ECLI:NL:CRVB:2011:BT2466

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5893 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde dienstbetrekking en gefixeerde schadevergoeding in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant, die in dienst was bij een werkgever, heeft een loonvorderingsprocedure gevoerd bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en vakantiegeld tot en met 8 november 2008, evenals een gefixeerde schadevergoeding van € 1.560,64 bruto. De werkgever heeft appellant op 18 november 2008 medegedeeld dat hij niet meer kon betalen en heeft voorgesteld het dienstverband met wederzijds goedvinden te beëindigen per 28 november 2008. Appellant heeft dit voorstel echter afgewezen en zijn werkzaamheden voortgezet tot de beëindiging van de dienstbetrekking.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de dienstbetrekking van appellant is geëindigd op 28 november 2008, zonder dat er sprake was van een opzegtermijn. De gefixeerde schadevergoeding die door de kantonrechter was toegekend, kan niet worden aangemerkt als loon over de opzegtermijn, omdat deze is gebaseerd op artikel 7:680, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. De Raad concludeert dat deze schadevergoeding moet worden toegerekend aan een periode na het einde van de dienstbetrekking en valt buiten de in artikel 64, eerste lid, aanhef en onder a, van de Werkloosheidswet genoemde perioden.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de zaak hebben behandeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 september 2011.

Uitspraak

10/5893 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2010, 09/5875 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 21 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. de Rooij, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Nederveen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 3 december 2002 in dienst getreden bij [naam B.V.] te [plaatsnaam] (werkgever). Op
18 november 2008 heeft de werkgever appellant medegedeeld dat hij appellant wilde ontslaan omdat hij hem niet meer kon betalen. De werkgever heeft appellant voorgesteld het dienstverband om bedrijfseconomische redenen met wederzijds goedvinden te beëindigen met ingang van 28 november 2008.
De werkgever heeft appellant een voorstel voor een beëindigingsovereenkomst gedaan, waarin onder meer was opgenomen dat appellant vanaf 18 november 2008 is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. Appellant is niet akkoord gegaan met het voorstel van de werkgever en heeft zijn werkzaamheden voortgezet tot 28 november 2008. Op die dag trof appellant het kantoor van de werkgever gesloten aan en bleek de werkgever vertrokken.
1.2. Appellant heeft een loonvorderingsprocedure bij de kantonrechter gevoerd. Bij verstekvonnis van 8 mei 2009 heeft de kantonrechter de werkgever onder meer veroordeeld tot betaling aan appellant van achterstallig loon en vakantiegeld tot en met 8 november 2008, niet opgenomen vakantiedagen en een gefixeerde schadevergoeding in verband met onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst van € 1.560,64 bruto.
1.3. Omdat de werkgever geen gevolg heeft gegeven aan het vonnis van de kantonrechter heeft appellant bij het Uwv een aanvraag ingediend om overneming van de betalingsverplichtingen van de werkgever in het kader van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 17 september 2009 heeft het Uwv appellant een bedrag toegekend van € 4.184,25 bruto aan loon en vakantiegeld tot en met 28 november 2008 en 25 vakantiedagen. Appellant heeft tegen het besluit van
17 september 2009 onder andere bezwaar gemaakt omdat het loon over de opzegtermijn niet was overgenomen. Bij besluit van 9 november 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv zijn besluit van 17 september 2009 gehandhaafd. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat de arbeidsovereenkomst van appellant is geëindigd op 28 november 2008, dat appellant geen recht had op loon over de opzegtermijn en dat de gefixeerde schadevergoeding betrekking had op de periode na afloop van de arbeidsovereenkomst en als gevolg daarvan niet kan worden toegerekend aan de in artikel 64 van de WW genoemde termijnen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank was met het Uwv van oordeel dat de gefixeerde schadevergoeding niet voor overneming in aanmerking komt omdat zij niet kan worden toegerekend aan een van de in artikel 64 van de WW genoemde tijdvakken. De rechtbank overwoog hierbij dat de arbeidsovereenkomst van appellant, hoewel die onregelmatig door de werkgever was opgezegd, op 28 november 2008 is geëindigd, waarna de werkgever geen loon meer verschuldigd was.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat een gefixeerde schadevergoeding behoort te worden overgenomen omdat er rekening mee wordt gehouden bij de vaststelling van het dagloon in het kader van de WW en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en omdat die vergoeding ook behoort tot het zogenoemde sv-loon.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Op grond van artikel 64, eerste lid, van de WW omvat het recht op uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW:
a. het loon over ten hoogste dertien weken, onmiddellijk voorafgaande aan:
1º de dag waarop de dienstbetrekking door ontbinding eindigt;
2º de dag waarop de dienstbetrekking met wederzijds goedvinden eindigt;
3º de dag waarop de dienstbetrekking van rechtswege eindigt;
4º de dag van opzegging van de dienstbetrekking.
b. het loon over ten hoogste de voor de werknemer geldende termijn van opzegging of de termijn van opzegging, die zou hebben gegolden als deze termijn was aangevangen op de op grond van het tweede lid door het Uwv vastgestelde dag, met dien verstande dat de krachtens artikel 40 van de Faillissementswet ten aanzien van de werknemer geldende termijn, zowel in als buiten faillissement, niet wordt overschreden.
4.2. De Raad is met het Uwv en de rechtbank van oordeel dat de dienstbetrekking van appellant is geëindigd met ingang van 28 november 2008. Er was geen sprake van een opzegtermijn, zodat overneming van loon over de opzegtermijn niet aan de orde was. De door de kantonrechter toegekende gefixeerde schadevergoeding is terecht niet aangemerkt als loon over de opzegtermijn, omdat zij is gebaseerd op artikel 7:680, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Die schadevergoeding moet worden toegerekend aan een periode na het einde van de dienstbetrekking en valt om die reden buiten de in artikel 64, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW genoemde perioden. De Raad merkt hierbij nog op, dat appellant aan het bepaalde in artikel 7:680, eerste lid, van het BW geen recht op overneming kan ontlenen omdat hetgeen aldaar is bepaald slechts een methode ter bepaling van de hoogte van de schadevergoeding betreft en geen opzegtermijn in het leven roept (vgl. CRvB 8 april 2001, LJN AL3609). De stelling van appellant dat een schadevergoeding als hier aan de orde wel in aanmerking wordt genomen bij de vaststelling van het dagloon brengt niet met zich dat die vergoeding ook voor overneming in het kader van hoofdstuk IV van de WW in aanmerking komt, nu daarvan slechts sprake kan zijn indien is voldaan aan de in hoofdstuk IV gestelde voorwaarden.
4.3. Uit 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J. Riphagen en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.A. van Amerongen.
NK