ECLI:NL:RBAMS:2023:739

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
13/313315-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot vonnissen van de lokale rechtbank in Kielce

Op 25 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft twee vonnissen van de lokale rechtbank in Kielce, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot vrijheidsstraffen van respectievelijk 6 en 7 maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat zij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat zij zo snel mogelijk wil worden overgeleverd.

De rechtbank heeft de vordering behandeld en vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). Hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de processen die tot de vonnissen hebben geleid, heeft de rechtbank geoordeeld dat zij stilzwijgend afstand heeft gedaan van haar recht om aanwezig te zijn. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid en dat er geen schending van het recht op een eerlijk proces is aangetoond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen andere belemmeringen zijn. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/313315-22
RK nummer: 22/5077
Datum uitspraak: 25 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 december 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
28 juni 2022 door
the Regional Court in Kielce(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 januari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. M.E. Broekert, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal, waarbij namens en door de opgeëiste persoon is meegedeeld dat zij zo snel mogelijk wil worden overgeleverd.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van de volgende twee vonnissen:
een
judgment of the Local Court in Kielcevan 15 februari 2021 met referentie
IX K 703/20(hierna: vonnis I);
een
judgment of the Local Court in Kielcevan 14 oktober 2021 met referentie
IX K 616/20(hierna: vonnis II).
De overlevering wordt ten aanzien van vonnis I verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden. Ten aanzien van vonnis II gaat het om een vrijheidsstraf voor de duur van 7 maanden. Beide vrijheidsstraffen zijn door de opgeëiste persoon nog volledig te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van twee vonnissen terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de processen die tot die beslissingen hebben geleid, en die - kort gezegd - zijn gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Verder is geen garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Om die reden kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om daarvan af te zien. Daarbij is het volgende van belang.
Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 29 december 2022 volgt dat de opgeëiste persoon voorafgaand aan zowel de procedure die heeft geleid tot
vonnis I als de procedure die heeft geleid tot vonnis II, als verdachte is verhoord. Tijdens die beide verhoren is aan de opgeëiste persoon de volgende instructie gegeven:
“During her interrogation as a suspected person in both cases IX K 703/20 and
IX K 616/20, the convicted person received a printed instruction on the rights and
obligations of a suspected person in criminal proceedings, which, inter alia, indicated
the obligation to appear at every summons in the course of criminal proceedings, to
notify the authority conducting the proceedings of any change of residence or stay
lasting longer than 7 days, including also due to deprivation of liberty in another case
(temporary custody, incarceration in prison to serve a sentence), as well as of any
change in his contact details. In the event of an unjustified failure to appear, the
suspected person was informed that he/she could be detained and brought by force.
It was stated that if the suspected person was abroad, he had to indicate an
addressee for service in the country, failing which a letter sent to his last known
address in the country, or if there was no last known address, attached to the case
file would be deemed to have been served. Furthermore, if the suspected person,
without providing a new address, changes his/her place of residence or is not present
at the address he/she has indicated, a letter sent to that address shall be deemed to
have been served.”
Uit de aanvullende informatie blijkt verder dat in beide processen tot twee keer toe, tevergeefs, gepoogd is om de opgeëiste persoon op te roepen op het door haar opgegeven adres (in het geval van vonnis I) / de door haar opgegeven adressen (in het geval van vonnis II) en een bericht is achtergelaten met informatie over waar en binnen welke termijn zij de oproeping kan ophalen. De oproepingen werden daarmee, overeenkomstig de aan de opgeëiste persoon gegeven instructie, als rechtsgeldig aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon op deze manier ofwel stilzwijgend afstand heeft gedaan van haar recht om bij haar processen aanwezig te zijn, ofwel kennelijk onzorgvuldig is geweest door, ondanks de aan haar gegeven adresinstructies, niet bereikbaar te zijn voor de autoriteiten.
De rechtbank ziet daarom af van weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
t.a.v. vonnis I:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
t.a.v. vonnis II:
medeplegen van verduistering

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van haar beide strafzaken, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
7. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, wordt de overlevering toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 311 en 321 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Kielce(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (