ECLI:NL:RBAMS:2023:7389

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
C/13/711844 / HA ZA 21-1112
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vrijwaringszaak over non-conforme mondkapjes en schadevergoeding

In deze vrijwaringszaak, die een vervolg is op een tussenvonnis van 29 juni 2022, heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 januari 2023 geoordeeld over de aansprakelijkheid van Marquis Solutions B.V. voor de schade die Lubbers Global Freight Netherlands B.V. heeft geleden door de levering van non-conforme mondkapjes. De hoofdzaak betreft de verkoop van 80.000 mondkapjes, waarbij Lubbers en de hoofdpartij Lopharm aanspraak maken op terugbetaling van de koopsommen en schadevergoeding van hun verkopers. De rechtbank heeft vastgesteld dat Marquis niet heeft kunnen bewijzen dat MQS de verkoper was van de mondkapjes, en dat Lubbers mocht verwachten dat de mondkapjes voldeden aan de normen van 'EN 149' en 'FFP2'. Marquis is veroordeeld tot betaling van € 248.730,27 aan Lubbers, inclusief schadevergoeding en proceskosten. De rechtbank heeft ook de ontbinding van de koopovereenkomst tussen Lubbers en Marquis bevestigd, en verdere beslissingen over de omvang van de schade zijn aangehouden in afwachting van de schadestaatprocedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Vonnis van 11 januari 2023
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/13/711844 / HA ZA 21-1112 (hierna: de vrijwaringszaak) van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LUBBERS GLOBAL FREIGHT NETHERLANDS B.V. (voorheen geheten LUBBERS GLOBAL FREIGHT B.V.),
gevestigd te Hoofddorp,
eiseres,
advocaat mr. M.P.P. van Buuren te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MARQUIS SOLUTIONS B.V.,
gevestigd te Westland,
gedaagde,
advocaat mr. L. Kesting te Den Haag.
Partijen worden hierna Lubbers en Marquis genoemd.

1.De procedure

1.1.
Dit betreft een vrijwaringszaak. De hoofdzaak is bekend onder rolnummer en zaaknummer C/13/706522 / HA ZA 21-783 (hierna: de hoofdzaak). Het verloop van de procedure in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak blijkt uit het tussenvonnis van 29 juni 2022 (hierna: het tussenvonnis).
1.2.
In deze zaken draait het om de verkoop van 80.000 uit China afkomstige mondkapjes en meer in het bijzonder om de vraag of de kopende partijen, Lopharm (eiseres in de hoofdzaak) en Lubbers (in de vrijwaringszaak), recht hebben op terugbetaling van de koopsommen en andere schade van hun opeenvolgende verkopers.
1.3.
In de hoofdzaak is Lubbers bij tussenvonnis veroordeeld tot betaling van een bedrag gelijk aan een gedeelte van de koopsom als gevolg van de ontbinding van de koopovereenkomst, tot betaling van schadevergoeding en tot betaling van de proceskosten. Voor het vaststellen van de overige schade van Lopharm is de hoofdzaak verwezen naar de schadestaatprocedure.
1.4.
In de vrijwaringszaak is Marquis bij tussenvonnis opgedragen om bewijs te leveren dat niet zij, maar MQS de contractspartij van Lubbers was. Ook is Marquis opgedragen om tegenbewijs te leveren tegen het voorhands bewijs dat uit het DEKRA rapport blijkt dat de mondkapjes niet voldoen aan de normen van ‘EN 149’ en ‘FFP2’.
1.5.
Het vervolg van de procedure na tussenvonnis blijkt uit:
- de akte bewijslevering van Marquis van 27 juli 2022,
- de antwoord akte van Lubbers van 24 augustus 2022,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 26 augustus 2022, waarin de verklaring van de getuige [naam 3] is opgenomen en waarbij Marquis nadere producties heeft overgelegd,
- de akte na overlegging producties van Lubbers van 7 september 2022,
- de akte na getuigenverhoor van Marquis van 19 oktober 2022,
- de akte na getuigenverhoor van Lubbers van 16 november 2022.
1.6.
Daarna is vonnis bepaald in de vrijwaringszaak.

2.De (verdere) beoordeling

2.1.
Marquis is niet geslaagd is het leveren van het bewijs dat MQS de verkoper is geweest van de 80.000 mondkapjes, en niet Marquis. Marquis is ook niet geslaagd in het leveren van het tegenbewijs van het voorhands bewijs dat uit het Duitse deskundigenrapport blijkt dat de mondkapjes niet voldoen aan de normen van ‘EN 149’ en ‘FFP2’; dit om de volgende redenen.
Marquis is verkoper van de mondkapjes
2.2.
Marquis heeft in de kern gesteld dat Lubbers wist dat MQS de verkoper van de mondkapjes was, omdat MQS al eerder mondkapjes aan Lubbers had verkocht en Lubbers wegens die overeenkomsten wist dat MQS de mondkapjes inkocht en weer verkocht.
2.3.
Om te bepalen wie partij is bij een overeenkomst, gaat het er om wat partijen tegen elkaar hebben verklaard en wat zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Marquis heeft de volgende communicatie tussen Lubbers en Marquis overgelegd, waaruit volgens Marquis blijkt dat Lubbers wist dat MQS (ook in dit geval) de verkoper was:
  • een e-mail van 18 maart 2020 van [naam 3] (vanaf [e-mailadres] ) aan de heer [naam 1] en [naam 2] (beiden van Lubbers) waarin onder meer staat ‘
  • een e-mail van 10 april 2020 van de heer [naam 4] (van Lubbers) aan mevrouw [naam 5] (van Marquis) waarin hij schrijft dat contact zal worden opgenomen met MQS om de juiste creditfactuur te krijgen;
  • WhatsApp berichten tussen de heer [naam 1] en de heer [naam 3] over een expositie op social media voor de order voor de mondkapjes, waarin [naam 3] onder meer schrijft ‘
Daarnaast heeft Marquis een
order confirmationovergelegd van MQS aan Lubbers van 1 april 2020 voor een bestelling van 50.000 mondkapjes.
2.4.
Uit voornoemde documenten volgt onvoldoende dat Lubbers wist, althans dat zij moest begrijpen, dat MQS degene was die de 80.000 mondkapjes in kwestie aan Lubbers verkocht. De communicatie, facturen en
order confirmationziet op de verkoop van andere mondkapjes dan die in onderhavige zaak. Het is ook onvoldoende om aan te nemen dat het voor Lubbers zonder meer duidelijk was dat MQS steeds de verkoper was, dus ook van de 80.000 mondkapjes die Lubbers op 3 april 2020 kocht, en niet Marquis. Daarvoor is ook relevant dat Lubbers weliswaar eerder mondkapjes had besteld, maar dat voor geen van beide partijen het (ver)kopen van mondkapjes hun
core businesswas.
2.5.
Marquis heeft (naar eigen zeggen) ook de airwaybills en inklaringsformulieren overgelegd van de 80.000 mondkapjes waar het in deze zaak over gaat. Zij heeft toegelicht dat daaruit volgt dat MQS de mondkapjes heeft ingeklaard en dat Marquis de expediteur van de mondkapjes was. Hieruit volgt echter niet zonder meer dat MQS de verkoper van Lubbers was. Daarvoor moet op zijn minst vast staan dat Lubbers bekend is met deze documenten. Marquis heeft dat wel gesteld, maar Lubbers heeft dat betwist en Marquis heeft haar stelling niet verder onderbouwd. Voor het oordeel wie partij is bij de overeenkomst komt aan deze documenten daarom onvoldoende waarde toe.
2.6.
Vast staat dat de overeenkomst tot verkoop van de 80.000 mondkapjes is gesloten in een e-mailwisseling van 3 april 2020 tussen [e-mailadres] en [naam 2] namens Lubbers. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, mocht Lubbers uit de e-mail van die dag die afkomstig was van [e-mailadres] met in de handtekening het logo van Marquis, afleiden dat zij een overeenkomst had gesloten met Marquis. De enige concrete aanwijzing dat mogelijk MQS de verkoper was van de 80.000 mondkapjes, is de factuur die daarna namens MQS aan Lubbers is gestuurd. Maar dat feit maakt niet dat Lubbers moest begrijpen dat toch MQS de verkoper was, mede omdat Lubbers ook weer aan Marquis betaalt, zoals ook blijkt uit de factuur. Voor zover het hierdoor onduidelijk was voor Lubbers van wie zij de mondkapjes had gekocht, behoort die onduidelijkheid voor rekening van Marquis te blijven. Zij draagt immers de bewijslast en dus ook het bewijsrisico hiervoor.
2.7.
Het voorgaande betekent dat vast staat dat Marquis de verkoper is van de 80.000 mondkapjes.
de mondkapjes zijn non-conform
2.8.
Marquis heeft gesteld dat op de verpakking van de mondkapjes ‘
not for medical use’ stond. Volgens Marquis voldeden de mondmaskers dus aan de overeenkomst omdat ze konden worden verkocht voor regulier gebruik aan consumenten.
2.9.
Zoals Lubbers terecht heeft aangevoerd heeft Marquis daarmee niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat de mondkapjes wel voldeden aan de normen van ‘EN 149’ en ‘FFP2’. Marquis heeft niets meer gesteld over waarom uit het Duitse deskundigenrapport niet volgt dat de mondkapjes niet voldoen aan deze normen. Dat betekent dat Marquis het voorshands aangenomen bewijs niet heeft ontzenuwd en daarmee dus niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs.
2.10.
Lubbers mocht wel verwachten dat de mondkapjes aan de normen van ‘EN 149’ en ‘FFP2’ voldeden. Deze normen stonden namelijk gedrukt op het mondkapje op de foto die Marquis aan Lubbers had gestuurd (zie foto in het vonnis van 29 juni 2022, onder 3.3). Bovendien heeft [naam 2] naar [naam 3] gemaild: “
Let op de goederen moeten volledig aan bijgevoegde foto’s certificaten voldoen en enige afwijking geeft ons het recht om deze goederen te weigeren en kosteloos te retourneren en volledig ons geld terug te krijgen”. Anders dan Marquis stelt, mocht Lubbers niet alleen verwachten dat de mondkapjes er hetzelfde uitzagen als op de foto, maar ook dat de mondkapjes zouden voldoen aan de normen ‘EN 149’ en ‘FFP2’; dat had zij uitdrukkelijk bedongen in haar e-mail van 3 april 2020.
2.11.
Het voorgaande betekent dat de mondkapjes non-conform zijn.
schadevergoeding
2.12.
Lubbers heeft alle schade gevorderd die zij lijdt als gevolg van de tekortkoming door Marquis, waaronder de schade die zij lijdt in de hoofdzaak.
2.13.
De mondkapjes zijn non-conform. Deze tekortkoming in de overeenkomst is op grond van de verkeersopvattingen aan Marquis toerekenbaar. Marquis heeft dat ook niet betwist. Dat betekent dat de schade die Lubbers in de hoofdzaak lijdt in beginsel door Marquis moet worden vergoed wegens wanprestatie (artikel 6:74 BW).
2.14.
In de hoofdzaak is Lubbers veroordeeld tot betaling van € 184.260,00 als ongedaanmakingsverbintenis wegens de ontbinding en tot betaling van € 55.200,- aan schadevergoeding.
2.15.
Marquis heeft betoogd dat alle schade die Lubbers vordert, waaronder dus ook deze schade, vanwege de eigen schuld van Lubbers geheel, dan wel substantieel, voor rekening van Lubbers moet komen (artikel 6:101 BW). Kort gezegd regelt artikel 6:101 BW dat een schadevergoedingsplicht naar evenredigheid van toerekening kan worden verminderd wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde (in dit geval Lubbers) kan worden toegerekend. Marquis heeft als omstandigheid aangevoerd dat Lubbers wist dat Marquis alleen informatie doorgaf en geen kennis en ervaring had met mondkapjes. Lubbers heeft toegelicht dat medische artikelen evenmin haar expertise waren. Dat Lubbers ten aanzien van mondkapjes een bijzondere kennis had waardoor zij extra alert moest zijn, is dus niet vast komen te staan. Daarnaast heeft Marquis als omstandigheid aangevoerd dat Lubbers na de reclamatie van de mondmaskers door is gegaan met de verkoop van mondmaskers. Ook die stelling kan niet leiden tot vermindering van de schadevergoeding wegens eigen schuld, omdat dit los staat van de schade met betrekking tot de verkoop van de 80.000 mondkapjes die Marquis heeft geleverd en waar het in deze procedure over gaat.
2.16.
Dat betekent dat het beroep op eigen schuld met betrekking tot de schade zoals genoemd in 2.14 niet slaagt. De conclusie is dat Marquis € 184.260,00 en € 55.200 aan Lubbers moet betalen.
2.17.
De hoofdzaak is voor de beoordeling van de overige schade van Lopharm verwezen naar de schadestaatprocedure. Het gaat om (mogelijke) schade die voortvloeit uit procedures in Duitsland en Oostenrijk. In afwachting van de uitkomst van de schadestaatprocedure worden verdere beslissingen over de schade die Marquis aan Lubbers moet vergoeden aangehouden (ingevolge Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2388).
ontbinding en ongedaanmakingsverbintenis
2.18.
De vordering tot verklaring voor recht dat de koopovereenkomst tussen Lubbers en Marquis is ontbonden kan worden toegewezen. Ingevolge artikel 6:271 BW moeten partijen als gevolg van de ontbinding de door hen ontvangen prestaties ongedaan maken. Net als in de hoofdzaak gaat de rechtbank er van uit dat Lubbers maximaal 74.000 mondkapjes zou kunnen terug leveren aan Marquis (Lubbers heeft deze immers doorverkocht aan Lopharm). Dat betekent dat Marquis (74000 mondkapjes × € 2,33 per mondkapje =) € 172.420,00 als ongedaanmakingsverplichting zou moeten betalen aan Lubbers. Dat bedrag wordt echter niet apart toegewezen, omdat Lubbers daarvoor al wordt gecompenseerd met betaling van de schade van € 184.260,00 (zie hiervoor, 2.16). De proceskosten van de hoofdzaak (€ 9.270,27) worden als schade van Lubbers aangemerkt en komen daarom ook voor rekening van Marquis.
conclusie
2.19.
Het voorgaande betekent dat Marquis zal worden veroordeeld tot betaling van (€ 184.260,00 + € 55.200,00 + € 9.270,27 =) € 248.730,27. Iedere verdere beslissing over de omvang van de schade zal worden aangehouden.
proceskosten
2.20.
Marquis zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de vrijwaringszaak. De kosten aan de zijde van Lubbers worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 98,52
- salaris advocaat € 8.718,50 (3,5 punten x tarief € 2.491,-)
Totaal € 8.817,02
2.21.
Hierna onder het kopje ‘de beslissing’ staat welk bedrag Marquis moet betalen aan nakosten. Dit is een standaard bedrag als vergoeding voor advocaatkosten en eventuele betekeningskosten die zij nog maakt na het wijzen van dit vonnis. De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten wordt als onweersproken toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat de koopovereenkomst tussen Lubbers en Marquis is ontbonden;
3.2.
veroordeelt Marquis tot betaling aan Lubbers van een bedrag van € 248.730,27;
3.3.
veroordeelt Marquis in de proceskosten, aan de zijde van Lubbers tot op heden begroot op € 8.817,02;
3.4.
veroordeelt Marquis in de na dit vonnis aan de zijde van Lubbers ontstane nakosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de betekening tot de dag der algehele voldoening;
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, bijgestaan door mr. T. Kok, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.