ECLI:NL:RBAMS:2021:5834

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
13/752036
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming en weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Frankrijk

Op 12 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Procureure de la République près le Tribunal Judiciaire de Val de Briey, Frankrijk. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1996 in Frankrijk, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en op dat moment gedetineerd was in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering op 30 september 2021 behandeld, waarbij de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, aanwezig was, evenals de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. S. Pijl.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) voor de feiten 1 tot en met 6, waarvoor de overlevering wordt verzocht. Deze feiten omvatten onder andere het negeren van een stopteken, mishandeling van een ambtenaar, en brandstichting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat voor feit 7, dat uitsluitend een geldboete betreft, de overlevering moet worden geweigerd. De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar de detentieomstandigheden in Frankrijk en heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon na overlevering niet het risico loopt op onmenselijke behandeling.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering voor de feiten 1 tot en met 6 toe te staan, maar te weigeren voor feit 7. De uitspraak is gedaan door mr. H.P. Kijlstra als voorzitter, bijgestaan door mrs. M.E.M. James-Pater en J.A.A.G. de Vries, en is uitgesproken in openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752036-21 (EAB II)
RK nummer: 21/5201
Datum uitspraak: 12 oktober 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 september 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 september 2021 door de
Procureure de la République près le Tribunal Judiciare de Val de Briey(Hoofdofficier van Justitie bij de gewone Rechtbank te Val de Briey), Frankrijk, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] alias [opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 30 september 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 september 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Pijl, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Franse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Het onderzoek ter zitting is voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de opgeëiste persoon kennis te laten nemen van de inhoud van het onderhavige EAB (hierna: EAB II) zodat hij zich met zijn raadsvrouw kan voorbereiden op de gevoegde behandeling van dit EAB en een ander overleveringsverzoek dat ten aanzien van hem is uitgevaardigd door Frankrijk en bij de rechtbank is aangebracht onder parketnummer 13/751744-21 (hierna: EAB I).
Zitting 5 oktober 2021
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting hervat op de openbare zitting van 5 oktober 2021 in de stand waarin het zich bevond op het moment van de schorsing op 30 september 2021. Het verhoor heeft, via een videoverbinding, plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, en door een tolk in de Franse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Franse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van 15 september 2021, uitgevaardigd door de onderzoeksrechter bij de gewone Rechtbank Val de Briey (referentie: Parket nr.: 20/328/05; JICABJI20000022).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten. De overlevering wordt daarbij, kort gezegd, verzocht voor de volgende feiten:
  • Feit 1: op 18 november 2020 te Gorcy (Frankrijk) negeren van een stopteken;
  • Feit 2: op 18 november te Gorcy (Frankrijk) mishandeling van een ambtenaar in functie;
  • Feit 3: op 18 november te Gorcy (Frankrijk) verlaten plaats ongeval;
  • Feit 4: op 20 november 2020 te Villette (Frankrijk) brandstichting van een auto;
  • Feit 5: op 18 november 2020 te Gorcy (Frankrijk) medeplegen van mishandeling;
  • Feit 6: op 18 november 2020 te Gorcy (Frankrijk) rijden zonder rijbewijs;
  • Feit 7: Op 18 november 2020 te Gorcy (Frankrijk) overtreding van de coronaregels door verboden samenkomst op de openbare weg.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de bijlage bij het EAB. Door de griffier gewaarmerkte fotokopieën van deze onderdelen zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 6 de overlevering dient te worden geweigerd. Het feit is niet genoegzaam, omdat het strafmaximum ontbreekt in het EAB.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Ook in het geval dat er voor feit 6 slechts een geldboete kan worden opgelegd, staan er in het EAB andere strafbare feiten omschreven waarop wel een vrijheidsstraf is gesteld. In combinatie met deze andere feiten dient de overlevering te worden toegestaan. De officier van justitie verwijst in dit verband naar een zaak waarin deze rechtbank op 19 augustus 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:4471) uitspraak heeft gedaan.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 2, eerste lid, van de OLW luidt als volgt:
Een Europees aanhoudingsbevel kan slechts worden afgegeven wegens feiten die door de wet van de uitvaardigende lidstaat strafbaar zijn gesteld en waarop een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld of indien een straf of maatregel is opgelegd, wanneer deze een duur heeft van ten minste vier maanden.
Artikel 2, eerste lid, OLW in samenhang gelezen met artikel 2, eerste lid, van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ dient, gelet op het gebruik van het woord ‘slechts’, zo te worden geïnterpreteerd dat uit deze bepaling voortvloeit dat een EAB niet kan worden uitgevaardigd voor een feit waarop uitsluitend een geldboete is gesteld.
Uit het EAB blijkt dat met betrekking tot feit 6 de voorziene straf niet uitsluitend bestaat uit een geldboete, maar ook uit een vrijheidsstraf. Uit de bijlage bij het EAB blijkt immers dat de voorziene straf bestaat uit één jaar gevangenisstraf en een geldboete van € 15.000,-. De rechtbank is van oordeel dat het EAB daarmee voldoet aan de vereisten die de OLW daaraan stelt. De rechtbank verwerpt het verweer.
Dit is anders voor feit 7. Uit de bijlage bij het EAB blijkt dat de voorziene straf uitsluitend bestaat uit een geldboete van een bedrag van € 750,-. Nu dit feit niet voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en artikel 7, vierde lid, OLW niet van toepassing is, dient de overlevering voor dit feit te worden geweigerd. De uitspraak waarnaar de officier van justitie heeft verwezen (ECLI:NL:RBAMS:2021:4471) heeft betrekking op een geheel andere situatie, namelijk een situatie waarin voor één en hetzelfde feit zowel een vrijheidsstraf als een geldboete is opgelegd.
De rechtbank gaat dan ook voorbij aan verdere verweren die ten aanzien van feit 7 zijn gevoerd.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van een deel van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, te weten feit 2, feit 4 en feit 5, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 14 en 28, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling,
en:
opzettelijke brandstichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar Frans recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een deel van de feiten waarvan de opgeëiste persoon in Frankrijk wordt verdacht, te weten feit 1, feit 3 en feit 6, niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdelen a en c van de Wegenverkeerswet 1994,
en:
overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Artikel 11; detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in andere zaken (zie onder andere:ECLI:NL:RBAMS:2017:3763) geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
Bij e-mail van 17 september 2021 heeft de
Deputy Prosecutorvan het
Tribunal Judiciaire Val-de-Brieygegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes wordt gedetineerd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Frankrijk niet het gevaar loopt aan een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest te worden onderworpen.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten 1 tot en met 6 waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige (te weten: feit 7) moet zij worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 5a, 7, 107, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5, en 7, van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] alias [opgeëiste persoon]aan de
Procureure de la République près le Tribunal Judiciare de Val de Briey(Hoofdofficier van Justitie bij de gewone Rechtbank te Val de Briey) ten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar een deel van de in het EAB genoemde feiten, te weten de onder 3.1 omschreven feiten 1 tot en met 6, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht;
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon] alias [opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op één van de in het EAB genoemde feiten, te weten het onder 3.1 omschreven feit 7 waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 oktober 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.