ECLI:NL:CRVB:2011:BT2466
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.A.J. van den Hurk
- J. Riphagen
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Einde dienstbetrekking en gefixeerde schadevergoeding in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant, die in dienst was bij een werkgever, heeft een loonvorderingsprocedure gevoerd bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en vakantiegeld tot en met 8 november 2008, evenals een gefixeerde schadevergoeding van € 1.560,64 bruto. De werkgever heeft appellant op 18 november 2008 medegedeeld dat hij niet meer kon betalen en heeft voorgesteld het dienstverband met wederzijds goedvinden te beëindigen per 28 november 2008. Appellant heeft dit voorstel echter afgewezen en zijn werkzaamheden voortgezet tot de beëindiging van de dienstbetrekking.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de dienstbetrekking van appellant is geëindigd op 28 november 2008, zonder dat er sprake was van een opzegtermijn. De gefixeerde schadevergoeding die door de kantonrechter was toegekend, kan niet worden aangemerkt als loon over de opzegtermijn, omdat deze is gebaseerd op artikel 7:680, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. De Raad concludeert dat deze schadevergoeding moet worden toegerekend aan een periode na het einde van de dienstbetrekking en valt buiten de in artikel 64, eerste lid, aanhef en onder a, van de Werkloosheidswet genoemde perioden.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de zaak hebben behandeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 september 2011.