ECLI:NL:RBAMS:2023:7720

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
13/230768-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Jeleniej Górze in Polen. De officier van justitie had op 22 september 2023 verzocht om de behandeling van het EAB. De opgeëiste persoon, geboren in 1967 in Polen, was gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.F. Nelisse. Tijdens de zitting op 9 november 2023 werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon de juiste persoonsgegevens had bevestigd en dat hij de Poolse nationaliteit bezat. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd, zoals voorgeschreven door de Overleveringswet (OLW).

Het EAB was gebaseerd op een vonnis van 2 december 2020 en een arrest van 7 juni 2021, waarbij de opgeëiste persoon was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vijf jaar en zes maanden. De rechtbank heeft onderzocht of aan de vereisten van de OLW was voldaan, inclusief de toetsing van de dubbele strafbaarheid. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de zittingen in zowel eerste aanleg als hoger beroep, en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was.

De verdediging voerde aan dat de overlevering niet mocht plaatsvinden vanwege mogelijke schendingen van het recht op een eerlijk proces in Polen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de rechtsgang in Polen niet eerlijk was verlopen. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/230768-23
Datum uitspraak: 23 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 22 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 augustus 2023 door de
Sąd Okręgowy w Jeleniej Górze, III Wydział Karny(
Regional Court in Jelenia Góra, 3rd Criminal Department), Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] (Polen),
verblijvende op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 november 2023 in aanwezigheid van mr. C.L.E. Mcgivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.F. Nelisse, advocaat te Schiedam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, te weten een
judgement delivered by the Regional Court in Jelenia Góravan 2 december 2020 (referentienummer: III K 133/18) en een (daarop volgend) arrest van de
Appellate Court in Wrocławvan 7 juni 2021 (referentienummer: II AKa 63/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog vier jaar, zes maanden en één dag. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis/arrest.
Dit vonnis/arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4]
Uit het EAB blijkt niet eenduidig of de zaak ook in hoger beroep ten gronde is behandeld. De rechtbank zal daarom zekerheidshalve zowel het proces in eerste aanleg, als in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
Vonnis van 2 december 2020 (referentienummer: III K 133/18)
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon niet bij de zitting in eerste aanleg, die heeft geleid tot het vonnis van 2 december 2020, aanwezig is geweest, maar wel dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces en dat hij een door hem gekozen advocaat heeft gemachtigd om namens hem zijn verdediging gedurende het proces te voeren, waarna die advocaat tijdens het proces zijn verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd.
Artikel 12, onder b, OLW is aldus van toepassing op de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 2 december 2020.
Arrest van 7 juni 2021 (referentienummer: II AKa 63/21)
Uit het EAB blijkt dat de raadsman van de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 2 december 2020. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon met zijn advocaat aanwezig was op de zitting waarop de uitspraak in hoger beroep werd gedaan. Op de zitting in deze overleveringsprocedure heeft de opgeëiste persoon verklaard dat er in hoger beroep één zitting heeft plaatsgevonden, die heeft geleid tot het arrest op 7 juni 2021. Hij was met zijn advocaat aanwezig op die zitting waar zijn advocaat ook namens hem de verdediging heeft gevoerd. Bij de uitspraak in hoger beroep, die een paar dagen later plaatsvond, was alleen de opgeëiste persoon aanwezig. Alhoewel de verklaring van de opgeëiste persoon op dit laatste punt afwijkt van de informatie in het EAB, staat voor de rechtbank met voldoende zekerheid vast dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was op de zitting waarop het hoger beroep ten gronde werd behandeld en dat zijn advocaat hem daarbij heeft bijgestaan.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest van 7 juni 2021 heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich in deze procedure dus niet voor.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst een deel van de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 27, te weten:
verkrachting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van een deel van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een deel van de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mishandeling begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
mishandeling begaan tegen een kind over wie hij het gezag uitoefent of een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin of een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden.

5.Artikel 11 OLW: de Poolse rechtstaat

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat aan het EAB geen gevolg dient te worden gegeven, nu artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) is geschonden. De opgeëiste persoon is in Polen veroordeeld door een rechter wiens benoeming in strijd is met de Poolse grondwet.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de behandeling van het overleveringsverzoek dient te worden aangehouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, nu de opgeëiste persoon over zijn grondrechtenschending in Polen een zaak bij het Europees Hof van de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) heeft aangespannen en de Poolse autoriteiten nog geen antwoord hebben gegeven op de vragen die het EHRM heeft gesteld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar de relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU), op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. De enkele omstandigheid dat de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld door een rechter die benoemd is door de KRS, is hiertoe onvoldoende. De rechtbank hoeft de beslissing van het EHRM niet af te wachten, nu die kwestie na de overlevering in Polen aan de orde kan komen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele
gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Het enkele feit dat een door de neo-KRS benoemde rechter bij het proces van de opgeëiste persoon betrokken was, is onvoldoende om een schending van het grondrecht op een eerlijk proces aan te nemen. [6] Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat - noch die doen vermoeden dat - voormelde structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]
Gelet op het voorgaande, bestaat ook geen aanleiding om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit of de zaak aan te houden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
De rechtbank verwerpt het primaire en subsidiaire verweer.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 57, 282, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Jeleniej Górze, III Wydział Karny(
Regional Court in Jelenia Góra, 3rd Criminal Department), Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. P. Sloot en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. Gigengack en A.E. van der Burg, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
6.HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100, ov. 98.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (