ECLI:NL:RBAMS:2023:7567

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
23-1264
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een faillissementsuitkering en de gelijkstelling van schadevergoeding aan loon over de opzegtermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde Y.M. Venderbos, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door een gemachtigde. Eiseres had een uitkering aangevraagd op basis van de Werkloosheidswet (WW) na een onregelmatig ontslag door haar werkgever op 8 februari 2022. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat het ontslag onregelmatig was en de werkgever veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding. De Uwv had echter in het bestreden besluit de vordering van eiseres voor de gefixeerde schadevergoeding niet overgenomen, omdat deze buiten de perioden viel waarvoor de Uwv betalingsverplichtingen kan overnemen volgens artikel 64 van de WW.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Uwv ten onrechte de gefixeerde schadevergoeding niet als loon over de opzegtermijn heeft aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat een redelijke wetsuitleg vereist dat de schadevergoeding gelijkgesteld moet worden aan het loon over de opzegtermijn, zoals bedoeld in artikel 64, eerste lid, onder b, van de WW. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiseres vergoed moesten worden.

De rechtbank benadrukte dat de bescherming van werknemers tegen de financiële gevolgen van een faillissement van de werkgever voorop staat en dat de uitleg van de Uwv en de Centrale Raad van Beroep niet in overeenstemming is met een meer burgervriendelijke interpretatie van de wet. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de behandeling van schadevergoedingen in faillissementszaken en de rechten van werknemers na onregelmatige ontslagen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/1264

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: Y.M. Venderbos),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder (gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Met een besluit van 1 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een uitkering toegekend op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) (faillissementsuitkering).
Met een besluit van 19 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft op 3 augustus 2023 het beroep op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres (via een telefoonverbinding) en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Eiseres is op 6 februari 2017 in dienst getreden bij werkgever [naam werkgever] (de werkgever) als [functie] . Wegens financiële problemen heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst met eiseres op 8 februari 2022 per direct opgezegd.
2. Bij vonnis van 7 juni 2022 heeft de kantonrechter te Amsterdam bij recht verklaard dat het ontslag onregelmatig is en de werkgever veroordeeld tot betaling aan eiseres van een gefixeerde schadevergoeding van € 15.362,- wegens het onregelmatig ontslag, een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter is bij de berekeningen uitgegaan van het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op 8 februari 2022.
3. Wegens het niet nakomen van betalingsverplichtingen door haar ex-werkgever heeft eiseres op 26 april 2022 bij verweerder een aanvraag gedaan voor overname van de betalingsverplichtingen.
4. Met het primaire besluit – gehandhaafd met het bestreden besluit – heeft verweerder aan eiseres een faillissementsuitkering toegekend en de betalingsverplichtingen van de werkgever bestaande uit loon over dertien weken voorafgaand aan de dag van het einde van het dienstverband en vakantiegeld over de periode van één jaar tot het einde van het dienstverband overgenomen. De vordering uit hoofde van schadeloosstelling wegens onregelmatig ontslag heeft verweerder niet overgenomen omdat deze buiten de perioden valt waarover verweerder op grond van artikel 64 van de WW de betalingsverplichting kan overnemen. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiseres op de zitting van de kantonrechter expliciet heeft berust in het ontslag per 8 februari 2022 en daarmee afzag van de doorbetaling van het loon over de maanden februari, maart en april 2022.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of verweerder de vordering van eiseres op haar ex-werkgever uit hoofde van de schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging terecht niet heeft overgenomen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Standpunten partijen
6. Eiseres stelt zich – samengevat – op het standpunt dat het onjuist en onbillijk is om haar situatie anders te behandelen dan de situatie van een werknemer die na een onregelmatig ontslag er wel voor kiest haar beroep op de nietigheid van het ontslag te handhaven. Eiseres betoogt dat een op grond van artikel 7:680, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek gefixeerde schadevergoeding naar haar aard valt te relateren aan de termijn die de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren te duren, zodat de gefixeerde schadevergoeding met loon kan worden gelijkgesteld. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de uitspraak van 11 september 2000 van de rechtbank Breda. [1]
7. In reactie hierop heeft verweerder in beroep verwezen naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep [2] . Hierin is geoordeeld dat de gefixeerde schadevergoeding niet als loon over de opzegtermijn kan worden aangemerkt omdat die schadevergoeding moet worden toegerekend aan een periode na het einde van de dienstbetrekking en om die reden buiten de in artikel 64, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW genoemde perioden valt.
Wettelijk kader
8.1.
Hoofdstuk IV van de WW (artikelen 61 tot en met 68) ziet op de overneming van uit de dienstbetrekking voortvloeiende verplichtingen bij betalingsonmacht van de werkgever.
8.2.
Op grond van artikel 64, eerste lid, van de WW omvat het recht op uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW:
a. het loon over ten hoogste dertien weken, onmiddellijk voorafgaande aan:
1. de dag waarop de dienstbetrekking door ontbinding eindigt;
2. de dag waarop de dienstbetrekking met wederzijds goedvinden eindigt;
3. de dag waarop de dienstbetrekking van rechtswege eindigt, of
4. de dag van opzegging van de dienstbetrekking;
b. het loon over ten hoogste de voor de werknemer geldende termijn van opzegging of de termijn van opzegging, die zou hebben gegolden als deze termijn was aangevangen op de op grond van het tweede lid door het UWV vastgestelde dag, met dien verstande dat de krachtens artikel 40 van de Faillissementswet ten aanzien van de werknemer geldende termijn, zowel in als buiten faillissement, niet wordt overschreden; en
c. het vakantiegeld, de vakantiebijslag en de bedragen, die de werkgever in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, over ten hoogste het jaar onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de in onderdeel a, onder 1°, 2°, 3° of de in onderdeel b bedoelde termijn eindigt.
8.3.
Op grond van artikel 67 aanhef en onder a, van de WW wordt voor de toepassing van hoofdstuk IV van de WW onder loon verstaan: al hetgeen de werkgever in verband met de dienstbetrekking aan de werknemer rechtens verschuldigd is met uitzondering van vakantiegeld en vakantiebijslag.
8.4.
Op grond van artikel 7:680, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek is de gefixeerde schadevergoeding, bedoeld in artikel 677, vierde lid, gelijk aan het bedrag van het in geld vastgesteld loon voor de tijd, dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
Oordeel van de rechtbank
9. De rechtbank vraagt zich af of de Centrale Raad van Beroep met de onder 7 genoemde jurisprudentie niet een te beperkte uitleg geeft van het begrip loon over de opzegtermijn in de zin van artikel 64, eerste lid, onder b, van de WW. De strekking van dit artikel is immers bescherming van werknemers tegen de financiële gevolgen van een faillissement van de werkgever. De door de kantonrechter toegekende schadevergoeding wegens onregelmatig ontslag is een bedrag gelijk aan het loon over de opzegtermijn bij een regelmatig ontslag. Indien de werknemer in de procedure bij de kantonrechter niet akkoord zou zijn gegaan met de onregelmatige beëindiging per 8 februari 2022 dan zou verweerder zonder meer het loon over de opzegtermijn van drie maanden hebben moeten betalen aan eiser. De uitleg van verweerder en de Centrale Raad van Beroep is niet (langer) in overeenstemming met een meer burgervriendelijke uitleg van wetsbepalingen. In een arbeidsrechtelijke procedure kunnen diverse aspecten een rol spelen bij de afwegingen die een werknemer en zijn rechtshulpverlener maken. In veel gevallen is een beslissing van de kantonrechter het resultaat van sturing door de kantonrechter naar een schikkingsresultaat. Ter zitting heeft de rechtbank hier navraag naar gedaan bij de huidige gemachtigde van eiseres, doch deze kon daar geen uitsluitsel over geven. Hoe dan ook: de keuze die blijkbaar is gemaakt in de procedure bij de kantonrechter levert voor verweerder geen benadelingshandeling op. Integendeel zelfs. De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat een redelijke wetsuitleg er toe leidt dat een door de kantonrechter toegekende schadevergoeding wegens onregelmatig ontslag gelijk gesteld dient te worden aan het loon over de opzegtermijn in de zin van artikel 64, eerste lid, onder b, van de WW.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte de vordering van de gefixeerde schadevergoeding niet als loon over de periode van de opzegtermijn heeft aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal niet zelf in de zaak voorzien nu er een berekening dient te worden gemaakt van het bedrag dat dient te worden betaald. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op het bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Oosterhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
15 november 2023.
griffier
rechter

Voetnoten

2.Uitspraak van 21 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT2466 en de uitspraak van 3 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1809.