ECLI:NL:RBAMS:2023:7511

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
13/091639-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van ne bis in idem na vrijspraak in Turkije voor feit gepleegd in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2023 uitspraak gedaan over een Duits overleveringsverzoek voor een feit dat in 1983 in Duitsland is gepleegd. De opgeëiste persoon was in 1986 in Turkije vrijgesproken voor hetzelfde feit, wat leidde tot de vraag of de overlevering op grond van het ne bis in idem-beginsel kon worden geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon, na 37 jaar sinds zijn vrijspraak, erop mocht vertrouwen dat de strafzaak definitief was beëindigd. De rechtbank weigerde de overlevering op basis van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, van de Overleveringswet (OLW), omdat er een onherroepelijke beslissing van een derde land was genomen. De rechtbank benadrukte het belang van rechtszekerheid en concludeerde dat de omstandigheden in deze zaak, waaronder het lange tijdsverloop en de eerdere vrijspraak, voldoende grond vormden om de overlevering te weigeren. De rechtbank wees ook op de noodzaak om de belangen van de opgeëiste persoon te beschermen tegen een nieuwe vervolging voor hetzelfde feit, vooral gezien de lange tijd die verstreken was sinds de oorspronkelijke zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer 13/091639-22
Datum uitspraak: 22 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 augustus 2019 door het
Amtsgericht Tiergarten, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam,
en door een tolk in de Turkse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Bij tussenuitspraak van 7 juli 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend onder gelijktijdig geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen. [1]
Op de openbare zitting van 11 oktober 2023 is de behandeling van de vordering hervat in
tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, de opgeëiste persoon en zijn
raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam. Het onderzoek is toen voor bepaalde tijd
geschorst, omdat geen tolk in de Turkse taal was opgeroepen.
De vordering is - gelet op de gewijzigde samenstelling van de rechtbank - opnieuw behandeld op de openbare zitting van 8 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. G.M. Kolman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Turkse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 7 juli 2022

In de tussenuitspraak heeft de rechtbank onder meer de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld. Dat oordeel wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.

4.Ne bis in idem

4.1
Standpunten van de verdediging en de officier van justitie
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, onder meer aangevoerd dat de overlevering dient te worden geweigerd omdat uit het vonnis van 11 november 1986 van de tweede meervoudige kamer in strafzaken in Ankara (Turkije) blijkt dat de opgeëiste persoon in Turkije is vrijgesproken voor hetzelfde feit dat aan het EAB ten grondslag ligt. De rechtbank kan de overlevering dan ook op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, OLW weigeren. Toepassing geven aan deze weigeringsgrond ligt in de rede, gezien het enorme tijdsverloop sinds het feit zoals opgenomen in het EAB (1983) en sinds de vrijspraak voor dat feit door de Turkse rechtbank in 1986. Het nu nog terugkomen op een vrijsprekend vonnis dat in 1986 is gewezen, zou een enorme schending van de rechtszekerheid van de opgeëiste persoon inhouden, te meer nu de zaak in Turkije is behandeld op verzoek van de Duitse justitiële autoriteiten. Op de beslissing om de vervolging aan Turkije over te dragen, wordt thans als het ware teruggekomen omdat de uitkomst van de strafrechtelijke procedure in Turkije de Duitse justitiële autoriteiten niet lijkt aan te staan. Daar komt bij dat de Duitse justitiële autoriteiten al in augustus 1984 een nationaal aanhoudingsbevel hebben afgegeven, maar vervolgens jarenlang hebben gewacht met het uitvaardigen van dit EAB zonder toe te lichten waarom daarmee zo lang is gewacht. Ook dit tijdsverloop heeft eraan bijgedragen dat de opgeëiste persoon er op vertrouwde en ook mocht vertrouwen dat het Turkse vonnis zou worden geëerbiedigd. Alle relevante omstandigheden in aanmerking nemend, dient de rechtbank gebruik te maken van de haar gegeven bevoegdheid om de overlevering aan Duitsland te weigeren.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd en aangevoerd dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, OLW niet aan overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland in de weg staat. Dit is als volgt onderbouwd.
Gelet op het beginsel van wederzijds erkenning, is de tenuitvoerlegging van het EAB de regel en is de weigering van de tenuitvoerlegging de uitzondering. Dit moet strikt worden uitgelegd. In de onderhavige zaak bieden zowel Kaderbesluit 2002/584/JBZ als de Duitse wet de mogelijkheid om, ondanks het Turkse vonnis, tot overlevering aan en vervolging in Duitsland over te gaan. De Duitse justitiële autoriteit is op de hoogte van het Turkse vonnis, maar de opgeëiste persoon kan in Duitsland desondanks worden vervolgd. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft gemotiveerd weergegeven waarom de opgeëiste persoon in Duitsland wordt vervolgd en waarom de Duitse justitiële autoriteiten zich niet kunnen verenigen met de vrijspraak. Er wordt namelijk tot een andere beoordeling van het bewijs gekomen. De uitleg van de uitvaardigende justitiële autoriteit is afdoende en daarom wordt verzocht geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot weigering van de overlevering op deze grond.
Daarbij is tevens van belang dat Duitsland de sterkste vorm van jurisdictie heeft op grond van het territorialiteitsbeginsel. Met betrekking tot Turkije geldt dat er, in tegenstelling tot EU-lidstaten, geen sprake is van wederzijds vertrouwen en ook niet van wederzijdse erkenning. Indien wordt geweigerd op grond van ne bis in idem, dan wil dat dus zeggen dat het Turkse vonnis wordt erkend als ware het een Nederlands vonnis. In die situatie wordt er dus op vertrouwd dat de Turkse procedure is omgeven met alle beginselen en waarborgen voor verdachten en slachtoffers die in ons strafrecht gelden, ondanks de jarenlange moeizame juridische en diplomatieke verhoudingen met Turkije.
Dat de Duitse justitiële autoriteiten aan Turkije hebben verzocht om de vervolging van de opgeëiste persoon over te nemen, betekent niet dat strafvervolging in Duitsland niet langer mogelijk is. Dit blijkt ook uit de informatie die de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft overgelegd.
Vast staat dat de Duitse justitiële autoriteiten rekening houden met de eerder in een derde land gevoerde strafrechtelijke procedure, zeker wat betreft de tijd die reeds in detentie is doorgebracht. Ook het uitoefenen van verdedigingsrechten zal daar aan de orde moeten en kunnen worden gesteld. In tegenstelling tot Turkije gelden ten aanzien van Duitsland wel de beginselen van wederzijds vertrouwen en wederzijdse erkenning. In de Duitse strafrechtelijke procedure zal ook rekening worden gehouden met de redelijke termijn en de mogelijkheden om de verdedigingsrechten naar behoren uit te oefenen. Nu het EAB strekt tot strafvervolging, zal de opgeëiste persoon zich dus bij de strafrechter in Duitsland kunnen beroepen op zijn recht op berechting binnen een redelijke termijn.
Gelet hierop dient de rechtbank af te zien van weigering op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, OLW.
4.2
Oordeel van de rechtbank
4.2.1
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, OLW kan overlevering van de opgeëiste persoon worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan te zijnen aanzien een overeenkomstig het tweede lid, onder a, onherroepelijke beslissing door een rechter van een derde land is genomen.
Artikel 9, tweede lid, aanhef en onder a, OLW bepaalt dat de overlevering van de opgeëiste persoon niet wordt toegestaan voor een feit ter zake waarvan hij bij gewijsde van de Nederlandse rechter is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging, dan wel te zijnen aanzien een overeenkomstige onherroepelijke beslissing door een rechter van een andere lidstaat van de Europese Unie is genomen.
4.2.2
De rechtbank stelt het volgende vast.
Op 8 januari 1983 is in Berlijn [naam slachtoffer] gedood door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Dit gebeurde tijdens een overval in de woning van het slachtoffer, ter uitvoering van een vooraf gemaakt plan. Vervolgens zijn door de daders goederen uit de woning ontvreemd.
De opgeëiste persoon wordt als medeverdachte gezien van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die beiden in Duitsland zijn veroordeeld voor dit feit. Het EAB is uitgevaardigd ten behoeve van de vervolging van de opgeëiste persoon in Duitsland.
Op 1 augustus 1984 is door het
Amtsgericht Tiergartenten aanzien van de opgeëiste persoon een nationaal aanhoudingsbevel uitgevaardigd.
Op 16 augustus 1985 hebben de Duitse justitiële autoriteiten een verzoek aan Turkije gericht om de opgeëiste persoon aldaar te berechten voor de gebeurtenissen van 8 januari 1983.
In het kader van de berechting van de opgeëiste persoon in Turkije voor het hierboven geschetste feit is hij aldaar op 27 november 1985 aangehouden en heeft hij tot 10 september 1986 in voorarrest gezeten. Op laatstgenoemde datum is hij op borgtocht vrijgekomen.
Op 11 november 1986 is de opgeëiste persoon door de Turkse rechter vrijgesproken (na een daartoe strekkend requisitoir van de Turkse officier van justitie).
Op 26 januari 1988 hebben de Duitse autoriteiten het Turkse vonnis ontvangen.
Via
Eurojustheeft de Duitse uitvaardigende justitiële autoriteit desgevraagd te kennen gegeven op de hoogte te zijn van de vrijspraak in Turkije en de authenticiteit van het Turkse vonnis niet te betwisten.
Tevens is verklaard dat er in Duitsland nog steeds een strafzaak jegens de opgeëiste persoon aanhangig is, omdat er een sterk vermoeden bestaat dat de opgeëiste persoon zich heeft schuldig gemaakt aan het hiervoor omschreven feit waarvoor hij in Turkije is vrijgesproken. De reden hiervoor is dat de verklaringen van de medeverdachten door de Duitse justitiële autoriteit anders worden beoordeeld dan door de Turkse rechter.
Ten slotte is meegedeeld dat de omstandigheid dat de vervolging aan Turkije is overgedragen, niet betekent dat de strafrechtelijke procedure in Duitsland daarmee is beëindigd. Er is, zoals gezegd, nog steeds een strafzaak aanhangig in Duitsland en nu moet worden beoordeeld of de strafrechtelijke procedure in Duitsland kan worden afgedaan. Waar overdracht van een vervolging aan andere EU-lidstaten onmiddellijk een procedureel beletsel oplevert betreffende vervolging ter zake van hetzelfde feit in Duitsland, geldt dit niet voor overdracht aan een niet-lidstaat als Turkije, aldus de Duitse justitiële autoriteit.
Op 23 augustus 2019 is een EAB uitgevaardigd ter vervanging van een eerder EAB dat door een officier van justitie was uitgevaardigd en dat, gelet op daartoe strekkende jurisprudentie van het
Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: Hof van Justitie), moest worden aangepast. [4]
De opgeëiste persoon heeft zich op 14 juni 1993 in Nederland gevestigd en heeft sinds die tijd doorlopend ingeschreven gestaan in de Basisregistratie Personen in Nederland. Tevens heeft hij intussen de Nederlandse nationaliteit verkregen.
4.2.3
In haar uitspraak van 6 juli 2021 heeft de rechtbank het toetsingskader uiteengezet voor de beoordeling van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, OLW naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 29 april 2021. [5] De rechtbank heeft het volgende overwogen:
4.4.15.
Zoals hiervoor is overwogen, komt de rechtbank in het kader van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de OLW een beoordelingsmarge toe.
4.4.16.
De rechtbank neemt in dit verband in de eerste plaats in aanmerking, mede gelet op punten 37 tot 39 van het arrest, dat het Kaderbesluit en de daarop gebaseerde OLW beoogt een vereenvoudigde en efficiëntere regeling in het leven te roepen voor de overlevering van personen die veroordeeld zijn of ervan verdacht worden strafbare feiten te hebben gepleegd, de justitiële samenwerking te vergemakkelijken en te bespoedigen, en daardoor bij te dragen tot de verwezenlijking van de opdracht van de Unie om een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te worden die berust op de hoge mate van vertrouwen die tussen de lidstaten moet bestaan.
4.4.17.
Onder meer op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning, dat blijkens overweging 6 van dat Kaderbesluit de hoeksteen van de gerechtelijke samenwerking in strafzaken vormt, dient een lidstaat zich ertoe te verbinden elk Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen. De uitvoerende rechterlijke autoriteiten mogen in beginsel slechts weigeren een dergelijk bevel ten uitvoer te leggen op de exhaustief in het Kaderbesluit opgesomde gronden tot weigering van tenuitvoerlegging. De tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel is derhalve de regel en de weigering van de tenuitvoerlegging is de uitzondering, die strikt moet worden uitgelegd.
4.4.18.
De beoordelingsmarge waarover de rechtbank beschikt, gelet op het voorgaande en onder meer op de punten 55 en 60 en de punten 101 tot en met 103 van het arrest, stelt haar in staat een onderzoek te verrichten op basis van alle relevante omstandigheden. Daartoe dient de rechtbank met name acht te slaan op de omstandigheden waaronder de gezochte persoon is berecht en, in voorkomend geval, de hem opgelegde sanctie ten uitvoer is gelegd en het vertrouwen dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit op goede gronden mag stellen in het strafrechtstelsel van het betrokken derde land. Ook kan de omstandigheid dat de opgeëiste persoon een algemene clementiemaatregel heeft genoten, de reikwijdte van die maatregel en de voorwaarden waaronder die maatregel is getroffen een rol spelen in de beoordeling. Dit onderzoek moet door de rechtbank worden verricht in het licht van het tegengaan van straffeloosheid en de bestrijding van criminaliteit enerzijds en het waarborgen van rechtszekerheid anderzijds. (…)
4.2.4
Niet in geding is dat het EAB ziet op vervolging in Duitsland voor hetzelfde feit als waarvoor de opgeëiste persoon in Turkije in 1986 is vrijgesproken, welke beslissing onherroepelijk is. De overlevering kan daarom op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, OLW worden geweigerd.
4.2.5
De rechtbank dient in het licht van het tegengaan van straffeloosheid en de bestrijding van criminaliteit enerzijds en het waarborgen van rechtszekerheid anderzijds, onderzoek te verrichten op basis van alle relevante omstandigheden alvorens zij een oordeel velt over de vraag of zij al dan niet afziet van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, OLW.
De Duitse justitiële autoriteit heeft te kennen gegeven de opgeëiste persoon te kunnen en willen vervolgen ook al is hij eerder in Turkije vrijgesproken van het feit waar het EAB op ziet. Het betreft een ernstig feit, namelijk een levensdelict, en het feit is in Duitsland gepleegd waardoor Duitsland rechtsmacht heeft. Dat de opgeëiste persoon reeds eerder is berecht voor dit feit, alsmede hetgeen hij heeft opgeworpen in het kader van het tijdsverloop en de (on)mogelijkheid om zijn verdediging te voeren, kan in de Duitse strafzaak tegenover een Duitse rechter worden aangevoerd. Daarnaast geldt ten aanzien van Duitsland het beginsel van wederzijds vertrouwen en is de rechtbank (ambtshalve) bekend dat het Duitse recht waarborgen biedt voor een persoon die voor een tweede keer ten aanzien van hetzelfde feit wordt vervolgd.
De rechtbank kan niet vaststellen of de opgeëiste persoon zich, nadat het feit was gepleegd, heeft onttrokken aan vervolging in Duitsland. Evenmin kan de rechtbank vaststellen of Duitsland in 1985 geen andere mogelijkheid restte dan de vervolging aan Turkije over te dragen om straffeloosheid te voorkomen. Hieromtrent bevatten de stukken geen informatie.
Er lijkt in Turkije verder geen sprake te zijn geweest van een schijnproces. De opgeëiste persoon heeft in de Turkse procedure negen maanden in voorarrest doorgebracht alvorens hij op borgtocht is vrijgelaten. Evenmin kan de rechtbank vaststellen of er zich in de strafrechtelijke procedure in Turkije onregelmatigheden hebben voorgedaan die vragen oproepen over de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon is berecht. Ook hieromtrent bieden de stukken geen aanknopingspunten. De reden dat de Duitse justitiële autoriteiten de opgeëiste persoon alsnog willen vervolgen is, voor zover bij de rechtbank bekend, gelegen in het feit dat de strafzaak in Duitsland nimmer is gesloten en zij de bewijsmiddelen anders beoordelen dan de Turkse rechter heeft gedaan. Niet blijkt dat er twijfels over de Turkse rechtsgang op zich bestaan. Weliswaar geldt het beginsel van wederzijds vertrouwen niet ten aanzien van het strafstelsel van Turkije, maar de rechtbank heeft geen (concrete) aanwijzingen op grond waarvan kan worden afgeleid dat zij geen vertrouwen kan of mag stellen in het strafrechtstelsel van Turkije voor zover dit gold ten tijde van het vonnis in 1986.
De rechtbank acht verder van belang dat het feit waarvoor de Duitse justitiële autoriteiten de opgeëiste persoon opnieuw willen vervolgen bijna 41 jaar geleden is gepleegd en het 37 jaar geleden is dat hij in Turkije is vrijgesproken voor dit feit. Verder heeft het geruime tijd geduurd alvorens door Duitsland een EAB is uitgevaardigd. De stukken bieden geen duidelijkheid over de vraag waarom het zo lang heeft geduurd alvorens een EAB is uitgevaardigd en de opgeëiste persoon is gesignaleerd. Ten slotte heeft de opgeëiste persoon zich ruim 30 jaar geleden in Nederland gevestigd en heeft hij al die tijd in de Basisregistratie Personen ingeschreven gestaan. Hij was dus vindbaar voor de Duitse justitiële autoriteiten.
De rechtbank kent in het kader van de belangenafweging in deze concrete zaak veel gewicht toe
aan het rechtszekerheidsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de opgeëiste persoon er na het verstrijken van een periode van 37 jaar na zijn vrijspraak op vertrouwen dat de strafzaak definitief was beëindigd.
Alle relevante omstandigheden afwegend in relatie tot het gewicht dat de rechtbank in de onderhavige zaak toekent aan het rechtszekerheidsbeginsel, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering van de opgeëiste persoon te weigeren op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, OLW.
De overige door de raadsman aangedragen argumenten voor weigering zal de rechtbank daarom buiten bespreking laten.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 9 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Tiergarten(Duitsland).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. Y.M.E. Jurgens en F.F. Wormhoudt, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Hof van Justitie 27 mei 2019, C-508/18 en C-82/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:456 (
5.Rb. Amsterdam 6 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3511 en Hof van Justitie 29 april 2021, C-665/20 PPU, ECLI:EU:C:2021:339 (