ECLI:NL:RBAMS:2023:7674

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
13.075673.23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en poging tot diefstal met geweld door minderjarige verdachte

Op 28 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en een poging tot diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De zaak betreft twee afzonderlijke incidenten: in zaak A heeft de verdachte op 16 maart 2023 in Amsterdam geprobeerd een slachtoffer, [benadeelde partij 1], met een vleesmes van het leven te beroven. De verdachte heeft meerdere steekbewegingen gemaakt, waarbij hij het slachtoffer in zijn bovenbeen heeft geraakt. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, ondanks dat het letsel relatief licht was. In zaak B heeft de verdachte op 21 januari 2023 in Den Haag samen met anderen geprobeerd [benadeelde partij 2] te beroven, waarbij hij met een mes is bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, een ernstig delict heeft gepleegd en dat er een hoog recidiverisico is. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychologische rapportages die wijzen op een normoverschrijdende gedragsstoornis en zwakbegaafdheid. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte intensieve behandeling nodig heeft in een gesloten setting, wat de reden is voor de oplegging van de PIJ-maatregel. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer in zaak A, ter hoogte van € 1.200,00, en het in beslag genomen mes is verbeurd verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.075673.23 (zaak A) en 09.043617.23 (zaak B) promis
Datum uitspraak: 28 november 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2008,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 november 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.F. van Drumpt en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.R. Schenkhuizen, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door [medewerkster 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [medewerkster 2] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de WSS) en de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de deskundigen mevrouw A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog, mevrouw [naam 1] , Orthopedagoog-generalist en de heer K.H. Stolk, kinder- en jeugdpsychiater (telefonisch) ter zitting naar voren is gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. N. Wijkman, de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] naar voren is gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Zaak A
1.
hij op of omstreeks 16 maart 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven, eenmaal of meermalen met een (vlees)mes, althans een scherp of puntig voorwerp, in en/of in de richting van het been en/of de heup en/of de buik en/of de borst, althans het lichaam, van voornoemde [benadeelde partij 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 maart 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (steek)wond toe te brengen eenmaal of meermalen met een (vlees)mes, althans een scherp of puntig voorwerp, in en/of in de richting van het been en/of de heup en/of de buik en/of de borst, althans het lichaam, van voornoemde [benadeelde partij 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een (vlees)mes, voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 lid 5 Wet wapens en munitie)
Zaak B
hij op of omstreeks 21 januari 2023 te 's-Gravenhage op/aan de openbare weg, [winkelcentrum] en/of [straatnaam] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- ( gezamenlijk) achter die [benadeelde partij 2] is/zijn aangelopen, op die [benadeelde partij 2] is/zijn toegelopen
- tegen die [benadeelde partij 2] heeft/hebben gevraagd of gezegd wat hij in zijn jas had, dat die [benadeelde partij 2] zijn jas uit moest doen en of die [benadeelde partij 2] gehit moest worden,
- die [benadeelde partij 2] een mes heeft/hebben getoond en/of voorgehouden, en/of
- naar sleutels van die [benadeelde partij 2] heeft/hebben gegrepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht, artikel 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in zaak A onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit het dossier en de bekennende verklaring van verdachte blijkt dat verdachte het slachtoffer meermalen heeft geprobeerd te steken met een vleesmes. Dit is hem uiteindelijk ook één keer gelukt. Uit de aangifte en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat sprake is geweest van bewust steken richting onder andere het bovenlichaam van het slachtoffer (met vitale organen en slagaders). De opzet op de dood, al dan niet in voorwaardelijke zin, kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gezien de aard van het letsel van aangever [benadeelde partij 1] vrijspraak bepleit voor de ten laste gelegde poging tot doodslag. Verdachte heeft niet bewust, dus niet met opzet, in het lichaam gestoken. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het voorhanden hebben van het vleesmes, zoals ten laste gelegde onder feit 2, heeft de raadsman tevens geen verweer gevoerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 16 maart 2023 kwamen verdachte en het slachtoffer [benadeelde partij 1] elkaar tegen. Wat begon als een stoeipartij in de stationshal, liep al snel uit de hand. Uit de beschrijving van de beelden maakt de rechtbank op dat het slachtoffer aanvankelijk de stoeipartij (deels) zelf opzocht. Verdachte heeft verklaard dat hij hard werd geslagen door het slachtoffer, wat door het slachtoffer en een getuige wordt bevestigd. Eenmaal buiten de stationshal, heeft verdachte drie maal met een vleesmes met een totale lengte van 34 centimeter steekbewegingen in de richting van het slachtoffer gemaakt. Daarbij heeft hij het slachtoffer twee keer geraakt. Eenmaal, in de richting van de borst van aangever, eenmaal in het linker bovenbeen en eenmaal ter hoogte van de linkerzijde van de buik, in de jaszak van het slachtoffer. Gebleken is dat het mes in dit laatste geval door de telefoon van het slachtoffer, die in de desbetreffende jaszak zat, is opgevangen en het lichaam van het slachtoffer niet heeft geraakt. Het slachtoffer heeft hierover verklaard dat het glas aan de achterkant van zijn telefoon door deze messteek kapot is gegaan. Ook is zijn jas, precies op de plek waar hij is gestoken, gescheurd. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer op afstand wilde houden en dat dit beter zou lukken door een mes te tonen. Op de vraag van de rechtbank hoe vaak en op welke lichaamsdelen hij heeft geprobeerd te steken, heeft verdachte geantwoord dat hij zich dit niet meer kan herinneren. Tijdens het politieverhoor op 16 maart 2023 heeft verdachte verklaard, dat hij denkt dat hij de aangever in zijn been en buik wilde steken.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte op korte afstand van het slachtoffer willekeurig meerdere steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van het slachtoffer. Twee maal is het slachtoffer geraakt, eenmaal in het bovenbeen en eenmaal ter hoogte van de buik, waar meerdere vitale organen en (slag)aders zich bevinden, die verdachte ook had kunnen raken. Als algemeen bekend mag worden verondersteld dat wanneer alleen al in de buik met kracht wordt gestoken, zeker met een groot mes van ongeveer 34 centimeter, een aanmerkelijke kans bestaat dat vitale delen van het slachtoffer worden geraakt en zodoende in potentie dodelijk letsel wordt toegebracht. Verdachte heeft willens en wetens die aanmerkelijke kans aanvaard. Daarmee heeft verdachte het voorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer. Dat het letsel van het slachtoffer - te weten een kleine oppervlakkige steekverwonding van ongeveer 5 mm, achteraf relatief blijkt mee te vallen doet daaraan niet af. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op het slachtoffer [benadeelde partij 1] (zoals ten laste gelegd onder feit 1 primair) en het voorhanden hebben van het vleesmes (zoals ten laste gelegde onder feit 2).

5.Beoordeling van het in zaak B ten laste gelegde

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld het ten laste gelegde medeplegen van poging tot diefstal met geweld kan worden bewezen. Zij ziet geen reden om te twijfelen aan de aangifte die wordt bevestigd door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] .
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Gezien de verklaring van verdachte en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] gaat de verdediging ervan uit dat verdachte ‘de derde jongen’ is geweest, de jongen die niets heeft gedaan. Er is verder geen sprake geweest van een vooraf gemaakt gezamenlijk plan of een afspraak om iemand te beroven en dus ook geen bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. ‘Jongen 3’, verdachte, stond er bij en keek er naar. Gelet op het voorgaande kan dit tenlastegelegde, volgens de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 21 januari 2023 heeft [benadeelde partij 2] aangifte gedaan van een poging tot beroving op die dag te Den Haag. Hij heeft verklaard dat hij omstreeks 16:40 uur uitstapte bij tramhalte [straatnaam] . Hij liep richting [winkelcentrum] . Op een gegeven moment keek hij achterom en hij zag toen drie jongens achter hem aanlopen. Hij heeft de signalementen van deze jongens als volgt omschreven:
Jongen 1: kleine vlechtjes met zwarte haarkleur, capuchon op, zwarte jas van het merk Nike met een wit logo op de rechterborst en een Gucci-tasje met een rode streep;
Jongen 2: krullend zwart haar, getint, snor, zwart gekleed en een zwarte jas;
Jongen 3: zwarte muts en capuchon op, licht grijze jas, kleine snor, Marokkaans/Turks afkomst, lichtere huidskleur dan jongen 1 en 2.
Aangever [benadeelde partij 2] hoorde ineens iemand naar hem roepen en fluiten. Hij zag dat ‘jongen 1’ naar hem toe liep. De drie jongens liepen langs hem heen en ‘jongen 1’ vroeg wat hij in zijn jaszak had. Aangever [benadeelde partij 2] reageerde hierop dat hij niets in zijn jaszak had en vroeg om de reden van deze vraag. Vervolgens zei ‘jongen 1’ dat hij zijn jas uit moest doen en dat hij anders ‘gehit’ zou worden. Op dat moment zag aangever [benadeelde partij 2] dat ‘jongen 2’ een mes bij zich had en dat dit mes naar hem was gericht. Aangever [benadeelde partij 2] kreeg het idee dat ‘jongen 2’ een stekende beweging wilde maken, omdat aangever zijn jas niet wilde geven. Hij zag ook dat ‘jongen 2’ naar zijn sleutels greep en deze wilde pakken. Dit is hem niet gelukt, want net op dat moment kwam er een fietser langs, waardoor de jongens in een hoog tempo wegliepen. De aangever heeft verder niet verklaard dat ‘jongen 3’ een rol heeft gespeeld bij dit delict.
Het dossier bevalt stills van de camerabeelden van de tram. De verbalisant heeft deze beelden bekeken en te zien is dat aangever uitstapt bij halte [straatnaam] en dat drie jongens, nadat aangever wegliep, direct opstaan en ook uitstappen bij halte [uitstaphalte] . Een van de jongens wordt door de verbalisant herkend als medeverdachte [medeverdachte 2] ; zijn uiterlijke kenmerken komen volledig overheen met het signalement van ‘jongen 1’ zoals weergegeven in de aangifte. Nadat de stills bij de politie intern zijn verspreid worden ook de overige twee jongens herkend: verdachte als ‘jongen 2’ en medeverdachte [medeverdachte 1] als ‘jongen 3’.Ter zitting zijn de stills van de tram en de stills waarop de verdachten wegrennen aan verdachte getoond. Verdachte heeft zichzelf op de stills herkend en aangegeven dat hij de jongen is met de opvallende ‘Nike Air Jordan’ basketbalsneakers.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 15 februari 2023 bij de politie verklaard dat verdachte degene is geweest die de aangever met een mes heeft bedreigd. Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris heeft hij zijn verklaring bij de politie nader toegelicht. Hij heeft - kort samengevat - verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte al in de tram het plan hebben gemaakt om aangever te beroven van zijn jas. Zij liepen met z’n tweeën achter aangever en op een gegeven moment hebben zij de aangever aangesproken en gevraagd om zijn jas uit te trekken. Toen aangever hier geen gehoor aan gaf, trok verdachte zijn mes. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij achter de medeverdachten aanliep, maar dat hij verder niets heeft gedaan of heeft gezegd tegen de aangever.
Ter zitting heeft verdachte zijn betrokkenheid bij deze verdenking ontkend. Het klopt dat hij samen met zijn twee vrienden achter aangever is gelopen, maar zij hebben niet geprobeerd om hem te beroven. Verdachte zag namelijk dat aangever door drie andere jongens werd lastig gevallen. Hij zag ook dat één van deze jongens de aangever ging bedreigen met een mes.
Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank de ter zitting afgelegde verklaring van verdachte - dat aangever niet door zijn groep maar door andere jongens is beroofd - ongeloofwaardig. De aangifte en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] daarentegen komen op belangrijke punten met elkaar overeen. Zo blijkt uit de aangifte dat ‘jongen 2’, de jongen met de krullen, ineens met een mes stond te wijzen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat deze jongen verdachte is geweest. Het signalement van ‘jongen 2’ komt volgens de verbalisanten volledig overeen met de uiterlijke kenmerken van verdachte. Het verweer van de raadsman dat verdachte ‘jongen 3’ moet zijn geweest, kan de rechtbank daarom niet volgen. Volgens aangever had ‘jongen 3’ een capuchon over zijn hoofd. Op de stills in het dossier is te zien dat er twee jongens met capuchons over hun hoofd wegrennen; ter zitting heeft verdachte zichzelf herkend als de jongen met krullen zonder een capuchon over zijn hoofd. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte de jongen is geweest met het mes en oordeelt daarnaast dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen in ieder geval verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] jongen 1, die in de kern bestaat uit samen een plan maken al in de tram toen zij de aangever zagen) om aangever van zijn jas te beroven en vervolgens het plan gezamenlijk uitvoeren. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van poging tot diefstal met geweld bewezen.
6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde:
op 16 maart 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een vleesmes, in en in de richting van het been en de buik en de borst, van voornoemde [benadeelde partij 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
op 16 maart 2023 te Amsterdam, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een vleesmes, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
op 21 januari 2023 te 's-Gravenhage op de openbare weg, te weten [winkelcentrum] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en goederen van hun gading, toebehorende aan [benadeelde partij 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, door
- gezamenlijk achter die [benadeelde partij 2] zijn aangelopen, op die [benadeelde partij 2] zijn toegelopen
- tegen die [benadeelde partij 2] hebben gevraagd of gezegd wat hij in zijn jas had, dat die [benadeelde partij 2] zijn jas uit moest doen en of die [benadeelde partij 2] gehit moest worden,
- die [benadeelde partij 2] een mes hebben getoond en voorgehouden, en
- naar sleutels van die [benadeelde partij 2] hebben gegrepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregelen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna te noemen: de PIJ-maatregel).
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij de strafmaat rekening te houden met de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte - waaronder de toekomstplannen van de moeder om met verdachte op korte termijn naar de Verenigde Staten van Amerika te emigreren - en de PIJ-maatregel niet op te leggen. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is een ultimum remedium en dient pas aan de orde te komen als alle andere mogelijkheden zijn uitgeput. In de onderhavige zaak bestaat nog voldoende ruimte om de zaak op een andere wijze af te doen zoals door het opleggen van de gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: de GBM) of een voorwaardelijke PIJ-maatregel, met diverse bijzondere voorwaarden waar verdachte zich de komende periode aan dient te houden.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft daarbij het slachtoffer [benadeelde partij 1] meermalen geprobeerd te steken in zijn bovenlichaam en hem uiteindelijk geraakt in zijn linker bovenbeen. Uit het dossier komt een beeld naar voren dat verdachte in ‘het wilde weg’ heeft gestoken. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verdachte bij zijn kraag vastgepakt en tegen de muur aangedrukt om de steekbewegingen richting het slachtoffer te laten stoppen. Tijdens het verhoor van 16 maart 2023 zijn de verbalisanten geschrokken van de manier hoe ‘makkelijk’ verdachte heeft verklaard over het feit dat hij een groot mes bij zich droeg en over zijn aandeel bij dit delict. Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de psychische gesteldheid van het slachtoffer. Nu de aanval op het slachtoffer plaatsvond op een openbare plaats heeft verdachte met zijn handelen de openbare veiligheid geschaad. Regelmatig verschijnen er berichten in de media over het bezit en gebruik van messen onder minderjarigen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij zich buiten onveilig voelt en daarom een mes bij zich draagt. De rechtbank hoort deze reden wel vaker; steeds meer jongeren voelen zich onveilig en dragen messen om zichzelf te kunnen verdedigen. Het voorhanden hebben van messen leidt tot het risico op gebruik daarvan en dit leidt tot steeds meer steekincidenten, met vaak zeer ernstige afloop. Deze ontwikkeling vormt een groot maatschappelijk probleem en zorgt voor veel onrust.
Verdachte heeft deze delicten gepleegd terwijl hij slechts acht dagen ervoor onder voorwaarden uit de voorlopige hechtenis was geschorst in de andere zaak waaraan hij zich schuldig heeft gemaakt, namelijk een poging tot diefstal met geweld in vereniging. Hij heeft aangever [benadeelde partij 2] bedreigd met een mes om hem te dwingen zijn jas af te geven. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte geen rekening heeft gehouden met de eventuele gevolgen voor het slachtoffer.
Ten tijde van de gepleegde delicten liep verdachte in een proeftijd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
van 21 oktober 2023. Verdachte is op 11 april 2022 strafrechtelijk veroordeeld door de rechtbank in Den Haag in verband met een poging tot zware mishandeling, vernieling en een straatroof. Tot slot heeft verdachte op 24 september 2023 door het Openbaar Ministerie een strafbeschikking opgelegd gekregen (te weten een boete van € 110,00) in verband met steekwapen bezit.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van onder meer de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • de Pro Justitia rapportages, bestaande uit het rapport opgemaakt door drs. A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog en [naam 1] , Orthopedagoog-generalist op 15 september 2023 en het rapport opgemaakt door drs. K.H. Stolk, kinder- en jeugdpsychiater, op 15 september 2023;
  • het (derde) Youturn perspectiefplan opgemaakt door [detentieplaats] ’ op 31 oktober 2023;
  • de rapporten van de Raad, waaronder het standpunt ten aanzien van de GBM zoals weergegeven in de briefrapportage van 9 november 2023;
  • de rapporten van de WSS.
De psycholoogkomt in haar rapport van 15 september 2023 tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een normoverschrijdende gedragsstoornis. Daarnaast is er sprake van ouder- kindrelatieproblematiek, zwakbegaafdheid en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. De verdenking van poging tot straatroof (in zaak B) wordt door verdachte ontkend. Hij heeft dan ook geen inzicht gegeven in zijn gevoelens, gedachten en motieven in de aanloop naar, en tijdens, het ten laste gelegde. De psycholoog geeft daarom geen hard advies met betrekking tot de mate van toerekenen voor dit feit. Bij de poging tot doodslag/zware mishandeling (in zaak A) is er een verband tussen de vastgestelde pathologie en het ten laste gelegde. Door de combinatie van de zwakbegaafdheid, het tekort aan copingsvaardigheden, het wantrouwen in andere mensen en het beperkte geweten, waarbij verdachte vaker een steekwapen op zak heeft is hij in staat gebleken om als afweer te steken. Gezien de beperkte copingsvaardigheden is het voor verdachte moeilijk om een andere oplossing te bedenken dan het steken met een mes. Door zijn zwakke cognitieve vermogen denkt hij daarbij niet na over de mogelijke gevolgen voor zowel zichzelf als de ander. Hierdoor wordt geadviseerd het feit in verminderde mate toe te rekenen.
Vanuit het algemeen eindoordeel wordt de inschatting gemaakt dat er sprake is van een hoog risico op gewelddadig gedrag als er geen interventies plaatsvinden. Er kan zelfs al gesproken worden van een startend patroon van delicten waarbij een mes gebruik wordt, indien verdachte schuldig bevonden wordt. Opvallend zijn de beperkt aanwezige protectieve factoren. Hij heeft onvoldoende geleerd om terug te vallen op zijn omgeving bij moeilijkheden en is mede door zijn lage cognitieve capaciteiten, onvoldoende in staat om problemen op adequate wijze het hoofd te bieden. Verdachte is nog niet zo lang geleden veroordeeld voor meerdere misdrijven en ondanks maatregelen heeft het hem er niet van weerhouden om opnieuw de fout in te gaan, indien de ten laste gelegde feiten bewezen wordt geacht. Hij toont hiermee een onverstoorbaarheid, (mede) voortvloeiend uit een verminderd vermogen tot berouw en empathie, samenhangende met het onvoldoende vermogen tot mentaliseren. Dit hangt samen met een tekortschietende opvoedcontext waarbij er op vroegkinderlijke leeftijd sprake was een moeder die emotioneel onvoldoende beschikbaar was en er verder geen steunnetwerk was. Dit in combinatie met de tekorten in zijn coping, zijn impulsiviteit, het niet kunnen overzien van de gevolgen van zijn keuzes, zal er veelal in resulteren dat verdachte tot ongezonde oplossingen voor zijn problemen komt. Er is geen sprake van gestructureerde vrijetijdsbestedingen. Verdachte toont weinig interesse in school en zowel verdachte als zijn moeder zijn onvoldoende gemotiveerd voor behandeling. Om de kans op recidive te verlagen en ter bevordering van de ontwikkeling van verdachte, wordt behandeling en begeleiding noodzakelijk geacht. Hierbij heeft hij een orthopedagogische omgeving nodig met veel structuur en begrenzing, waardoor hij gaat leren om zich aan regels, normen en waarden te houden en zich bewust wordt van de consequenties op zijn gedrag. Wanneer hij beter functioneert en een vertrouwensrelatie heeft opgebouwd met een behandelaar, kan er ook aandacht zijn voor het ontwikkelen van het mentaliserend en reflectief vermogen, het aanleren van alternatieve copingstrategieën, het aanleren van pro sociale gedragsalternatieven, het versterken van het empathisch vermogen en vriendenkeuzes. Hierbij wordt wel geadviseerd om de moeder te betrekken bij de behandeling. Er wordt geadviseerd tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Op basis van de PIJ-wegingslijst wordt geconcludeerd dat er sprake is van ernstige psychopathologie met een gedragsstoornis wat verdachte belemmert in zijn functioneren op meerdere levensterreinen en waar het delictgedrag uit voortvloeit. Er worden geen mogelijkheden, mede door het afhouden van behandeling van de moeder, gezien om hem binnen een ambulante setting succesvol te behandelen waardoor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel als enige alternatief wordt gezien om de geadviseerde behandeling en begeleiding met veel toezicht te bieden en zijn gedrag en ontwikkeling ten goede te keren.
De psychiaterkomt in zijn rapport van 15 september 2023 tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een normoverschrijdend-gedragsstoornis, zwakbegaafdheid en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. Deze stoornissen hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed ten tijde van de ten laste gelegde poging doodslag en het wapenbezit. Verdachte beschikt over onvoldoende emotieregulerende en conflicthanterende vaardigheden, waardoor hij niet anders kan dan agressief worden of geweld te gebruiken. Daarnaast lukt het hem niet de gevolgen van zijn handelen op hemzelf of anderen goed te overzien. Door zijn beperkte cognitieve vermogens verliest hij in complexe situaties gemakkelijk het overzicht en lukt het hem niet om andere gedragskeuzes te maken of alternatieven af te wegen. Er wordt geadviseerd verdachte de ten laste gelegde poging doodslag en wapenbezit in verminderde mate toe te rekenen.
Omdat verdachte enig aandeel in de tenlastegelegde poging straatroof ontkent is daardoor en daarin geen inzicht verkregen in de omstandigheden voorafgaand aan, ten tijde van en na afloop van het ten laste gelegde. Wel kan gesteld worden dat, gezien deze ten laste gelegde poging straatroof kort voor de poging doodslag plaatsvond het continue karakter van de normoverschrijdend-gedragsstoornis, de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken en de zwakbegaafdheid het aannemelijk is dat de gestelde stoornissen ook toentertijd aanwezig waren en ook invloed hebben gehad op verdachtes gedragskeuzes voorafgaand aan, ten tijde van en na afloop van de ten laste gelegde poging straatroof.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Er zijn nauwelijks beschermende factoren aanwezig. Het sociale netwerk van verdachte bestaat met name uit antisociale en delinquente leeftijdgenoten. Het aantal diepgaande, duurzame relaties met pro sociale leeftijdgenoten is zeer beperkt. De moeder beschikt over onvoldoende opvoedvaardigheden om verdachte bij te sturen en er is geen steunnetwerk aanwezig. Het reeds hoog ingeschatte recidiverisico wordt enkel verhoogd door de afwezigheid van protectieve factoren. Verdachte heeft behandeling nodig om zijn introspectief vermogen te verbeteren en zodoende meer inzicht te verkrijgen in zijn eigen gevoelswereld. Daarbij moet hij leren differentiëren tussen verschillende emoties en hier woorden aan leren geven. Daarnaast moet er ook aandacht zijn voor de invloed van zijn gedrag op de ander, en diens binnenwereld. Verdachtes mentaliserend vermogen zal versterkt moeten worden, alsmede zijn empathisch vermogen. Hij behoeft ook hulp bij zijn emotieregulatie in algemene zin en zijn agressieregulatie in het bijzonder. Heden is verdachte enkel in staat tot het ontkennen van emoties of deze agressief afweren. Hij zal derhalve hulp nodig hebben bij het aanleren van een gevarieerd arsenaal aan gezonde copingmechanismen. In de behandeling zal daarnaast aandacht moeten zijn voor het aangaan en onderhouden van gezonde, duurzame relaties met leeftijdgenoten en het weerstand bieden aan de neiging om te gaan met antisociale en delinquente jongeren. Hierbij is het (opnieuw) opstarten van een gestructureerde daginvulling en vrijetijdsbesteding en vrijetijdsbesteding, zoals schoolgang, een bijbaan en/of sport van belang om contacten met pro sociale leeftijdgenoten te stimuleren. Verdachte beschikt over onvoldoende vaardigheden om zijn leven zelf te structureren, dus ook hierbij is begeleiding nodig. Het is van belang ook moeder te betrekken bij de behandeling, daar zij heden over onvoldoende pedagogische vaardigheden beschikt om verdachte bij te sturen. Daarnaast is het voor beiden van belang dat het steunnetwerk van het gezin wordt vergroot. Tenslotte is het van belang dat er delictscenario’s worden uitgewerkt, zodat verdachte zelf meer inzicht verkrijgt in de factoren die hebben meegespeeld in het plegen van de tenlasteleggingen (indien deze bewezen worden geacht). Een complicerende factor is het afwezige ziektebesef en inzicht van verdachte. Verdachte ziet de noodzaak tot behandeling niet en toont zich hier dan ook niet gemotiveerd voor. Ook de moeder ziet de noodzaak tot behandeling niet. Geconcludeerd wordt dat er intensieve en langdurige klinische behandeling noodzakelijk is om het hoge recidiverisico te verlagen en verdachtes algehele ontwikkeling ten positieve te beïnvloeden. Er wordt geen andere mogelijkheid gezien dan dit te laten plaatsvinden binnen het juridische kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, is verdachte gerecidiveerd tijdens een lopende proeftijd én een schorsing en betrokkenheid van de jeugdreclassering.
Het advies voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt ondersteund door de uitkomst van de wegingslijst PIJ-indicatie.
Ter zitting hebben
de psycholoog en de psychiaterhet voorgaande bevestigd en daaraan - samengevat - het volgende toegevoegd. Tot nu toe heeft verdachte weinig tot geen behandeling gehad in het ambulant kader. In beginsel zouden de deskundigen verdachten daarom gunnen om buiten de muren van de jeugdgevangenis aan zijn problematiek te werken, maar verdachte heeft meerdere keren laten zien dat hij daartoe niet in staat is. Er zijn bij verdachte meerdere messen op verschillende momenten aangetroffen. Hij maakt veel denkfouten, hij ziet geen andere oplossing dan geweld gebruiken in stressvolle situaties en hij kan de gevolgen van zijn gedrag (voor zichzelf en voor anderen) niet overzien. Het is van belang dat verdachte met behulp van meerdere behandelaars en begeleiders dagelijks en continue aan zijn problematiek dient te werken. Het zal voor het verlagen van het recidiverisico onvoldoende zijn om bijvoorbeeld een uur per week gesprekken te voeren met een psycholoog; verdachte heeft veel meer nodig. Volgens het (derde) Youturn perspectiefplan van [detentieplaats] ’ verloopt de detentie van verdachte positief. Hij lijkt te profiteren van de strakke en duidelijke kaders van de jeugdgevangenis. Inmiddels heeft hij een band opgebouwd met zijn begeleiders en het lukt hem steeds vaker om open te zijn in de gesprekken. In de afgelopen periode is verdachte ook niet betrokken geweest bij de incidenten binnen zijn groep. Volgens de deskundigen laten deze prille positieve ontwikkelingen alleen maar zien dat het juist in het belang is van verdachte om de komende periode in een gesloten setting te verblijven. De moeder van verdachte heeft tijdens de gesprekken aangegeven dat zij geen vertrouwen heeft in de hulpverlening. Zij snapt niet waarom haar zoon behandeld zou moeten worden. De moeder heeft een zeer belast verleden en zij heeft hierdoor niet altijd er voor hem kunnen zijn. Gelet op de hechte band tussen verdachte en zijn moeder is het van belang om de moeder intensief te betrekken bij de behandelingen van verdachte, zodat zij kan werken aan haar opvoedvaardigheden en beter kan aansluiten bij de behoeftes van haar zoon. Tot slot hebben de deskundigen aangegeven dat de alternatieven - zoals de GBM of een voorwaardelijke PIJ-maatregel – om eerdergenoemde redenen niet aan de orde zijn.
De Raadheeft zich geconformeerd aan het advies tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en benadrukt geen mogelijkheden meer te zien in een ambulant kader. Het is positief dat het nu beter gaat met verdachte, maar dit komt vooral omdat hij nu in een jeugdgevangenis strakke en duidelijke kaders aangeboden krijgt en intensief wordt begeleid.
De WSSheeft toegelicht dat zij veel risico’s zien bij verdachte. Hij dient in een klinische setting te verblijven met veel sturing en duidelijkheid. Hij heeft de strakke kaders nodig om zich positief te kunnen ontwikkelen, zodat hij in de toekomst geen delicten meer gaat plegen. Ten aanzien van de emigratieplannen van de moeder heeft de WSS aangegeven dat verdachte, of hij nou in Nederland blijft wonen of gaat emigreren naar Amerika, in ieder geval de komende periode moet meewerken met intensieve behandelingen. De WSS heeft er geen vertrouwen in dat verdachte in het ambulant kader zal meewerken aan de noodzakelijke trajecten.
De moeder van verdachteheeft verklaard dat zij bereid is om haar zoon te steunen bij de noodzakelijk geachte trajecten. Zij stelt concrete plannen te hebben om samen met verdachte te emigreren naar Amerika. De verloofde van de moeder woont daar ook en hij begeleidt jongeren tussen 12 en 18 jaar die opgroeien in achterstandswijken. Hij zal verdachte ook kunnen begeleiden. In Amerika zijn genoeg privéklinieken waar verdachte behandeling en therapie kan krijgen.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en de psycholoog over en maakt die tot de hare.
De rechtbankis van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten en het aandeel van verdachte bij deze delicten ernstig zijn. De bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Gelet op de aard van de problematiek van verdachte en het hoge recidiverisico is intensieve behandeling noodzakelijk om de ontwikkeling van verdachte ten positieve te keren. Positief is dat de deskundigen daartoe mogelijkheden zien. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de noodzakelijke hulpverlening in een ambulant kader dan wel in een residentiële setting aangeboden moet worden.
De deskundigen hebben gemotiveerd toegelicht dat bij verdachte sprake is van ernstige psychopathologie met een gedragsstoornis. Hierdoor loopt verdachte vast op meerdere levensgebieden en de bewezen verklaarde feiten vloeien voort uit de vastgestelde stoornissen danwel is aannemelijk dat de stoornissen van invloed zijn geweest. Verdachte is eerder veroordeeld voor een geweldsdelict. Ten tijde van het steekincident op 16 maart 2023 (in zaak A) liep verdachte in een proeftijd en was zijn voorlopige hechtenis acht dagen eerder geschorst voor de poging tot diefstal met geweld (in zaak B). Het recidiverisico wordt geschat als ‘zeer hoog’ als verdachte niet de nodige behandelingen aangeboden krijgt. Er lijkt zelfs sprake te zijn van een gedragspatroon; verdachte is op meerdere momenten aangehouden met een mes en in moeilijke situaties, met name wanneer hij zich onveilig voelt, gebruikt hij dit ook. Tijdens het politieverhoor op 16 maart 2023 heeft verdachte verklaard dat hij naar zijn mes grijpt, omdat dit ‘makkelijker’ is om een stressvolle situatie te beëindigen. Volgens de deskundigen tonen zowel verdachte als zijn moeder zich niet gemotiveerd voor behandeling en is er geen sprake van een steunend netwerk. In de afgelopen jaren is de ambulante behandeling niet goed van de grond gekomen en eerdere justitiële sancties hebben recidive niet kunnen voorkomen.
Uit het derde Youturn perspectiefplan blijkt dat verdachte profiteert van de strakke en duidelijke kaders van de JJI, in die zin dat zijn gedrag positief is veranderd. Zoals de psycholoog en psychiater en de vertegenwoordiger van de Raad het uitleggen is dit een gunstige ontwikkeling die des te meer aantoont dat een onvoorwaardelijke PIJ verdachtes ontwikkeling ten goede zal komen.
Gelet op het voorgaande staat het voor de rechtbank vast dat de benodigde behandeling met een forensische aanpak uitsluitend binnen een residentiële setting van een justitiële jeugdinstelling - waar verdachte zich niet kan onttrekken aan de hulpverlening en begeleiding - kan plaatsvinden. Verdachte heeft behoefte aan strakke en duidelijke kaders, aangepaste dagprogramma’s, één op één begeleiding en veel herhaling. Het is van belang dat hij continue begeleiding en sturing krijgt om de juiste vaardigheden aangeleerd te krijgen, zijn introspectief vermogen te verbeteren zijn mentaliserend en empatisch vermogen te versterken en zijn emotieregulatie in algemene zin en zijn agressieregulatie in het bijzonder, te verbeteren. Een behandeling in het ambulante kader kan dat niet bieden. Het voorstel van de moeder om verdachte in de Verenigde Staten van Amerika te laten behandelen, kan de rechtbank niet in overweging nemen. Het niet concreet onderbouwde voorstel biedt immers geen enkele zekerheid dat verdachte de noodzakelijk geachte intramurale behandeling zal ontvangen. Daarvoor is noodzakelijk dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal worden opgelegd.
De rechtbank is, op grond van wat de deskundigen in hun rapporten vermelden, tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen eisen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Nu de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, is verlenging van deze maatregel mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte wordt behandeld in het kader van de PIJ-maatregel ten behoeve van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Gezien de zwaarte van deze maatregel vindt de rechtbank anders dan de officier van justitie geen reden aanwezig om verdachte ook nog een jeugddetentie op te leggen.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

10.1.
[benadeelde partij 1] (het slachtoffer in zaak A)
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 200,00 aan materiële schadevergoeding en € 4.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter zitting heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering verder toegelicht. Tot op heden heeft de benadeelde partij last van het incident. Hij merkt dat hij nog steeds gevoelens van angst en onveiligheid ervaart jegens verdachte.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor de materiële schade voldoende is onderbouwd en daarom geheel dient te worden toegewezen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Zij heeft verder toegelicht dat zij het begrijpelijk vindt dat het slachtoffer (mogelijk) nog steeds last heeft van de negatieve gevolgen van het incident, maar dat de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd om het gehele gevorderde bedrag te kunnen toewijzen. De vordering daartoe dient daarom te worden gematigd tot een bedrag van € 2.000,00.
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman primair bepleit om deze vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen wegens het ontbreken van causaal verband tussen het steekincident en de psychische schade van de benadeelde partij. Uit de verklaring van de Opvoedpoli blijkt dat de benadeelde partij al sinds 2022, dus ruim voor het incident, onder begeleiding en behandeling was. Er was kennelijk veel meer aan de hand bij de benadeelde partij dat niets met het steekincident te maken heeft. Tot slot is het volgens de raadsman ongeloofwaardig dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. Uit het dossier blijkt namelijk dat hij vlak na het incident lacherig heeft gereageerd op wat hem is overkomen. De raadsman vraagt zich dan ook af hoe hij een acute stressstoornis en later een posttraumatische stressstoornis (PTSS) heeft kunnen ontwikkelen. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de benadeelde partij, ondanks de gevoerde verweren, recht heeft op een schadevergoeding dan heeft de raadsman subsidiair verzocht om de vordering ten aanzien van de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 500,00.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de materiële schadevergoeding, te weten een bedrag van € 200,00 voor de beschadigde kledingstukken, voldoende is onderbouwd. Het dossier bevat onder andere foto’s van de beschadigde kleding, waarop te zien is dat precies op de plek waar verdachte heeft gestoken de jas van de benadeelde partij is gescheurd. De gevorderde schade komt de rechtbank daarom redelijk voor. Deze vordering is ook niet betwist door de verdediging.
De rechtbank overweegt verder dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:106 van het BW heeft de benadeelde partij daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en gedurende langere tijd psychische gevolgen heeft ondervonden van het gepleegde misdrijf, zoals blijkt uit de onderbouwing bij de vordering benadeelde partij. Mevrouw [naam 2] , forensisch orthopedagoog in opleiding, en de heer Van Loenen, kinder- en jeugdpsychiater (beiden werkzaam bij De Opvoedpoli) hebben hierover gerapporteerd dat zij bij de benadeelde partij een gedragsverandering hebben waargenomen na het incident. De benadeelde partij heeft veel last van verstoord nachtritme en flashbacks. Ook toont hij vermijdingsgedrag wanneer het gaat over het gebeurde zelf, alsmede ten aanzien van plekken die hem aan het steekincident doen denken. De stemming van de benadeelde partij is in de negatieve zin veranderd. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de ernst van het feit - dat verdachte met een vleesmes ter grootte van 34 cm meermalen heeft geprobeerd om de benadeelde partij te verwonden en dit hem ook één keer is gelukt - is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van
€ 1.000,00zonder verdere onderbouwing passend is. De rechtbank houdt bij het vaststellen van dit bedrag tevens rekening met het gegeven dat de benadeelde partij zoals uit de beschrijving van de beelden van het station [naam station] (pagina’s 52 tot en met 65 van het dossier ‘PV nazending’) blijkt de confrontatie met verdachte (deels) zelf heeft opgezocht. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, zodat de benadeelde partij het overige deel eventueel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
In het belang van [benadeelde partij 1] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van
€ 1.200,00vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is geleden, te weten vanaf 16 maart 2023, welk bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade. Tot slot is het uitgangspunt dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat er gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

11.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- 1 STK Mes (vleesmes), omschrijving: PL1300-2023059149, goednummer: 6314527.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het inbeslaggenomen mes.
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen mes verbeurd dient te worden verklaard, zoals verzocht door de officier van justitie, nu de bewezenverklaarde poging tot doodslag en wapenbezit in zaak A met behulp van dit mes is begaan.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77s, 77gg, 287, 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 54 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing

13.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair bewezen verklaarde:
poging tot doodslag
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van het in zaak B bewezen verklaarde:
poging tot diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Legt op aan verdachte
de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 1.200,00 (zegge duizend tweehonderd euro), waarvan € 200,00 (zegge tweehonderd euro) voor materiële schade en € 1.000,00 (zegge duizend euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 16 maart 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[benadeelde partij 1]ter hoogte van € 1.200,00 (zegge duizend tweehonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 16 maart 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Verklaartverbeurd:
- 1 STK Mes (vleesmes), omschrijving: PL1300-2023059149, goednummer: 6314527.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K. Oldekamp-Bakker, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. G.S. Crince Le Roy en A.C. Enkelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2023.
[(...)]
[(...)][(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]
[(...)]