ECLI:NL:RBAMS:2022:6031

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
13/091639-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de vordering tot overlevering in verband met ne bis in idem problematiek

Op 7 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft een EAB dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Tiergarten in Duitsland op 23 augustus 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1965, is in Nederland ingeschreven en heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de vordering behandeld op een openbare zitting op 23 juni 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de ne bis in idem problematiek aan de orde gesteld. De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon in Turkije is vrijgesproken voor hetzelfde feit dat aan het EAB ten grondslag ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er vragen zijn over de authenticiteit van het Turkse vonnis van 11 november 1986 en of de Duitse autoriteiten op de hoogte waren van dit vonnis ten tijde van het uitvaardigen van het EAB. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te schorsen voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit en/of Turkse autoriteiten.

De rechtbank heeft de beslissing genomen om de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk in de Turkse taal te bevelen voor een nader te bepalen datum. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak volgens artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer 13/091639-22
RK nummer: 22/2266
Datum uitspraak: 7 juli 2022
TUSSEN UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 augustus 2019 door het
Amtsgericht Tiergarten(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Turkse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van het
Amtsgericht Tiergarten(Duitsland) van 1 augustus 1984 (dossiernummer: 351 Gs 2708/84).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits rechts strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder de nummers 14 en 18, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling
georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Ne bis in idem

Standpunt van de raadsman

De raadsman heeft aan de hand van zijn ter zitting overgelegde pleitnota onder meer aangevoerd dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat uit het vonnis van 11 november 1986 van de tweede meervoudige kamer in strafzaken in Ankara (Turkije) blijkt dat de opgeëiste persoon in Turkije is vrijgesproken voor hetzelfde feit dat aan het EAB ten grondslag ligt. De rechtbank kan de overlevering dan ook op grond van artikel 9, lid 1, aanhef en onder d, OLW weigeren. Toepassing geven aan deze weigeringsgrond ligt in de rede, gezien het enorme tijdsverloop sinds het feit zoals opgenomen in het EAB (1983) en sinds de vrijspraak voor dat feit door de Turkse rechtbank in 1986. Het nu nog terugkomen op een vrijsprekend vonnis dat 36 jaar geleden is gewezen, zou een enorme schending van de rechtszekerheid van de opgeëiste persoon inhouden, te meer nu de zaak in Turkije zou zijn behandeld op verzoek van de Duitse autoriteiten. Daar komt bij dat de Duitse autoriteiten al in augustus 1984 een nationaal aanhoudingsbevel hebben afgegeven, maar vervolgens 35 jaar, namelijk tot augustus 2019, hebben gewacht met het uitvaardigen van dit EAB zonder toe te lichten waarom daarmee zo lang is gewacht. Ook dit tijdsverloop heeft eraan bijgedragen dat de opgeëiste persoon er op vertrouwde en ook mocht vertrouwen dat het Turkse vonnis zou worden geëerbiedigd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt om aanhouding van het onderzoek ter zitting, om de authenticiteit van het Turkse vonnis te onderzoeken. De officier van justitie wenst bevestiging te vragen over het bestaan en de inhoud van het vonnis aan de Turkse en/of Duitse autoriteiten. Daarnaast wenst hij, in het geval het Turkse vonnis authentiek blijkt te zijn, na te vragen of Duitsland bekend was met dit vonnis ten tijde van het uitvaardigen van het EAB en of de strafvervolging inderdaad op verzoek van de Duitse autoriteiten door Turkije is overgenomen. Dit blijkt namelijk niet uit de stukken. Tot slot wil de officier van justitie bij de uitvaardigende justitiële autoriteit vragen naar de reden voor het wachten met het uitvaardigen van het EAB tot 2019.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de hiervoor vermelde vragen die beantwoording behoeven, acht de rechtbank zich nu onvoldoende voorgelicht om een beslissing te nemen op het verzoek tot overlevering. Gelet op het overgelegde Turkse vonnis van 11 november 1986, waarvan de authenticiteit nog moet worden onderzocht, valt immers niet uit te sluiten dat de opgeëiste persoon voor het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, in Turkije onherroepelijk is vrijgesproken.
De raadsman heeft op zitting ook een beroep gedaan op onder meer verjaring ex artikel 9 lid 1, aanhef en onder f, OLW en op artikel 11 OLW . De rechtbank komt nu niet toe aan een bespreking van die verweren omdat het aangewezen is dat er eerst duidelijkheid komt over de door de officier van justitie genoemde vraagpunten. Beantwoording daarvan kan mogelijk van invloed zijn op de beoordeling van de overige hiervoor genoemde verweren.
Conclusie
De rechtbank zal het onderzoek heropenen en het onderzoek schorsen voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit informatie op te vragen over (i) de authenticiteit van het vonnis van 11 november 1986. De officier van justitie heeft dan tevens de gelegenheid om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag voor te leggen of (ii) Duitsland ten tijde van de uitvaardiging van het EAB bekend was met het Turkse vonnis, (iii) of de strafzaak van de opgeëiste persoon destijds in Turkije is behandeld op verzoek van de Duitse autoriteiten en (iv) (de reden van) het tijdsverloop tussen het nationale aanhoudingsbevel in 1984 en de uitvaardiging van het EAB in 2019.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek
voor onbepaalde tijdom de officier van justitie in de gelegenheid te stellen informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit en/of Turkse autoriteiten over het volgende:
- de authenticiteit van het vonnis van 11 november 1986 van de tweede meervoudige kamer in strafzaken in Ankara (Turkije);
- of de uitvaardigende justitiële autoriteit ten tijde van het uitvaardigen van het EAB op de hoogte was van het Turkse vonnis van 11 november 1986;
- of de Duitse autoriteiten destijds aan de Turkse autoriteiten hebben gevraagd om
[opgeëiste persoon]te vervolgen voor het strafbare feit;
- ( (de reden voor) het tijdsverloop tussen het nationale aanhoudingsbevel in 1984 en het uitvaardigen van het EAB in 2019.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Turkse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en D. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2022.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.