ECLI:NL:RBAMS:2023:7590

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
13/155852-23 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met mogelijkheid tot strafovername

Op 30 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1979 en met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, was gedetineerd in Nederland en werd aangeklaagd voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 16 november 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de juiste persoonsgegevens heeft bevestigd en dat de overlevering werd verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 5 jaar en 8 maanden, opgelegd bij een vonnis van de rechtbank in Turijn.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) toegepast, die stelt dat de overlevering van een Nederlander kan worden geweigerd indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft en dat de tenuitvoerlegging van de straf kan worden overgenomen. Daarom heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen. De rechtbank heeft benadrukt dat de mogelijkheid om de geldboete in Nederland ten uitvoer te leggen, niet onder deze procedure valt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/155852-23 (EAB I)
Datum uitspraak: 30 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 september 2023 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 mei 2023 door
the Office of the Prosecutor of the Republic at the Court of Appeal in Turin(Italië; hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in Justitieel Complex [plaats detentie] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 november 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [1]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
een
order of enforcement of concurring sentenced against a convicted person not under custody and enforcement of order no. 509/2020 issued by the Office of the Public Prosecutor at the Court of Torino on 25.06.2020;
een
enforceable judgement no. 6688/2017 REG. GEN., no.18519/2016 by the Court of Torino VI Division delivered on 06.02.2017, final on 18.04.2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf.
In onderdeel c.2 van het EAB is vermeld:
“Length of the custodial sentence or detention order imposed:
5 years 8 months' imprisonment and a fine amounting to 26,000,00 €
Remaining sentence to be served:
5 years, 10 months and 7 days' imprisonment and a fine amounting to 26.000,00 € as it results from aggregation order of 25.06.2020, sentence to be served on the basis of from judgment delivered by the Preliminary Investigations Judge at the Court of Turin, 5 years, 10 months and 7 days' imprisonment (having deducted 5 months and 23 days already served under house arrest) and a fine amounting to 26.000,00.”
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor genoemde executiebeslissing van
the Office of the Public Prosecutor at the Court of Torinovan 25 juni 2020 ziet op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf die is opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van
the Court of Torino VI Divisionvan 6 februari 2017 én de gevangenisstraf die ten grondslag ligt aan het gelijktijdig op zitting behandelde andere EAB (hierna: EAB II), dat tegen de opgeëiste persoon is uitgevaardigd. Dit verklaart ook dat de duur van de reststraf de duur van de bij het vonnis van
the Court of Torino VI Divisionvan 6 februari 2017 overstijgt.
De rechtbank stelt echter voorts vast dat in het EAB tevens een geldboete is genoemd die naast voormelde vrijheidsbenemende straf is opgelegd. Door beide partijen is op dit punt geen verweer gevoerd. De rechtbank overweegt in het kader van de genoegzaamheid ambtshalve het volgende.
Artikel 2, eerste lid, van de OLW luidt als volgt:
Een Europees aanhoudingsbevel kan slechts worden afgegeven wegens feiten die door de wet van de uitvaardigende lidstaat strafbaar zijn gesteld en waarop een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld of indien een straf of maatregel is opgelegd, wanneer deze een duur heeft van ten minste vier maanden.
Artikel 2, eerste lid, OLW, in samenhang gelezen met artikel 2, eerste lid, van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ, dient, gelet op het gebruik van het woord ‘slechts’, zo te worden geïnterpreteerd dat uit deze bepaling voortvloeit dat een EAB niet kan worden uitgevaardigd voor een feit waarop uitsluitend een geldboete is gesteld.
Nu het EAB werd uitgevaardigd ten aanzien van slechts één strafbaar feit, concludeert de rechtbank dat de voorziene straf voor dit feit bestaat uit zowel een vrijheidsstraf als een geldboete. De rechtbank is van oordeel dat het EAB daarmee voldoet aan de vereisten die de OLW daaraan stelt. [2]
Het vonnis van
the Court of Torino VI Divisionvan 6 februari 2017 betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt op basis van de informatie in het EAB, in de aanvullende brief van
9 november 2023 en in de aanvullende e-mail van 14 november 2023 en op grond van de verklaring van de opgeëiste persoon op zitting het volgende vast. De opgeëiste persoon was op zitting aanwezig in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van
the Court of Torino VI Divisionvan 6 februari 2017. Tegen dit vonnis heeft de opgeëiste persoon hoger beroep ingesteld. Op de zitting in de hoger beroepsprocedure was de opgeëiste persoon niet aanwezig. Hij is op de zitting in beroep vertegenwoordigd door twee advocaten van zijn keuze die hij had gemachtigd namens hem de verdediging te voeren.
Uit het voorgaande volgt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is op de procedure in eerste aanleg. Verder doet de situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, van de OLW zich voor ten aanzien van de procedure in hoger beroep. Ook ten aanzien van deze procedure is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW dus niet van toepassing.
Ten aanzien van de executiebeslissing van
the Office of the Public Prosecutor at the Court of Torinovan 25 juni 2020 overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat een dergelijke voegingsbeslissing in Italië geen beoordelingsmarge omvat, maar slechts een eenvoudige optelsom van resterende straffen betreft. Deze beslissing valt dus niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [4]

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De raadsman en de officier van justitie hebben de rechtbank verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 6a OLW.
De rechtbank zal beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Italië bij het vonnis van
the Court of Torino VI Divisionvan 4 februari 2017 opgelegde vrijheidsstraf van vijf jaar en acht maanden kan worden overgenomen. De rechtbank heeft hiervoor bij de grondslag van het EAB al opgemerkt dat in het EAB ook melding is gemaakt van een executiebeslissing die ziet op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, opgelegd bij het vonnis dat ten grondslag ligt aan dit EAB, én de gevangenisstraf die ten grondslag ligt aan het gelijktijdig op zitting behandelde EAB II, uitgevaardigd tegen de opgeëiste persoon. De rechtbank zal bij afzonderlijke uitspraak de overlevering op grond van het EAB II weigeren vanwege het ontbreken van dubbele strafbaarheid. Van overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf waarop EAB II ziet, is dus geen sprake.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale, taalkundige en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.
Voor zover het overleveringsverzoek ziet op de tenuitvoerlegging van de geldboete, overweegt de rechtbank dat dergelijke bevelen niet worden afgeven in relatie tot die geldboete, nu artikel 6a OLW slechts voorziet in de mogelijkheid om een vrijheidsstraf over te nemen. De mogelijkheid de geldboete in Nederland ten uitvoer te (laten) leggen, zal moeten worden beoordeeld aan de hand van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie en het Kaderbesluit 2005/214/JBZ (inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties) waarvoor in deze procedure geen ruimte is.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 van de Opiumwet en 2, 5, 6a, en 7 van de OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Office of the Prosecutor of the Republic at the Court of Appeal in Turin(Italië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 genoemde vrijheidsstraf van 5 (vijf) jaar en 8 (acht) maanden, opgelegd bij het vonnis van
the Court of Torino VI Divisionvan
6 februari 2017 (
no. 6688/2017 REG. GEN., no.18519/2016)in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J. van Zijl, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
2.Vergelijk: Rechtbank Amsterdam, 12 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5834
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vergelijk: Rechtbank Amsterdam, 12 april 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2332.