hetgeen overeenkomt met een promillage van 0.59%0. U had dan ook meer gedronken dan wettelijk is toegestaan. Ook de inhoud van het politierapport komt niet overeen met uw stelling dat u niet had gedronken.
Bovenstaande wekt dan ook de indruk dat u de vraag op de achterzijde van het schadeformulier over het alcoholgebruik bewust onbeantwoord heeft gelaten. Daarnaast zijn wij van mening dat u de directe vraag of er sprake was van middelen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden bewust onjuist heeft beantwoord.
(…)
Wij ontvangen daarom de correspondentie die u van het Openbaar Ministerie ontvangt over de afhandeling van uw zaak.
Hoe nu verder?
Om te voorkomen dat wij een onjuiste beslissing nemen ten aanzien van uw schadeclaim, willen wij u de gelegenheid geven om op onze bevindingen schriftelijk te reageren. (…)”
3.7.
[eiser] reageerde per e-mail van 25 januari 2022 als volgt:
“(…)
Tijdens de blaastest vlak na het ongeluk blies ik op het blaas apparaat van de politie, na aflezen van deze test liep de des betreffende agent weg om te overleggen met een collega, na terugkomst zei ze U bent aangehouden mijn vraag was waarom want ik was me van geen kwaad bewust, het antwoord was het (a) apparaat geeft aan nader onderzoek hier was op dat moment totaal geen sprake van alcohol gebruik cq zo is het mij niet gemeld. Dus U stelling in U brief dat ik niet zou mee hoeven werken strookt niet met de werkelijkheid want waarom zou ik niet mee willen werken ik had immers niet gedronken en er werd mij ook geen keus gelaten ik zat in circa 2 minuten op de achterbank van een politie auto en een andere agent heeft mijn auto mee genomen.
Dan terug komend op de vraag waarom hebt U op het formulier niet ingevuld dat U onder invloed was omdat ik niet gedronken had en achter deze beslissing sta ik nog steeds.
Daarna is er naar mij een mail gestuurd en is deze vraag opnieuw gesteld, ik ben op het moment nog steeds niet in het bezit van een politie rapport en ook niet van een document van het openbaar ministerie, waar ik überhaupt aan kan opmaken wat mij nu verweten word, wat ik wel weet is dat ik na 45 minuten op het politie bureau gewoon met mijn eigen auto mijn weg heb kunnen vervolgen, ik ben de afgelopen 10 jaar nooit in aanraking geweest met politie of welke instantie dan ook waardoor ik zelf niet kan inschatten wat hier de gevolgen van zijn, wat mij wel vreemd is dat je naar 45 minuten je weg mag vervolgen als je gedronken zou hebben?
Ik blijf dan ook bij de conclusie dat ik niet gedronken had op 25-10-2021 [bedoeld is: 20 oktober 2021 – vzr.] en dat ik mij van geen kwaad bewust was te tijde van de aanrijding. los daarvan vind ik deze situatie heel erg vervelend voor de tegenpartij.
Mijn voorstel in deze is dan ook of U mij kan laten weten wat de kosten zijn die vergoed moeten worden zodat ik de keus kan maken om de kosten voor eigen rekening te nemen, zodat we deze zaak kunnen afsluiten. Wel wil ik er op attenderen dat als ik de kosten voor me eigen rekening neem dit geen schuldbekentis is.”
3.8.
Tijdens de strafzitting bij de rechtbank Gelderland op 14 oktober 2022 heeft [eiser] een bekennende verklaring afgelegd. Bij vonnis van 28 oktober 2022 is hij veroordeeld tot 100 uur taakstraf, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, en een rijontzegging van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, voor overtreding van de artikelen 6 en 8 lid 2 Wegenverkeerswet (WVW) (het veroorzaken van een verkeersongeval met letsel en rijden onder invloed).
In het vonnis staat bij de beoordeling onder meer:
“De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft onder invloed van alcohol een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Hij heeft een fietser geen voorrang verleend en hem aangereden. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer gebroken ribben en schaafwonden opgelopen, waarvan hij ruim zes weken de gevolgen van heeft ondervonden.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor rijden onder invloed van alcohol. zij het niet heel recent. De EMA-cursus die verdachte als gevolg daarvan heeft moeten volgen. heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.”
3.9.
[eiser] heeft op 11 november 2022 tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld omdat hij meent dat er geen sprake is van overtreding van artikel 6 WVW en hij het niet eens is met de strafmaat. Omtrent het rijden onder invloed bestaat in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, geen discussie.
3.10.
Nadat Ansvar bij e-mail van 17 november 2022 [eiser] wederom had gevraagd om Ansvar op de hoogte te houden van het politieonderzoek en hen de correspondentie met het Openbaar Ministerie te sturen, heeft de advocaat van [eiser] bij e-mail van 27 november 2022 gereageerd. Hij gaat uitvoerig in op de beschuldigingen in de brief van Ansvar van 21 januari 2022, weerspreekt deze en schrijft over de stand van zaken van de vervolging:
“Cliënt is 14 oktober 2022 voor de rechtbank te Arnhem verschenen. Tegen het vonnis van de rechtbank heeft cliënt hoger beroep ingesteld. Thans is cliënt in afwachting van de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep.”
3.11.
Nadat Ansvar de advocaat van [eiser] per e-mail van 6 februari 2023 had gevraagd om het strafvonnis, heeft de advocaat het vonnis op 16 februari 2023 toegezonden.
3.12.
Bij brief van 4 april 2023 heeft Ansvar aangekondigd de autoverzekering per 3 juni 2023 te beëindigen en de persoonsgegevens van [eiser] op te nemen in het Incidentenregister (IR), de Gebeurtenissenadministratie (GA) en het Intern Verwijzingsregister (IVR), alsmede een melding te doen bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV). Opname in het Extern Verwijzingsregister (EVR) wordt overwogen. In de brief staat ook dat er op grond van artikel 12 van de verzekeringsvoorwaarden geen dekking bestaat omdat er sprake was van rijden onder invloed, onjuiste of onvolledige informatie, roekeloos rijgedrag en/of het (voorwaardelijk) opzettelijk veroorzaken van schade. Een en ander kennelijk op basis van de volgende voorlopige bevindingen:
“Verzekerde heeft herhaaldelijk aangeven dat ten tijde van de aanrijding geen sprake is van rijden onder invloed van alcohol. Dat er sprake is van rijden onder invloed van alcohol blijkt uit de politiestukken en het vonnis dat is overlegd. Wij concluderen dat verzekerde, door herhaaldelijk een onware voorstelling van zaken te geven, dit opzettelijk heeft gedaan met het oogpunt om Dealerloket te misleiden om zo onrechtmatig verzekeringsdekking, -uitkering, -prestatie, -dienstverlening te verkrijgen.
Uit het vonnis blijkt dat verzekerde in het verleden een EMA-cursus heeft moeten volgen. De oplegging van EMA-cursus is volgens de rechter niet recent, waaruit kan worden geconcludeerd dat de slotvraag op het aanvraagformulier door verzekerde mogelijk onwaar is beantwoord. Wij constateren dat verzekerde mogelijk bij de beantwoording van de slotvraag een onware voorstelling van zaken heeft gegeven. De slotvraag is mogelijk opzettelijk onjuist beantwoord om op die manier onrechtmatig verzekeringsdekking te verkrijgen.”
Tenslotte krijgt [eiser] nog gelegenheid te reageren op een en ander.
3.13.
Daarop is namens [eiser] bij brief van 23 mei 2023 onder meer gesteld: [eiser] weigerde geen blaastest, hij schond de inlichtingenplicht niet, er was geen sprake van zwaar lichamelijk letsel bij de aanrijding, er was geen sprake van roekeloos rijgedrag en [eiser] heeft nooit ontkend dat hij onder invloed van alcohol heeft gereden. Tenslotte wordt in de brief verzocht af te zien van de opname van de persoonsgegevens in het EVR.
3.14.
Daarop heeft Ansvar bij brief van 20 juni 2023 aan (de advocaat van) [eiser] gevraagd om de bij brief van 4 april 2023 gevraagde processen-verbaal “behorende bij het vonnis”. Ook is gevraagd om de documenten betreffende de vervolging voor rijden onder invloed door [eiser] op 4 januari 2013. De advocaat van [eiser] heeft deze documenten op 21 juni 2023 aan Ansvar toegezonden. Daaruit blijkt onder meer dat [eiser] op 2 januari 2014 een strafbeschikking heeft gekregen voor het rijden onder invloed op 4 januari 2013.
3.15.
Bij brief van 17 juli 2023 heeft Ansvar geschreven dat (definitief) de volgende maatregelen worden getroffen:
  • de schadeclaim voor wat betreft de schade aan de auto wordt afgewezen;
  • de autoverzekering is met ingang van 4 mei 2022 beëindigd;
  • de persoonsgegevens van [eiser] worden opgenomen in het IR en het EVR voor de duur van 4 jaar;
  • er wordt een melding gedaan bij het CBV;
  • de persoonsgegevens van [eiser] worden opgenomen in het IR en in de GA voor de duur van 6 jaar;
  • het aan benadeelde uitgekeerde schadebedrag van € 7.277,51 + p.m. wordt teruggevorderd bij [eiser] ;
  • de indirecte schade door interne werkzaamheden (bij Ansvar) van € 532,00 wordt op [eiser] verhaald.
3.16.
Met ingang van 17 juli 2023 zijn de persoonsgegevens van [eiser] opgenomen in het EVR in de databank van Stichting Centraal Informatie Systeem (CIS) met einddatum 17 juli 2027.
3.17.
Sinds medio september 2023 hebben verzekeraars, als gevolg van de opname in het EVR, diverse verzekeringen van (bedrijven van) [eiser] opgezegd, zoals de autoverzekeringen van het volledige wagenpark van Forti lnvestment BV en de autoverzekering ten name van Scheepvaartbedrijf Dragonfly VOF, beide per 1 januari 2024. De woonhuis-, inboedel-, kostbaarheden- en aansprakelijkheidsverzekering (voor particulieren) van [eiser] is door Ansvar met ingang van 13 december 2023 beëindigd.
3.18.
[eiser] heeft een nieuwe woonhuis-, inboedel- en aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren afgesloten bij De Vereende N.V. voor de duur van één jaar met ingangsdatum 29 september 2023. De auto is inmiddels ook elders verzekerd.
3.19.
[eiser] heeft op 8 september 2023 het door Ansvar aan de benadeelde fietser uitgekeerde schadebedrag van € 7.277,51 plus de kosten van de interne werkzaamheden van Ansvar van € 532,00 aan Ansvar betaald
.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert, samengevat, Ansvar te veroordelen:
I.
Primair:
om alle persoonsgegevens van [eiser] te verwijderen en verwijderd te houden uit hetIR, deGA, het IVR en het EVR, op straffe van een dwangsom;
Subsidiair:
om uiterlijk op 17 december 2023, althans na ommekomst van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen termijn van in elk geval minder dan 4 jaren, alle persoonsgegevens van [eiser] te verwijderen, op straffe van een dwangsom;
II. de melding bij het CBV van het Verbond van Verzekeraars te rectificeren op straffe van een dwangsom;
III. om het verzekeringspakket met kenmerk [nummer] in kracht te herstellen, althans de opzegging met ingangsdatum 13 december 2023 ongedaan te maken, op straffe van een dwangsom;
IV. tot betaling aan [eiser] van een maandelijks bedrag van € 180,20, met ingang van 29 september 2023 tot aan de dag dat [eiser] rechtsgeldig de woonhuis-, inboedel- en aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren kan opzeggen;
V. tot betaling aan [eiser] van de door hem betaalde kosten van interne werkzaamheden aan de zijde van Ansvar ad € 532,00;
VI. in de proceskosten met wettelijke rente.
4.2.
Hij stelt daartoe, in de kern, dat de registraties onterecht zijn om de volgende redenen. Het gaat om een kleine overschrijding (met 0,09 promille) van het toegestane alcoholpromillage, waarbij [eiser] op de dag van het ongeval geen alcohol heeft gedronken. De aanwezige alcoholpromillage is een gevolg van drankgebruik de vorige avond voor 22.00 uur. Daarnaast heeft [eiser] nooit het opzet gehad om te misleiden, zodat fraude niet in voldoende mate kan worden vastgesteld. Dat betekent dat de registraties en melding met externe werking onterecht zijn en ongedaan moeten worden gemaakt. Ook aan de lagere eis voor opname in de interne registers is niet voldaan, omdat het vermoeden van betrokkenheid bij fraude niet gerechtvaardigd was of blijkt. In alle gevallen, zo stelt [eiser] verder, zijn de door Ansvar genomen maatregelen disproportioneel.
4.3.
Ansvar voert verweer. Allereerst betwist zij het spoedeisend belang. Inhoudelijk voert zij aan dat zij terecht is overgegaan tot registratie van de persoonsgegevens van [eiser] en dat er geen reden is deze te verwijderen of de registratieduur te beperken. [eiser] heeft namelijk zowel bij het aangaan van de verzekering als bij het melden van de schade fraude gepleegd. Dat is een strafbaar feit. Ansvar heeft het proportionaliteitsbeginsel in acht genomen door – alle omstandigheden afwegend – de duur van de registraties in IR en EVR te beperken tot vier jaar en de registratie in het IVR tot zes jaar.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang

5.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de vorderingen. Zeker de registraties en meldingen met externe werking kunnen immers tot gevolg hebben dat [eiser] en zijn ondernemingen zich niet of alleen tegen hoge kosten kunnen verzekeren.
Registraties met externe werking, EVR en IR
5.2.
Ansvar heeft de persoonsgegevens van [eiser] in de externe registers geregistreerd vanwege het vermoeden van een strafbaar feit, verzekeringsfraude. Opname in het IR en het daaraan gekoppelde EVR kan verstrekkende gevolgen hebben. De deelnemende ondernemingen kunnen immers door raadpleging van het EVR vaststellen dat er sprake is van opname in het IR door (een) andere deelnemer(s). Vervolgens kunnen zij nadere informatie omtrent de reden van opname opvragen. Dit kan ertoe leiden dat niet alleen de deelnemer die tot opname in het IR is overgegaan, maar ook andere deelnemers diensten aan de opgenomen persoon zullen weigeren. Gelet hierop dienen hoge eisen te worden gesteld aan de grond(en) voor opname van de gegevens van een persoon in de registers (Gerechtshof Amsterdam 13-06-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2284).
5.3.
Opname in het IR en het EVR kan slechts geschieden in overeenstemming met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2021 (PIFI). Deze verwerking van persoonsgegevens is in beginsel rechtmatig op grond van artikel 6 lid 1 aanhef en onder f AVG (noodzakelijk ter behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verzekeraar en van de tot haar branche behorende instellingen), mits ook de in deze bepaling voorgeschreven belangenafweging uitpakt in het voordeel van Ansvar en aan de eisen van het PIFI wordt voldaan. Het PIFI is te beschouwen als een regeling die voldoende waarborgen biedt voor een verwerking van persoonsgegevens zoals de AVG die voorschrijft (Gerechtshof Amsterdam 18 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BA5933). De Autoriteit Persoonsgegevens heeft het PIFI voor 5 jaar (t/m maart 2026) goedgekeurd.
5.4.
Artikel 5 PIFI luidt:
“5.1 Functie van het Extern Verwijzingsregister
5.1.1
Volledige en ongecontroleerde toegang tot het Incidentenregister van een
Deelnemer door de overige Deelnemers is niet wenselijk. Daarom is er voor gekozen
aan het Incidentenregister een Extern Verwijzingsregister te koppelen. In het Extern
Verwijzingsregister zijn uitsluitend Verwijzingsgegevens opgenomen. Het Extern
Verwijzingsregister is raadpleegbaar door de (Organisaties van de) Deelnemers.
Nadat door een Deelnemer wordt vastgesteld dat een (rechts)persoon is opgenomen
in het Extern Verwijzingsregister, zijn volgens het bepaalde in artikel 4.2 Protocol
gegevens uit het Incidentenregister voor Veiligheidszaken van de Deelnemer
beschikbaar. Op deze wijze worden gegevens uit het Incidentenregister op een
zorgvuldige en gecontroleerde wijze beschikbaar voor de (Organisaties van de)
Deelnemers.
5.2
Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister
5.2.1
De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en onder toepassing van het onder c
genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een
bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of
medewerkers van een Financiële Instelling, alsmede de (Organisatie van de)
Financiële Instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de
financiële sector.
b In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij
de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare
feiten in principe aangifte of klachte wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen.
5.2.2
Een Deelnemer is niet gehouden tot opname van Verwijzingsgegevens in het Extern
Verwijzingsregister indien opsporingsbelangen of andere gewichtige belangen
hiertoe aanleiding geven.
5.2.3
In geval sprake is van strafbare feiten zal door of op advies van Veiligheidszaken,
daarvan aangifte of klachte worden gedaan, behoudens in de gevallen waarin
opsporingsbelangen of andere belangen aan het doen van aangifte of klachte in de
weg staan. Veiligheidszaken legt de afweging die zij maakt en de ter zake genomen
beslissing om al dan niet over te gaan tot aangifte vast.
5.2.4
De beslissing tot vastlegging van Verwijzingsgegevens in het Extern Verwijzingsregister wordt genomen door Veiligheidszaken.”
5.5.
De juistheid van de te verwerken gegevens moet in voldoende mate vaststaan. De Hoge Raad heeft bepaald dat voor de opname van strafrechtelijke persoonsgegevens een veroordeling door de strafrechter niet is vereist. Er moet sprake zijn van zodanig concrete feiten en omstandigheden dat deze een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring – in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering – kunnen dragen. De gedragingen dienen dus een zwaardere verdenking op te leveren dan enkel een redelijk vermoeden van schuld (HR 29 mei 2009, LJN BH4720). Uitgangspunt is verder dat het aan de financiële instelling, in dit geval Ansvar, is te concretiseren en onderbouwen waarom zij tot registratie is overgegaan.
5.6.
Ten slotte moet zowel op grond van de AVG als op grond van het PIFI een belangenafweging worden toegepast, waarbij alle bekende feiten en omstandigheden moeten worden betrokken. Bij elke verwerking van persoonsgegevensregistratie moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat betekent dat de inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkenen niet onevenredig is in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel (proportionaliteitsbeginsel) en dat het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt (subsidiariteitsbeginsel). Zie het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097 (Santander).
5.7.
Een betrokkene (hier [eiser] ) kan op grond van artikel 21 lid 1 AVG vanwege zijn specifieke situatie bezwaar maken tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens op basis van artikel 6 lid 1 onder (e of) f AVG. De verwerkingsverantwoordelijke (hier Ansvar) moet het bezwaar honoreren, tenzij zij dwingende gerechtvaardigde gronden aanvoert voor de verwerking die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokken persoon. Als de verwerkingsverantwoordelijke het bezwaar niet honoreert, zoals hier, kan de betrokkene de rechter zo nodig om een doeltreffende voorziening vragen (artikel 79 AVG en artikel 35 UAVG). De rechter toetst of de verwerkingsverantwoordelijke aannemelijk heeft gemaakt dat zijn dwingende gerechtvaardigde belangen in dit specifieke geval zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene (overweging 69 AVG).
Deze afweging moet worden gemaakt aan de hand van de op het moment van de afweging bekende feiten en omstandigheden, zodat daarbij ook feiten en omstandigheden die zich eerst na de registratie hebben voorgedaan kunnen worden betrokken (ECLI:NL:HR:2021:1814).
5.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het twijfelachtig is of de gedragingen van [eiser] een zwaardere verdenking opleveren dan enkel een redelijk vermoeden van schuld aan verzekeringsfraude en dat in ieder geval op grond van een belangenafweging de registraties in IR en EVR ongedaan moeten worden gemaakt. Dat wordt als volgt toegelicht.
Fraude bij de schademelding?
5.9.
Volgens Ansvar heeft [eiser] zich schuldig gemaakt aan verzekeringsfraude, omdat hij Ansvar op twee momenten opzettelijk heeft getracht te misleiden teneinde een verzekeringsdekking te verkrijgen waarop eigenlijk geen recht bestaat; dekking is immers op grond van artikel 12 van de verzekeringsvoorwaarden uitgesloten indien sprake is van alcoholgebruik door de bestuurder. Zowel bij het invullen van het schadeformulier als in reactie op vragen van Ansvar heeft [eiser] een onware opgave gedaan. Hij wist dat er alcohol in het spel was en heeft dat – ondanks uitdrukkelijk vragen daarnaar –verzwegen. Dit betoog baseert Ansvar voornamelijk op de volgende omstandigheden:
a. a) [eiser] heeft op het schadeformulier de vraag “was er sprake van drankgebruik” niet ingevuld terwijl hij de overige vragen wel heeft ingevuld;
b) de inhoud van de e-mail van 8 december 2021 van [eiser] ;
c) in zijn e-mail van 25 januari 2022 volhardt [eiser] in zijn stellingen dat geen sprake was van alcoholgebruik;
dit alles terwijl hij blijkens de processen-verbaal van de politie op de dag van de aanrijding wist dat hij teveel had gedronken om een auto te mogen besturen.
5.10.
Met [eiser] is de voorzieningenrechter van oordeel dat het nog maar de vraag is of uit deze omstandigheden kan worden afgeleid dat [eiser] Ansvar opzettelijk heeft misleid omtrent het alcoholgebruik. Om te beginnen heeft [eiser] geen “nee” ingevuld bij de vraag “was er sprake van drankgebruik”. Bovendien heeft hij een plausibele verklaring gegeven voor het niet invullen van die vraag. Die verklaring houdt in dat hij weliswaar op de avond voor de dag van de aanrijding alcohol (“een biertje of 15” volgens zijn verklaring bij de politie) had genuttigd maar niet op die dag zelf en dat hij – ook omdat hij niet tot laat in de avond had gedronken - in de veronderstelling verkeerde dat hij na goed geslapen en ontbeten te hebben in de late ochtend van die dag weer aan het verkeer mocht deelnemen. Omdat hij inmiddels door de ademtest wist dat zijn alcoholpromillage op het moment van de aanrijding de norm overschreed – zij het zo weinig dat hij na een uur weer mocht rijden – meende hij ook geen “nee “te kunnen invullen bij de vraag. Daarnaast heeft hij – anders dan Ansvar aanvoert - diverse andere vragen ook niet ingevuld. De verklaringen van [eiser] in zijn e-mails van 8 december 2021 en 25 januari 2022 liggen in het verlengde van deze veronderstellingen van [eiser] . Dat de strafrechter later heeft geoordeeld dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan dronken rijden is met de verklaringen van [eiser] niet in tegenspraak. Het gaat er in dit kort geding om dat vooralsnog onvoldoende vaststaat dat [eiser] de verzekeraar opzettelijk heeft misleid. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat de verklaring van [eiser] dat het hem niet om financieel gewin ging, mede gelet op zijn aanbod van januari 2022 (zie 3.7) om zelf de kosten van de fietser te vergoeden, geloofwaardig voorkomt.
Fraude bij de aanvraag van de verzekering?
5.11.
Ansvar voert nog aan dat de registraties ook worden gerechtvaardigd door het feit dat [eiser] bij de aanvraag op 9 juli 2021 van de autoverzekering “nee” heeft ingevuld bij de vraag “Is één van bovengenoemde personen bij deze verzekering de laatste 8 jaar in aanraking met politie of justitie geweest?”, terwijl hij op 2 januari 2014 (dus minder dan 8 jaar geleden) nog een strafbeschikking heeft gehad. Daarmee heeft [eiser] , zo vat de voorzieningenrechter dit argument van Ansvar op, een strafbaar feit (valsheid in geschrift) gepleegd.
5.12.
Dat betoog wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd. Toen Ansvar meende dat [eiser] bij de schademelding niet eerlijk antwoordde, is zij ook naar de aanvraag door [eiser] van de verzekering gaan kijken. [eiser] erkent dat hij op 4 januari 2013 is aangehouden op verdenking van rijden onder invloed, maar stelt dat dat dat meer dan acht jaar voor de aanvraag was en dat hij daarom “nee” heeft ingevuld. Ansvar voert aan dat niet die datum, maar 2 januari 2014, de datum van de strafbeschikking in de vorm van een geldboete, als peildatum moet worden genomen. Die interpretatie zou betekenen dat hoe langer de afdoening door justitie duurt, hoe verder de achtjaarstermijn wordt opgerekt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat die uitleg moeilijk verenigbaar is met de ratio van die termijn en in dit geval ook leidt tot niet proportionele registratie. In ieder geval is goed denkbaar dat [eiser] de vraag zo heeft opgevat als hij zegt. Al met al is het ook wat dit argument van Ansvar betreft maar zeer de vraag of de opzet om te misleiden of fraude voldoende is komen vast te staan om registratie in IR en EVR te rechtvaardigen.
5.13.
Opgemerkt wordt nog dat het er alle schijn van heeft dat de waarneming van Ansvar gekleurd is door haar deels onjuiste – en voor [eiser] ongunstige - interpretatie van het strafvonnis. Anders dan Ansvar ook ter zitting nog volhield volgt uit het strafvonnis namelijk niet dat [eiser] een blaastest weigerde, niet dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel bij de aanrijding en ook niet dat er sprake was van roekeloos rijgedrag. Tenslotte valt ook op dat Ansvar geen aangifte heeft gedaan van de vermeende verzekeringsfraude, terwijl artikel 5.2.1 onder b PIFI voorschrijft dat van strafbare feiten in principe aangifte wordt gedaan.
5.14.
De twijfels aan de gegrondheid van de registraties, gevoegd bij het evident grote belang van [eiser] bij verwijdering ervan, leiden ertoe dat de belangenafweging voorshands uitvalt in het voordeel van [eiser] . De registratie in IR en EVR kan voor hemzelf en al zijn ondernemingen grote problemen opleveren bij het behouden en aangaan van diverse verzekeringen, zoals ook al is gebleken. Ansvar heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij dwingende gerechtvaardigde belangen heeft die in dit specifieke geval zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten van [eiser] . De primaire vordering tot verwijdering van de registraties in IR en EVR zal worden toegewezen.
Registraties met interne werking, GA en IVR
5.15.
Op de GA en het IVR van Ansvar is, naast de AVG, de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Verzekeraars van het Verbond van Verzekeraars (de Gedragscode) van toepassing. Deze luidt, voor zover van belang:
“4.5 Integriteit en veiligheid dienstverlening
4.5.1
Verzekeraars verwerken Persoonsgegevens om de integriteit en veiligheid van (de dienstverlening van) de Verzekeraar, de Groep waartoe de Verzekeraar behoort en van de verzekeringsbranche te waarborgen. Zij treffen daartoe maatregelen, waaronder het (laten) uitvoeren van een interne audit en het inrichten van een Incidentenregister en eventuele deelname aan andere waarschuwingssystemen.
4.5.3
Verzekeraars houden een Gebeurtenissenadministratie bij ter waarborging van de veiligheid en integriteit van de dienstverlening en de sector. Verzekeraars informeren Betrokkenen over het bestaan en de mogelijkheid tot Verwerking van Persoonsgegevens in dit verband. (...)”.
5.16. “
Gebeurtenis” wordt in de Gedragscode gedefinieerd als:
“een voorval dat de aandacht verlangt van een Verzekeraar vanwege een mogelijk effect op de veiligheid en integriteit van de bedrijfsvoering, werknemers, klanten, overige relaties en de verzekeringsbranche. Hieronder valt bijvoorbeeld mogelijke fraude of ander laakbaar of onrechtmatig gedrag, potentiële en daadwerkelijke vorderingen, onder meer ten aanzien van een met een Verzekeraar gesloten overeenkomst en het niet nakomen van contractuele verplichtingen of andere (toerekenbare) tekortkomingen;”
5.17.
De toets voor opname van registratie in GA en IVR is dus aanmerkelijk lichter dan die voor IR en EVR. Voldoende is, kort gezegd, dat er sprake is van een gebeurtenis die de aandacht van de verzekeraar behoeft vanwege een mogelijk effect op de veiligheid en integriteit. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan die eis is voldaan. Het is begrijpelijk dat Ansvar op grond van de wijze van invulling van het schadeformulier (afgezet tegen de inhoud van de processen-verbaal en het strafvonnis) en de inhoud van de e-mails van [eiser] van 8 december 2021 en 25 januari 2022 (zie 5.9) twijfelde over de juistheid van de verklaringen van [eiser] over een voor een autoverzekeraar belangrijk punt als rijden onder invloed.
5.18.
Ook een belangenafweging leidt niet tot de conclusie dat deze registraties ongedaan moeten worden gemaakt. Omdat de GA en het IVR geen externe werking (buiten de groep waartoe Ansvar behoort) hebben, weegt het belang van [eiser] bij verwijdering niet zwaarder dan het belang van Ansvar (waarborging van de veiligheid en integriteit van de dienstverlening en de sector) bij handhaving ervan. Daarbij speelt ook mee dat de duur van de registraties al is beperkt tot zes jaar. Voor een verdere beperking ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
Vordering II. Melding bij CBV
5.19.
Uit het oordeel over de registraties in het IR en het EVR volgt dat ook de melding aan het CBV gerectificeerd moet worden, nu daaraan de grond is ontvallen.
Vordering III. Verzekeringspakket herstellen
5.20.
Bij herstel van het verzekeringspakket met kenmerk [nummer] (de woonhuis-, inboedel-, kostbaarheden- en aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren) of ongedaanmaking van de opzegging met ingangsdatum 13 december 2023 heeft [eiser] onvoldoende (spoedeisend) belang. Hij is immers op dit moment (behalve voor de kostbaarheden) elders verzekerd.
Vorderingen IV en V. Geldvorderingen
5.21.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door Ansvar heeft [eiser] niet duidelijk gemaakt welk spoedeisend belang hij heeft bij toewijzing van de geldvorderingen. Die zullen daarom worden afgewezen.
Slot
5.22.
De slotsom is dat zowel de primaire vordering onder I met betrekking tot IR en EVR als vordering II zullen worden toegewezen, waarbij een termijn van vijf werkdagen na betekening van het vonnis voor de verwijdering van de persoonsgegevens en de rectificatie van de melding bij het CBV redelijk voorkomt. De daarbij gevorderde dwangsommen zullen worden beperkt als vermeld in de beslissing. De overige vorderingen zullen worden afgewezen.
5.23.
Ansvar zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 132,42
- griffierecht 1.301,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 2.512,42
Ook de gevorderde nakosten en wettelijke rente zullen worden toegewezen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt Ansvar om binnen vijf werkdagen dagen na betekening van het vonnis alle persoonsgegevens van [eiser] te verwijderen en verwijderd te houden uit het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel, met een maximum van € 100.000,00,
6.2.
veroordeelt Ansvar om binnen vijf werkdagen dagen na betekening van dit vonnis de melding bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit van het Verbond van Verzekeraars te rectificeren, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel, met een maximum van € 100.000,00,
6.3.
veroordeelt Ansvar in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.512,42, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt Ansvar in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van de veertiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen , voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MAH