ECLI:NL:RBAMS:2023:7320

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
13/246039-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van henneptransporten en witwassen met vrijspraak voor wapenbezit

In de zaak tegen [verdachte], geboren op [geboortedag] 1992, heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 november 2023 uitspraak gedaan. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van drie henneptransporten en witwassen, terwijl hij vrijgesproken is van wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden hennep, met een totaal van 61,04 kilogram op 24 juli 2020 en 147,1 kilogram in de periode van 12 tot 13 augustus 2020. Daarnaast is de verdachte ook betrokken geweest bij het vervoeren van 30 kilogram hennep in Spanje en het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag en waardevolle goederen, waaronder een Maserati en een Rolex horloge. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging bevestigd, ondanks verweren van de verdediging over de rechtmatigheid van het Europees Aanhoudingsbevel en de ontvankelijkheid van de vervolging. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het wapenbezit, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden. De voorlopige hechtenis is opgeheven, en de rechtbank heeft verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen bevolen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/246039-20
Datum uitspraak: 6 november 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 september 2023, 27 september 2023, 2 oktober 2023 en 6 november 2023 (uitspraakzitting).
De zaken zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, op de zitting behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (13/249872-20), [medeverdachte 2] (13/228326-20), [medeverdachte 3] (13/228328-20 en 13/072312-21) en [medeverdachte 4] (13/075254-21).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen en standpunten van de officier van justitie mr. A. Kerkhoff en van wat verdachte en zijn raadsman mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 6 november 2023, waarna direct uitspraak is gedaan in de zaak van verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] .

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijzigingen op de zittingen van 25 februari 2021 en 25 september 2023 – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
1. het medeplegen van het opzettelijk vervoeren in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van 61,04 kilogram hennep op 24 juli 2020 te Roosendaal en/of Aalsmeer;
2. het medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van 147,1 kilogram hennep in de periode van 12 augustus 2020 tot en met 13 augustus 2020 te Aalsmeer (Nederland) en/of Harwich (Engeland). Subsidiair is dit ten laste gelegd als het opzettelijk vervoeren in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van 147,1 kilogram hennep;
3. het medeplegen van het opzettelijk vervoeren in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van 30 kilogram hennep in de periode van 13 augustus 2020 tot en met 8 september 2020 te Schijndel en/of Aalsmeer (Nederland) en/of Alicante (Spanje);
4. het medeplegen van een poging tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 30 kilogram hennep in de periode van 13 augustus 2020 tot en met 8 september 2020 te Schijndel en/of Aalsmeer (Nederland) en/of Alicante (Spanje);
5. het in Nederland medeplegen van (gewoonte)witwassen van een contant geldbedrag van € 461.177,20, een contant gestort geldbedrag van € 333.223,25, een Rolex horloge, sieraden, 100 gram goud en/of (de aanbetaling van) twee auto’s, te weten een Maserati ( [kenteken 1] ) en/of een Mercedes ( [kenteken 2] );
6. het medeplegen van het voorhanden hebben van wapens van categorie II en/of III op 8 september 2020 te Aalsmeer/Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1.
Europees Aanhoudingsbevel
Standpunt raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de officier van justitie nietontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van [verdachte] . Daartoe heeft hij aangevoerd dat ten tijde van het uitvaardigen van het Europees Aanhoudingsbevel (hierna: EAB) geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit jegens [verdachte] bestond. Dit maakt dat de aanhouding onrechtmatig is geweest. Daarnaast bevat het dossier geen overleveringsbeslissing van de Spaanse rechterlijke autoriteit ten aanzien van de aanvullende verzoeken van 4 november 2020 en 26 januari 2021. De beschikking van 22 juni 2021 van de Madrileense rechtbank volstaat niet, nu die niet is ondertekend. [verdachte] kan dan ook niet worden vervolgd voor de feiten die in voornoemde aanvullingen worden benoemd. Indien de rechtbank van oordeel is dat het dossier wel aanvullende toestemmingen van de Spaanse rechterlijke autoriteit bevat, dan is er niet binnen dertig dagen op de verzoeken tot aanvullende toestemming van 4 november 2020 en 26 januari 2021 beslist en is dus niet voldaan aan de termijn van artikel 27 lid 4 van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ (hierna: Kaderbesluit). Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) te stellen aangaande de termijnoverschrijding, te weten: ‘Welk rechtsgevolg moet er aan een schending van de termijn van artikel 27 lid 4 Kaderbesluit worden verbonden?’.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zij ontvankelijk is in de vervolging van [verdachte] . Op 22 juni 2021 heeft de Spaanse rechterlijke autoriteit aanvullende toestemming gegeven naar aanleiding van de verzoeken van 4 november 2020 en 26 januari 2021. Verder is in het EAB en de aanvullende toestemmingen de verdenking voldoende beschreven. Daarnaast is de termijn van artikel 27 lid 4 van het Kaderbesluit niet geschonden, omdat uit dit artikel volgt dat het verzoek binnen dertig dagen in behandeling dient te worden genomen en niet dat er binnen deze termijn beslist moet zijn. De ontvangst van de stukken is binnen deze termijn bevestigd. Indien de rechtbank daarover anders oordeelt, dan is het niet noodzakelijk dat er een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie wordt gesteld.
Vaststelling van de feitelijke toedracht ter zake de overlevering
Op 1 september 2020 is door de officier van justitie een vordering tot het uitvaardigen van een EAB bij de rechtercommissaris ingediend. Op 1 september 2020 is door de rechtercommissaris een EAB uitgevaardigd waarin om aanhouding en overlevering van [verdachte] is verzocht in verband met de verdenking van deelneming aan een criminele organisatie, illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen en witwassen van opbrengsten van misdrijven. Bij beschikking van 15 september 2020 heeft de rechter van de Centrale Rechtbank van Instructie nr. 2 te Madrid toestemming gegeven voor overlevering en berechting van [verdachte] .
Op 1 oktober 2020 is [verdachte] door de Spaanse autoriteiten overgeleverd aan Nederland.
Vervolgens heeft de officier van justitie op 27 oktober 2020 gevorderd een aanvullend EAB uit te vaardigen. De rechtercommissaris heeft op 4 november 2020 de Spaanse autoriteiten verzocht om uitbreiding van de overlevering teneinde [verdachte] ook voor wapenbezit te vervolgen en om de witwasverdenking verder te specifiëren in witwassen in vereniging, schuldwitwassen en gewoontewitwassen. Daaropvolgend is op 26 januari 2021 door de officier van justitie gevorderd om een tweede aanvullend EAB uit te vaardigen. De rechtercommissaris heeft op 26 januari 2021 de Spaanse autoriteiten verzocht om uitbreiding van de overlevering ten aanzien van de pleegperiode en de pleegplaats.
Het dossier bevat een schriftelijke stuk van 22 juni 2021 van de rechter van de Centrale Onderzoeksrechtbank nr. 2 te Madrid. Hierin wordt verwezen naar het vonnis van 3 maart 2021 van die rechtbank waarin machtiging wordt verleend aan de uitvaardigende autoriteit dat [verdachte] wordt vervolgd voor misdrijven van drugshandel. Hierin wordt eveneens vermeld dat op 8 december 2020 is besloten machtiging te verlenen aan de uitvaardigende autoriteit opdat [verdachte] berecht wordt voor misdrijven van schuldwitwassen, gewoontewitwassen en bezit van vuurwapens.
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van [verdachte] . Daartoe overweegt zij als volgt.
De Spaanse rechterlijke autoriteit heeft toestemming gegeven tot overlevering en berechting van de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat het Nederlandse EAB en de twee verzoeken tot uitbreiding van de overlevering het uitgangspunt zijn geweest voor die toestemming. Er zijn geen aanknopingspunten dat de Spaanse rechter de toestemming tot overlevering heeft willen beperken. In de genoemde vorderingen – die tot het uitvaardigen van het EAB en de verzoeken tot uitbreiding van de overlevering hebben geleid – zijn de verdenkingen tegen [verdachte] beschreven. Er was gelet op de toen bekende feiten en omstandigheden sprake van een redelijk vermoeden van schuld. Dit is ook getoetst door de rechter-commissaris bij het uitvaardigen van het EAB en de aanvullingen daarop. Dat het Spaanse schrijven van 22 juni 2021 geen handtekening bevat, doet aan de daarin vermelde machtigingen van de Spaanse gerechtelijke autoriteit overigens niet af. Gelet op de opmaak van het document (op officieel papier), de context waarin het is afgegeven en de verwijzing in het document naar kenmerken van andere documenten in de Spaanse overleveringsprocedure, twijfelt de rechtbank niet aan de authenticiteit van dat document, noch aan de juistheid van de weergave van de daarin vermelde aanvullende machtigingen. Dat het document vanwege de ontbrekende handtekening niet authentiek zou zijn, is derhalve niet gebleken.
Verder overweegt de rechtbank dat Spanje als uitvoerende lidstaat tijdig, binnen de in artikel 17 lid 3 Kaderbesluit genoemde termijnen heeft beslist op het EAB.
Voor de vervolging en berechting van andere strafbare feiten kan toestemming worden gevraagd aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit die de betrokkene heeft overgeleverd, overeenkomstig artikel 27 lid 4 Kaderbesluit. De beslissing op een dergelijk verzoek dient binnen dertig dagen te worden genomen. Als de uitvoerende rechterlijke autoriteit die toestemming verleent, is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging voor deze andere feiten. De regeling van artikel 48 Overleveringswet in verbinding met artikel 27 lid 2 Kaderbesluit verzet zich er echter niet zonder meer tegen dat de vervolging voor deze andere feiten aanvangt, ook al heeft het Openbaar Ministerie (nog) geen toestemming van de uitvoerende lidstaat verkregen. Als deze toestemming niet is verkregen, dan is vervolging en berechting toegestaan, op voorwaarde dat geen vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd tijdens de vervolging of de berechting van dat feit. Dat jegens de overgeleverde persoon gedurende zijn strafvervolging vrijheidsbeperkende of vrijheidsbenemende dwangmiddelen worden toegepast, is niet in strijd met artikel 27 lid 3 aanhef en onder c Kaderbesluit indien en voor zover de ten laste gelegde feiten die wél zijn vermeld in het EAB, de toepassing daarvan rechtvaardigen.
De tijdige beslissing van de Spaanse rechter van 15 september 2020 betreft onder andere de verdenkingen handel in verdovende middelen en witwassen. Precies de verdenkingen waarvoor de bewaring en vervolgens de gevangenhouding is bevolen (welk beroep tegen laatstgenoemd bevel in hoger beroep is afgewezen). De rechtbank concludeert derhalve – volledigheidshalve – dat deze vrijheidsbeperkende maatregelen gerechtvaardigd zijn toegepast. De rechtbank stelt wel vast dat de Spaanse autoriteiten op de aanvullende verzoeken van 4 november 2020 en 26 januari 2021 niet tijdig hebben beslist. Dit verzuim raakt echter niet de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Er is immers uiteindelijk toestemming gegeven. Enig nadeel voor [verdachte] vanwege deze tardieve beslissing door de Spaanse rechtbank is ook niet gesteld, noch is daarvan gebleken. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] .
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen noodzaak tot het stellen van een prejudiciële vraag in dit kader, zoals door de raadsman is verzocht.
3.2.
Vervolging van het witwassen (feit 5)
Standpunt raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de officier van justitie nietontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van het witwassen. Het Openbaar Ministerie heeft namelijk beschikking gehad over de administratie van [bedrijf 1] . Hieruit had kunnen worden afgeleid dat er geen sprake is van een witwasvermoeden. Echter heeft het Openbaar Ministerie nagelaten om onderzoek naar die administratie te verrichten.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zij ontvankelijk is in de vervolging van het witwassen. Het Openbaar Ministerie heeft niet over alle administratie van [bedrijf 1] beschikking gehad. Daarnaast heeft [verdachte] verklaard dat het aangetroffen contante geld afkomstig was van hawala -bankieren, waardoor een onderzoek naar de administratie van [bedrijf 1] achterwege kon blijven.
Oordeel van de rechtbank
Of sprake is van witwassen in de zin van artikel 420bis Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt beoordeeld aan de hand van het zogeheten ‘stappenplan’ (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Indien er op grond van de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden sprake is van een vermoeden dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat de voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn. Het is die verklaring die het Openbaar Ministerie nader moet onderzoeken. Waarna de rechtbank mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moet beoordelen of, ondanks de verklaring van de verdachte, het niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Gelet op de drugsverdenking en de grote hoeveelheden contant geld, was sprake van een vermoeden in hiervoor bedoelde zin. De rechtbank stelt vast dat [verdachte] zich tijdens zijn verhoor bij de politie heeft beroepen op zijn zwijgrecht en tijdens de terechtzitting van 17 december 2020 heeft verklaard dat de aangetroffen contante geldbedragen te verklaren zijn door de hawalabankierwerkzaamheden, hetgeen ook namens hem door zijn raadsman bij gelegenheid van de terechtzittingen op 17 december 2020 en 25 februari 2021 naar voren is gebracht.
Ter terechtzitting van 25 september 2023 heeft [verdachte] het – haaks op zijn eerdere verklaring staande – standpunt ingenomen dat (een deel van) de contante geldbedragen uit de reguliere bedrijfsvoering van [bedrijf 1] afkomstig zou zijn en hij heeft – na alsnog daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld – financiële gegevens overgelegd. Ook daar heeft het Openbaar Ministerie, binnen de inmiddels nog voor haar beschikbare tijd, onderzoek naar gedaan.
Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat van een verzuim zijdens de officier van justitie geen sprake is en dat het Openbaar Ministerie dan ook ontvankelijk is in de vervolging van het witwassen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
3.3.
Vervolging van het wapenbezit (feit 6)
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie nietontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van het wapenbezit. Ten eerste is het NFI rapport met daarin de DNA resultaten voor een gedeelte zwart gelakt, waardoor ontlastend bewijs is achtergehouden. Ook heeft het Openbaar Ministerie geen onderzoek gedaan naar de andere personen die in het rapport worden benoemd. De officier van justitie heeft hiermee de beginselen van goede procesorde geschonden, waaronder het gelijkheidsbeginsel en het recht op een eerlijk proces.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zij ontvankelijk is in de vervolging van het wapenbezit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van het wapenbezit. Het originele NFI rapport, zonder zwartgelakte delen, is aan het dossier toegevoegd en de verdediging heeft daarvan kennis kunnen nemen. De raadsman heeft vervolgens verzocht om twee personen genoemd in het rapport als getuige te horen; welk verzoek door de rechtbank is toegewezen. Deze getuigen bleken echter reeds geruime tijd zonder vaste woon- of verblijfplaats te zijn, waardoor zij niet door de officier van justitie konden worden opgeroepen. Ontlastend bewijs is derhalve niet achtergehouden.
Dat het gelijkheidsbeginsel en het recht op een eerlijk proces is geschonden of welk feitelijk nadeel [verdachte] van deze gang van zaken heeft ondervonden – anders dan de vervolging – is niet nader onderbouwd noch gebleken. Daarnaast is de officier van justitie op grond van het opportuniteitsbeginsel bevoegd om af te zien van vervolging en dus ook af te zien van het doen van onderzoek naar bepaalde personen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging van het wapenbezit.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
De inleiding
De verdachten in dit onderzoek zijn:
  • [medeverdachte 1] met als bijnaam “ [medeverdachte 1] ” (hierna: [medeverdachte 1] );
  • [verdachte] (hierna: [verdachte] );
  • [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] );
  • [medeverdachte 3] met als bijnaam “ [medeverdachte 3] ” (hierna: [medeverdachte 3] );
  • [medeverdachte 4] met als bijnaam “ [medeverdachte 4] ” (hierna: [medeverdachte 4] ).
[verdachte] en [medeverdachte 2] zijn broers van elkaar. [medeverdachte 4] is hun neef. [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn woonachtig in Nederland. [medeverdachte 4] is woonachtig in België.
Het bedrijf [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ) (hierna: [bedrijf 1] ) is gevestigd op de [adres 2] te Aalsmeer. Dit betreft een loods (hierna: [bedrijf 1] loods) op een bedrijventerrein. [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn de vennoten van dit bedrijf.
Het bedrijf [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) is gevestigd op het adres [adres 3] . Uit onderzoek is gebleken dat [bedrijf 2] opereert vanaf het adres [adres 4] . Dit betreft een loods (hierna: [bedrijf 2] loods) op een bedrijventerrein. [medeverdachte 4] is de eigenaar van [bedrijf 2] en huurt ook de woning op de [naam laan] . Ook het bedrijf [bedrijf 3] , eveneens op naam van [medeverdachte 4] , was gevestigd op de [adres 3] . Per 1 november 2018 is dit bedrijf opgeheven. Nadat de huur voor de [adres 3] was opgezegd, is de [adres 5] gehuurd. Het huurcontract staat op de naam van de vriendin van [medeverdachte 2] . Voornoemde panden op de [naam laan] werden door de verdachten als kantoor gebruikt.
Op het adres [adres 6] is een derde loods (hierna: achterste loods) gevestigd die in het onderzoek naar voren komt. Aan het begin van het onderzoek was de politie in de veronderstelling dat de achterste loods was gevestigd op [adres 7]
De kledingwinkel [kledingwinkel] is gevestigd op de [adres 8] te Amsterdam. [medeverdachte 3] is de eigenaar van deze winkel.
Ook [medeverdachte 1] heeft een eigen bedrijf genaamd [bedrijf 4] , gevestigd op de [adres 9] .
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de verdenking van witwassen van de ten laste gelegde sieraden.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben, vervoeren, exporteren en een poging tot importeren van hennep (feiten 1, 2, 3 en 4). Daarnaast heeft [verdachte] zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen (feit 5). [verdachte] wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde wapenbezit (feit 6).
4.4.1.
Vrijspraak van het wapenbezit (feit 6)
De rechtbank vindt niet bewezen dat [verdachte] de ten laste gelegde wapens voorhanden heeft gehad. [verdachte] wordt daarvan vrijgesproken. Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen waaruit blijkt van enige wetenschap van [verdachte] over de in de auto aanwezige wapens. De enkele omstandigheid dat [verdachte] bij de achterste loods is gezien en dat de auto op naam van [bedrijf 1] staat, is hiervoor onvoldoende. Dat er handschoenen met daarop DNA van onder ander [verdachte] in de auto zijn aangetroffen, doet daar niet aan af, omdat er geen verband tussen de wapens en deze handschoenen naar voren is gekomen.
4.4.2.
De drie henneptransporten (feiten 1, 2, 3 en 4)
Zaaksdossier Roosendaal
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat er op 24 juli 2020, 61,04 kilogram hennep vanuit Aalsmeer naar Roosendaal is vervoerd. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat alle verdachten als medepleger bij de voorbereiding en uitvoering van dit transport betrokken zijn geweest. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Tijdens een observatie op 30 juni 2020 is gezien dat [medeverdachte 3] en [persoon 1] in een Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken 3] rijden vanaf het bedrijventerrein van [bedrijf 1] richting de [straat] in Aalsmeer waar de Mercedes V-klasse met kenteken [kenteken 4] [medeverdachte 3] geparkeerd staat. Kort hierna voert [medeverdachte 3] in de V-klasse een gesprek met een man die [medeverdachte 4] wordt genoemd, de bijnaam van [medeverdachte 4] . Het gesprek gaat onder meer over wat er met het werk wordt verdiend, dat het makkelijk werk is; 20 keer omwikkelen en daarop zetten, dat het in vijf dozen gedaan moet worden en “als ik in de toekomst in de gevangenis zit, zal zij vragen voor welk strafbaar feit ik vast zit”.
Uit een OVC gesprek van 22 juli 2020 volgt dat [medeverdachte 3] tegen [medeverdachte 1] zegt dat “die vrijdag komen” en dat “het 70 stuks waren geworden”.
Op 24 juli 2020 zijn [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] aanwezig bij de drie loodsen op het bedrijventerrein aan de [weg] te Aalsmeer. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben dozen van de [bedrijf 2] loods naar de achterste loods verplaatst. Zij hebben vervolgens vier dozen met wit tape vanuit de achterste loods naar de [bedrijf 2] loods gebracht. Hierna hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] vier dozen met wit tape in een Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken 3] geplaatst. Ten tijde van deze handelingen zijn [medeverdachte 2] en [verdachte] meerdere keren bij de achterste loods en de [bedrijf 2] loods gezien. Op het moment dat de vier dozen in de Caddy worden geplaatst, heeft de chauffeur van de Caddy contact met de inzittenden van de Audi A3, die naast de Caddy is komen staan. De inzittenden zijn [verdachte] en [medeverdachte 2] . Zij zijn kort ervoor in de Audi A3 gestapt. Wanneer de Caddy wegrijdt, wordt deze gevolgd door de Audi A3. Op een parkeerterrein in Amstelveen zijn beide auto’s gestopt, de Caddy achter de Audi A3, en hebben [medeverdachte 2] en [verdachte] contact met de bestuurder van een Saab. Vervolgens zijn de Caddy en de Saab samen verder gereden en is de Audi A3 de andere kant op gereden. In de Caddy is, in vier dozen, de hennep aangetroffen. Dit zijn de dozen die vanuit de [bedrijf 2] loods in de Caddy zijn geladen. De chauffeur, [persoon 1] , is bij vonnis van 13 november 2020 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld voor het opzettelijk vervoeren van de hennep op 24 juli 2020.
Zaaksdossier Harwich
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat er in de periode van 12 augustus 2020 tot en met 13 augustus 2020 147,1 kilogram hennep vanuit Aalsmeer naar Harwich (Engeland) is gebracht. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachten als medepleger bij de voorbereiding, uitvoering en afhandeling van dit transport betrokken zijn geweest. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Op 11 augustus 2020 zijn alle vijf de verdachten aanwezig bij de drie loodsen op het bedrijventerrein aan de [weg] te Aalsmeer. [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] hebben daar dozen vanuit de [bedrijf 2] loods naar de achterste loods verplaatst en vice versa. Hierna zijn de vijf verdachten naar “het kantoor” aan de [adres 5] gegaan. Diezelfde ochtend hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] een gesprek waarin [medeverdachte 1] heeft gezegd dat “ze het er eerst moesten uitladen en nu moeten ze het er ook uithalen”. Verder is besproken dat de spullen vandaag komen en dat dat 160 is.
Op 13 augustus 2020 heeft [medeverdachte 1] dozen vanuit de [bedrijf 2] loods naar de achterste loods gebracht. Wanneer de vrachtwagen van het transportbedrijf [naam bedrijf 1] arriveert, worden er dozen vanuit de achterste loods naar de vrachtwagen gebracht en wordt [medeverdachte 1] op de laadklep van die vrachtwagen gezien. Later is de hennep in deze vrachtwagen aangetroffen.
Vanaf 12 augustus 2020 heeft er een e-mailconversatie plaatsgevonden tussen [persoon 6] van [naam bedrijf 1] en [persoon 3] van [bedrijf 2] . Het emailadres dat daarvoor is gebruikt, is gekoppeld aan het telefoonnummer van [verdachte] . Het vermoeden van de politie is dat [verdachte] de communicatie onder voornoemde naam heeft gevoerd. Dit vermoeden wordt bevestigd door een OVC gesprek van 19 augustus 2020. Hierin wordt door [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gesproken over de vrachtwagen die wordt vastgehouden in de haven van Harwich. [verdachte] heeft aan de anderen gevraagd wat hij moet sturen en heeft daarbij voorgelezen wat hij heeft opgeschreven. In een email van [persoon 3] staat precies deze tekst die op diezelfde dag aan [naam bedrijf 1] is gestuurd. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte] heeft gecommuniceerd met [naam bedrijf 1] onder de naam [persoon 3] .
Uit de emailconversatie tussen [naam bedrijf 1] en [verdachte] volgt dat [verdachte] de vrachtwagen voor het transport heeft geregeld en tijdens het transport op de hoogte wordt gehouden van de stand van zaken. Wanneer de vrachtwagen wordt vastgehouden in de haven van Harwich heeft [verdachte] meerdere keren contact gezocht met [naam bedrijf 1] om te achterhalen wat het probleem is.
Daarnaast volgt uit voornoemd OVC gesprek van 19 augustus 2020 dat [medeverdachte 3] tegen [verdachte] en [medeverdachte 1] heeft gezegd dat “wat er ook is gebeurd dat ze gaan zeggen dat de chauffeur het onderweg heeft gedaan”.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn op 13 augustus 2020 naar Dublin afgereisd en zij zijn op 14 augustus 2020 bij de eindbestemming van het transport, [naam bedrijf 2] , gezien. Volgens de vrachtbrief het met [bedrijf 2] overeengekomen afleveradres van [afleveradres] . Deze eindbestemming was een opslagruimte. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben daar pallets met dozen in een vrachtwagen geladen.
Zaaksdossier Spanje
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat er in de periode van 13 augustus 2020 tot en met 8 september 2020, 30 kilogram hennep in Spanje is vervoerd en dat is gepoogd om die 30 kilogram hennep binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als medepleger bij de voorbereiding en uitvoering van dit transport betrokken zijn geweest. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Voorafgaand aan het henneptransport is er op 13 augustus 2020 een deklading vervoerd vanaf de [bedrijf 2] loods naar een loods van [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ). Hiervoor heeft [medeverdachte 1] dozen van de [bedrijf 2] loods naar de achterste loods verplaatst om vervolgens de dozen vanuit de achterste loods in de vrachtwagen te plaatsen.
Vanaf 14 augustus 2020 heeft er een e-mailconversatie plaatsgevonden tussen [persoon 4] en [persoon 3] van [bedrijf 2] . Gelet op het hiervoor onder zaaksdossier Spanje overwogene staat het voor de rechtbank vast dat het [verdachte] is geweest die deze communicatie heeft gevoerd met [persoon 4] . Uit deze emailconversatie volgt dat [verdachte] toestemming heeft gegeven om de vrachtwagen met daarin de deklading, nadat deze door de politie is gecontroleerd, door te laten rijden naar de [bedrijf 5] . Daarnaast heeft [verdachte] aangegeven dat de vrachtwagen op 18 augustus 2020 zal worden uitgeladen. Op diezelfde dag zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] naar Spanje afgereisd. Zij zijn met de Range Rover naar de [bedrijf 5] gegaan waar zij de vrachtwagen hebben uitgeladen. Hierna zijn zij weer naar Nederland teruggevlogen.
Op 31 augustus 2020 zijn [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] naar Spanje gereisd. Zij zijn met de Range Rover naar de [bedrijf 5] gegaan. In de periode van 31 augustus 2020 tot en met 2 september 2020 worden voornoemde verdachten meerdere keren bij de [bedrijf 5] gezien. Er is gezien dat ze, in wisselende samenstellingen, de loods met de sleutel hebben geopend, de loods zijn binnengetreden, fysiek werk in de loods hebben verricht, de loods hebben opgeruimd en de loods hebben afgesloten. Op 3 september 2020 zijn voornoemde verdachten weer naar Nederland vertrokken.
Op 7 september 2020 wordt gezien dat [verdachte] en [medeverdachte 1] op het vliegveld van Alicante zijn aangekomen en de Range Rover hebben opgehaald. Op 8 september worden zij bij de [bedrijf 5] gezien. [verdachte] heeft contact met de chauffeur van een vrachtwagen waarna de vrachtwagen door [verdachte] en [medeverdachte 1] wordt ingeladen. In deze vrachtwagen is de hennep aangetroffen.
Vervolgens zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] aangehouden in de Range Rover, die op naam staat van [bedrijf 1] . In de Range Rover is een transportovereenkomst aangetroffen met als laadbestemming de [bedrijf 5] en als eindbestemming Aalsmeer. Deze overeenkomst is ook onder de chauffeur van de vrachtwagen aangetroffen.
Medeplegen
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachten een samenwerkingsverband hadden dat gericht was op het voorbereiden en het uitvoeren van de handel in hennep.
Verdachten komen, in wisselende samenstellingen, regelmatig samen op het bedrijventerrein aan de [weg] en bij het “kantoor” aan de [naam laan] . Zij worden – voorafgaand aan de onderschepping van een henneptransport – op de momenten dat een dergelijk transport of een deklading gereed wordt gemaakt – voornamelijk bij de [bedrijf 2] loods en de achterste loods gezien. Dit terwijl zij – met uitzondering van [medeverdachte 2] en [verdachte] – op papier geen enkele bedrijfsmatige samenwerking met elkaar hebben. Deze hennep- en dekladingtransporten worden, blijkens de vrachtbrieven, namens [bedrijf 2] verricht vanuit een en dezelfde – en derhalve bijbehorende – loods. [medeverdachte 4] is eigenaar van [bedrijf 2] . [bedrijf 2] heeft i) geen reguliere bedrijfsvoering, ii) een bankrekening die voor het grootste gedeelte wordt gevoed door contante stortingen en iii) uitgaven die voornamelijk zien op het betalen van transportbedrijven, waaronder [naam bedrijf 1] . Hieruit maakt de rechtbank op dat [bedrijf 2] als dekmantel is gebruikt voor de transporten. [verdachte] is degene die (onder de alias [persoon 3] ) namens [bedrijf 2] contact heeft met de transportbedrijven, terwijl hij – op papier – geen link heeft met [bedrijf 2] . Verdachten worden ook, in wisselende samenstellingen, gezien bij de eindbestemmingen van de transporten in Dublin en Alicante. Uit OVC-gesprekken volgt dat verdachten op handen zijnde transporten bespreken.
Verdachten hebben ook een specifieke werkwijze voor de transportladingen. In de dozen, met daarin kleinere dozen, is in het midden een uitsparing gemaakt zodat de vacuümverpakte hennep daarin kan worden verstopt. In de dozen eromheen zit, bijvoorbeeld, wierook. Dit is vastgesteld bij de henneptransporten naar Dublin en die vanuit Alicante en ook bij het transport vanuit [bedrijf 2] naar Alicante met daarin alleen de deklading. Tevens zijn er in de loods in Dublin, de [bedrijf 5] en de achterste loods dezelfde soort dozen met daarin deklading aangetroffen. Op de [naam laan] zijn verder stickers aangetroffen die overeenkomen met de stickers die op de dekladingen zaten.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de verdachten gezamenlijk uitvoeringshandelingen met betrekking tot de specifieke henneptransporten hebben verricht.
De samenwerking tussen verdachten was van dusdanig(e) duur, intensiteit en georganiseerd verband dat kan worden vastgesteld dat er nauw en bewust is samen gewerkt, waarbij iedere verdachte een wezenlijke bijdrage van voldoende gewicht aan de strafbare feiten heeft geleverd. Uit dit samenwerkingsverband volgt dat de verdachten wetenschap over de aangetroffen hennep hebben gehad en daartoe ook beschikkingsmacht hebben gehad.
Gelet hierop en nu verdachten voor het overgrote deel niet hebben ontkend op de essentiële momenten aanwezig te zijn geweest bij de loodsen in Aalsmeer, Ierland en Spanje, schuift de rechtbank de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , die erop neerkomen dat zij geen wetenschap of betrokkenheid hebben gehad bij de afzonderlijke feiten of om andere redenen ter plaatse waren, terzijde.
Ondanks de fysieke afwezigheid van [medeverdachte 4] ten tijde van het transport Roosendaal is hij door het beschikbaar stellen van [bedrijf 2] en daarmee de bijbehorende loods en de bankrekening en het huren van de [adres 3] onderdeel van de groep en kan hij ook voor dit transport als medepleger worden aangemerkt.
Conclusie
Op basis van het hiervoor overwogene met betrekking tot het medeplegen en de specifieke transporten, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen tussen [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Dit leidt de rechtbank tot de volgende slotsom.
Ten aanzien van ZD RoosendaalOp 24 juli 2020 hebben [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk vervoeren en het opzettelijk aanwezig hebben van 61,04 kilogram hennep.
Ten aanzien van ZD HarwichIn de periode van 12 augustus 2020 tot en met 13 augustus 2020 hebben [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van 147,1 kilogram hennep.
Ten aanzien van ZD Spanje
In de periode van 13 augustus 2020 tot en met 8 september 2020 hebben [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk vervoeren en het opzettelijk aanwezig hebben van 30 kilogram hennep. Ook hebben voornoemde verdachten zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging om voornoemde 30 kilogram hennep opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft voorwaardelijk verzocht, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van de feiten 3 en 4, om de Spaanse verbalisanten als getuigen te horen. Hij wenst deze verbalisanten te bevragen over de waarnemingen die zij met betrekking tot de herkenning van de verdachten hebben gedaan.
Nu het verzoek ter zitting is gedaan heeft het noodzaakcriterium als toetsingskader te gelden. De rechtbank is van oordeel dat het voorwaardelijk verzoek onvoldoende is onderbouwd, omdat niet is gemotiveerd waarom aan de bevindingen van de Spaanse politie dient te worden getwijfeld. De noodzaak tot het horen van de Spaanse verbalisanten als getuigen is derhalve niet gebleken. Het verzoek wordt afgewezen.
4.4.3.
Het witwassen (feit 5)
Overgelegde stukken van de verdediging
Door de officier van justitie is verzocht om de overgelegde stukken van 29 september 2023 buiten beschouwing te laten in verband met de beginselen van goede procesorde.
De rechtbank laat deze stukken niet buiten beschouwing. Weliswaar zijn de stukken laat ingediend, desondanks heeft de officier van justitie inhoudelijk op de stukken kunnen reageren en ook gereageerd.
Bewijsoverweging
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te komen moet wettig en overtuigend komen vast te staan dat de op de tenlastelegging genoemde geldbedragen en goederen van misdrijf afkomstig zijn, dat [verdachte] dit wist of redelijkerwijs moest vermoeden, en dat hij die geldbedragen en goederen voorhanden heeft gehad.
Geld en goederen voorhanden gehad
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] het contante geldbedrag van € 461.177,20, het contante gestorte geldbedrag van € 333.223,25, de Maserati ( [kenteken 1] ), de Mercedes ( [kenteken 2] ), het Rolex horloge en het goud voorhanden heeft gehad. Van de Maserati zijn geen aankoopgegevens bekend. De Mercedes is met een contant geldbedrag van € 12.500,- aangeschaft. Het Rolex horloge vertegenwoordigt een waarde van € 6.000,- en het goud heeft een waarde van € 5.000,-.
Door de raadsman is aangevoerd dat [verdachte] een gedeelte van het contante gestorte geldbedrag, te weten het bedrag van € 265.253,35 dat op de bankrekening van [bedrijf 3] is gestort, niet voorhanden heeft gehad. [verdachte] heeft met dit bedrijf en daarmee met die stortingen geen bemoeienis gehad. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. De wettelijke vertegenwoordiger van de bankrekening van [bedrijf 3] , te weten [medeverdachte 4] , staat ingeschreven op het (toenmalige) GBA adres van [verdachte] . Daarnaast is er geld vanaf een bankrekening ten name van [verdachte] overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 3] . Vervolgens is dit geld overgemaakt naar een Spaanse bankrekening ten name van [verdachte] , mogelijk de vader van [verdachte] . Daarnaast wordt de rekening gevoed door contante stortingen die voornamelijk zijn gedaan vanaf een ING kantoor op tien minuten afstand van het bedrijventerrein aan de [weg] . [medeverdachte 4] verblijft in de regel in België en het is niet aannemelijk dat hij deze stortingen heeft gedaan. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 4] beschikking over de bankrekening van [bedrijf 3] hebben gehad en dat zij voornoemd geldbedrag samen voorhanden hebben gehad.
Ook is door de raadsman aangevoerd dat [verdachte] de Mercedes niet voorhanden heeft gehad, omdat deze auto in het bezit is en op naam staat van [medeverdachte 2] . De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. De Mercedes kan aan [verdachte] alsook aan [medeverdachte 2] worden toegeschreven, omdat het dossier met betrekking tot de Mercedes een onderhoudsfactuur bevat die is gericht aan [bedrijf 1] , de auto in de achterste loods van [bedrijf 1] samen met andere op naam van [verdachte] gestelde of door hem gebruikte auto’s is aangetroffen. [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn vennoten van dit bedrijf. Daarbij komt dat deze onderhoudsfactuur is aangetroffen bij [medeverdachte 2] tezamen met het kentekenbewijs van de op naam van [verdachte] gestelde Maserati. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat [verdachte] en [medeverdachte 2] deze Mercedes, maar ook de Maserati, samen voorhanden hebben gehad.
Verder is door de raadsman aangevoerd dat [verdachte] het goud niet voorhanden heeft gehad, omdat door [persoon 5] niet is verklaard dat het goud van [verdachte] is. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. [verdachte] heeft het goud voorhanden gehad, omdat het goud in de kluis is aangetroffen en [persoon 5] daarover heeft verklaard dat de kluizen van [verdachte] zijn, dat zij niet weet wat erin zit, hooguit sieraden van haar die zij er niet zelf in heeft gedaan.
Witwasvermoeden
Op basis van het dossier kan geen specifiek misdrijf worden vastgesteld waaruit het geld, de auto’s, het horloge en het goud afkomstig zouden kunnen zijn. Ook als niet een concreet misdrijf aan te wijzen valt, kan onder omstandigheden worden bewezen dat in dit geval het geld, de auto’s, het horloge en het goud van misdrijf afkomstig zijn. Er moet dan sprake zijn van een witwasvermoeden op basis van de feiten en omstandigheden waaronder het geld, de auto’s, het horloge en het goud zijn aangetroffen. Als dat vermoeden er is, is het aan verdachte om een verklaring te geven over de legale herkomst van het geld, de auto’s, het horloge en het goud. Die verklaring moet concreet zijn, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Als de verklaring van verdachte daaraan voldoet, is het Openbaar Ministerie aan zet om nader onderzoek naar de herkomst van het geld, de auto’s het horloge en het goud te doen.
[verdachte] is als verdachte in beeld gekomen in een onderzoek naar henneptransporten. Naar aanleiding van die verdenking is de financiële situatie van [verdachte] in kaart gebracht. Daaruit is gebleken dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode onvoldoende legaal inkomen had om te beschikken over voornoemde geldbedragen en goederen. Vastgesteld is dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van drie henneptransporten (feiten 1, 2, 3 en 4). Deze omstandigheden rechtvaardigen een stevig vermoeden van witwassen. Daarom mag van [verdachte] worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het geld, de auto’s, het horloge en het goud.
Verklaring van [verdachte]
Als eerder hiervoor uiteengezet was [verdachte] ’s verklaring tot aan de inhoudelijke behandeling dat hij het geld en de tokens had ten behoeve van hawala -bankieren, hetgeen door zijn raadsman op die zitting en ook ter terechtzitting van 25 februari 2021 is bevestigd.
Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft [verdachte] echter verklaard dat de geldbedragen afkomstig zijn uit de omzet van [bedrijf 1] . Vanwege een probleem met de boekhouder heeft [verdachte] deze geldbedragen in huis bewaard dan wel zo nu en dan op de bankrekening gestort. Verder heeft hij verklaard dat hij maandelijks € 3.000 à € 4.000,- vanuit [bedrijf 1] aan zichzelf heeft uitgekeerd. Daarnaast zijn de vermeende tokens toch geen tokens, maar geldbiljetten met daarop telefoonnummers van vrouwen. Door de raadsman is aanvullend aangevoerd dat het geld afkomstig is uit de omzet van [bedrijf 1] , maar dat niet is uitgesloten dat het geld ook voor hawalabankieren is gebruikt.
Ten aanzien van het geldbedrag dat op de bankrekening van [bedrijf 3] is gestort, heeft [verdachte] verklaard dat hij dit niet heeft gedaan, dat hij geen bemoeienis met [bedrijf 3] heeft en dat hij geen Spaanse bankrekening heeft.
Met betrekking tot de auto’s heeft [verdachte] het volgende verklaard. Voor de Maserati is een financial leaseovereenkomst afgesloten. Deze auto is aangeschaft met de inruil van een Porsche Panamera en een Mercedes S-klasse. De Mercedes is aangeschaft met een contant geldbedrag van € 12.500,-, afkomstig uit de omzet van [bedrijf 1] .
Verder heeft [verdachte] verklaard dat het horloge en het goud van zijn moeder zijn. Het horloge heeft zij van haar broer uit India gekregen. Het goud is afkomstig van haar bruidsschat.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het vermoeden van witwassen niet door de verklaring van [verdachte] wordt weerlegd, omdat het geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring is. De stukken die ter onderbouwing zijn overgelegd corresponderen niet met de aangetroffen aanzienlijke contante (gestorte) geldbedragen en met de aankoop van de auto’s.
Zo zijn de overgelegde kasboeken verdicht opgesteld, waardoor het niet mogelijk is om te controleren op welk moment er geld uit de kas is opgenomen. Uit de kasboeken volgt dat er grote verschillen bestaan tussen het kasboek van 2020 en de kasboeken van de voorafgaande jaren. Zo is sprake van een ongebruikelijk hoger beginsaldo, loopt het saldo ruimer op en wordt er substantieel meer opgenomen in 2020. Hierbij dient te worden meegewogen dat er in 2020 acht maanden is gewerkt, dat er sprake was van corona waardoor de omzet aanmerkelijk minder moet zijn geweest en minder contant is betaald en dat niet is gebleken dat een dergelijke hoeveelheid contant geld van klanten werd aangenomen. Uit de facturen valt bovendien niet in alle gevallen op te maken of deze contant of via de rekening zijn voldaan. Verder neemt de rechtbank in haar overweging mee dat [verdachte] pas laat is gekomen met zijn verklaring dat de geldbedragen afkomstig zijn uit de omzet van [bedrijf 1] , terwijl hij eerder voldoende gelegenheid heeft gehad een verklaring af te leggen. Bovendien heeft [verdachte] wisselend verklaard. Zo zou het geld afkomstig zijn geweest van [naam] -bankieren, terwijl [verdachte] eerst ter terechtzitting van 25 september 2023 heeft gezegd dat dit niet klopt. Het voorgaande doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van die verklaring. Ook de verklaring ten aanzien van het horloge en het goud voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen, omdat [verdachte] geen stukken ter onderbouwing of te verifiëren details heeft gegeven.
Bij deze stand van zaken concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat het geld, de auto’s, het horloge en het goud afkomstig zijn uit misdrijf en dat [verdachte] dat ook wist. [verdachte] heeft dit geld en deze goederen witgewassen. Gelet op de lange periode waarin [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van het geld, de auto’s, het horloge en het goud vindt de rechtbank de strafverzwarende omstandigheid van het maken van een gewoonte van witwassen bewezen.
Medeplegen
Ten aanzien van het contante gestorte geldbedrag op de bankrekening van [bedrijf 3] is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] dit bedrag samen met [medeverdachte 4] heeft witgewassen. Uit het hiervoor overwogene onder het kopje “Geld en goederen voorhanden gehad” concludeert de rechtbank dat het niet anders kan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] . De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake is geweest van medeplegen van het witwassen van het contante gestorte geldbedrag op de bankrekening van [bedrijf 3] , te weten € 265.253,35.
Verder stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] en [verdachte] de Mercedes samen hebben witgewassen, nu de auto op naam van [medeverdachte 2] staat en er een onderhoudsfactuur van de auto gericht is aan [bedrijf 1] en deze samen met het kentekenbewijs van de Maserati bij [medeverdachte 2] is aangetroffen. Ook de Maserati hebben zij samen witgewassen, aangezien het kenteken daarvan op naam van [verdachte] staat en de administratie van de auto bij [medeverdachte 2] is aangetroffen. Hieruit concludeert de rechtbank dat het niet anders kan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] . De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake is geweest van medeplegen van het witwassen van de Mercedes en Maserati.
Daarentegen vindt de rechtbank niet bewezen dat [verdachte] de overige geldbedragen, het Rolex horloge en het goud samen met een ander heeft witgewassen. Er is niet gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking. Medeplegen kan ten aanzien van deze geldbedragen en goederen daarom niet worden bewezen.
Partiële vrijspraakMet de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van het witwassen van de sieraden, omdat [persoon 5] heeft verklaard dat de aangetroffen sieraden van haar zijn. Niet kan worden bewezen dat [verdachte] deze sieraden voorhanden heeft gehad of dat ze afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft voorwaardelijk verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden zodat het Openbaar Ministerie nader onderzoek naar de verklaring van [verdachte] kan doen dat de geldbedragen afkomstig zijn uit de omzet van [bedrijf 1] . Nu de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat de verklaring geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring is, noopt de verklaring niet tot nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Het voorwaardelijke verzoek van de raadsman wordt afgewezen.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 24 juli 2020 te Roosendaal en Aalsmeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 Opiumwet, te weten een hoeveelheid van 61,04 kilogram hennep;
2. primair
in de periode van 12 augustus 2020 tot en met 13 augustus 2020 te Aalsmeer, althans in Nederland, en Harwich, althans in Engeland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 Opiumwet, te weten een hoeveelheid van 147,1 kilogram hennep;
3.
in de periode van 13 augustus 2020 tot en met 8 september 2020 te Alicante, in Spanje, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 Opiumwet, te weten een hoeveelheid van 30 kilogram hennep;
4.
in de periode van 13 augustus 2020 tot en met 8 september 2020 in Nederland en in Spanje, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf, om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 Opiumwet, een hoeveelheid van 30 kilogram hennep, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders, toen en daar opzettelijk:
- deklading geregeld die moest dienen als deklading voor de hennep en
- de deklading in pallets, met geprepareerde holle ruimtes, in Nederland in een vrachtwagen geladen en
- het transport van de vrachtwagen richting Spanje, naar een loods van het bedrijf [bedrijf 5] , geregeld en
- naar Spanje, Alicante, afgereisd en
- de deklading in ontvangst genomen en
- de deklading voorzien van een hoeveelheid van 30 kilogram hennep en
- de logistiek, vrachtwagenchauffeurs en administratie geregeld voor het transport van die hennep van Alicante naar Nederland en
- een vrachtwagen beladen met de dozen deklading voorzien van hennep en
- het daadwerkelijke transport laten vertrekken met als eindbestemming Aalsmeer;
terwijl de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid;
5.
in de periode 1 januari 2018 tot en met 8 september 2020 in Nederland van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte,
- contante geldbedragen met een totale waarde van 461.177,20 euro voorhanden gehad en
- contante geldbedragen met een totale waarde van € 25.970,- en € 42.000,- voorhanden gehad en
- een horloge van het merk Rolex voorhanden gehad en
- 100 gram goud, althans een blok goud voorhanden gehad,
terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerpen en geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf
en
in de periode 1 januari 2018 tot en met 8 september 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders
- van contante geldbedragen met een totale waarde van € 265.253,35 verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde geldbedragen waren, en/of hebben verborgen en/of verhuld wie genoemde geldbedragen voorhanden hebben gehad en
- een voertuig, te weten een Maserati, gekentekend [kenteken 1] voorhanden gehad en
- een voertuig en/of de contante aanbetaling van een voertuig, te weten een Mercedes Benz, gekentekend [kenteken 2] , voorhanden hebben gehad en/of omgezet, en/of gebruik van hebben gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven voorwerpen en geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. De rechtbank leest de tenlastelegging van feit 4 verbeterd, in die zin dat de zinsnede “
terwijl de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid” wordt toegevoegd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 76 maanden.
8.2.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (internationale) handel in softdrugs. Hierbij heeft hij op een georganiseerde wijze structureel en intensief samengewerkt met de medeverdachten. De verdachten zijn professioneel te werk gegaan door gebruik te maken van een bedrijf als dekmantel, beschikking te hebben over meerdere loodsen in Nederland alsook in het buitenland en te werken met dekladingen. Verdachte heeft hierin een sturende en belangrijke rol gehad, nu hij naast de uitvoeringshandelingen ook het contact met de transportbedrijven heeft onderhouden. Het is algemeen bekend dat drugsgebruik gezondheidsrisico’s kent en dat de handel in drugs vaak samen gaat met andere vormen van criminaliteit, waarbij geweld niet wordt geschuwd. Kennelijk heeft dit verdachte er niet van weerhouden om op een oneerlijke manier zijn geld te verdienen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van in totaal € 794.400,55,‑, twee auto’s, een horloge en 100 gram goud. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, ook vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. Witwassen bevordert het plegen van delicten, omdat door het wegsluizen van crimineel geld en/of het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor de feiten. Hij heeft ze ontkend en verklaard dat belastende feiten en omstandigheden anders moeten worden uitgelegd. Ook heeft hij vragen niet willen beantwoorden. De rechtbank heeft de indruk dat verdachte aldus heeft gepoogd de strafrechtelijke dans te ontspringen. De grote contante geldbedragen, de dure auto’s en de aangetroffen horloges en sieraden duiden op een luxe levensstijl. Gezien de proceshouding van verdachte is de rechtbank er niet gerust op dat verdachte in de toekomst de verleiding van snel en veel geld verdienen, zal kunnen weerstaan.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 20 juli 2023 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
StrafopleggingDe rechtbank heeft gekeken naar de afspraken die rechtbanken onderling hebben gemaakt over strafoplegging en wat in vergelijkbare zaken aan straffen is opgelegd. Daaruit volgt een uitgangspunt voor de hier bewezenverklaarde feiten van een gevangenisstraf van meerdere jaren.
Voor de drugsfeiten zoekt de rechtbank aansluiting bij het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van softdrugs. Voor het aanwezig hebben van 25 tot 250 kilogram wordt uitgegaan van een gevangenisstraf van 12 maanden. In casu is er naast het aanwezig hebben ook sprake van het vervoeren, het uitvoeren en een poging tot invoer van hennep. Dit is strafverzwarend. Ook wordt het intensieve en structurele samenwerkingsverband strafverzwarend meegewogen. De rechtbank neemt daarom voor de drugsfeiten als uitgangspunt voor de drie henneptransporten 20 maanden gevangenisstraf.
Voor de strafmaat voor het witwassen heeft de rechtbank gekeken naar het oriëntatiepunt voor fraudedelicten. Bij een bedrag tussen € 500.000,- en € 1.000.000,- is een gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden het uitgangspunt.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van 40 maanden.
Voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft gevorderd tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. De raadsman heeft verzocht deze vordering af te wijzen. De rechtbank wijst de vordering toe en zal de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.
Met het onderhavige vonnis zijn de ernstige bezwaren gegeven en ook de aan de voorlopige hechtenis ten grondslag liggende recidivegrond is onverkort van toepassing. Het verhandelde ter zitting en de inhoud van het onderhavige vonnis vragen om een nieuwe beoordeling van de voorlopige hechtenis. Op de zitting van 25 februari 2021 is beslist dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst met ingang van 26 februari 2021. De rechtbank heeft daarbij op dat moment in aanmerking genomen dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak nog geruime tijd op zich zou laten wachten. De aan de eerder bevolen schorsing van de voorlopige hechtenis ten grondslag liggende omstandigheden zijn in het licht van dit vonnis naar het oordeel van de rechtbank niet meer aan de orde, althans van onvoldoende gewicht om het door laten lopen van de schorsing te rechtvaardigen. De persoonlijke belangen van verdachte bij schorsing van de voorlopige hechtenis wegen in de nieuwe situatie niet langer op tegen het strafvorderlijk belang bij hervatting van die voorlopige hechtenis. De ernst van de feiten, de kennelijke lichtvaardigheid waarmee en schaal waarop verdachte strafbaar heeft gehandeld en het gebrek aan het nemen van verantwoordelijkheid door verdachte weegt de rechtbank daarbij mee en brengen de rechtbank tot het oordeel dat het recidivegevaar niet op andere wijze tot aanvaardbare proporties kan worden terug gebracht. De voorlopige hechtenis zal derhalve worden hervat.

9.Het beslag

Onder [verdachte] zijn de voorwerpen in beslag genomen zoals vermeld op de beslaglijst in
bijlage IIIdie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Verbeurd verklaren
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven geldbedragen, auto met kenteken [kenteken 1] , goud, Rolex horloge, weegschaal en sealapparaat (nummers 1 tot en met 15, 19 en 28 tot en met 32 op de beslaglijst) moeten verbeurd worden verklaard, omdat met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan.
Teruggave aan verdachte
De inbeslaggenomen en niet teruggeven auto met kenteken [kenteken 5] , auto met kenteken [kenteken 6] , auto met kenteken [kenteken 7] , auto met kenteken [kenteken 8] , dozen, papier, plasticzakje, flessen, beker en vuilniszak (nummers 16, 17, 18, 20, 21, 33 tot en met 40 op de beslaglijst) moeten aan [verdachte] worden teruggegeven.
Teruggave aan de rechthebbendeDe inbeslaggenomen en niet teruggegeven ring, hanger, armband, goud, sieraad en hanger (nummers 22 tot en met 27 op de beslaglijst) moeten worden teruggegeven aan de rechthebbende, te weten [persoon 5] .

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 45, 47, 57, 420bis, 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 van de Opiumwet.

11.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feiten 1 en 3:
telkens: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
ten aanzien van feit 2, primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van een poging tot het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
ten aanzien van feit 5:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken
en
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Verklaart verbeurd
1. EUR (Omschrijving: 5969854)
2. 5050 EUR (Omschrijving: 5969862)
3. 1000 EUR (Omschrijving: 5969864)
4. 1540 EUR (Omschrijving: 5969869)
5. 17050 EUR (Omschrijving: 5969893)
6. 36100 EUR (Omschrijving: 5969866)
7. 53750 EUR (Omschrijving: 5969872)
8. 23605 EUR (Omschrijving: 5969877)
9. 2002,2 EUR (Omschrijving: 5969882)
10. 19000 EUR (Omschrijving: 5969892)
11. 4980 EUR (Omschrijving: 5969863)
12. 27600 EUR (Omschrijving: 5969897)
13. 115350 EUR (Omschrijving: 5969874)
14. 152470 EUR (Omschrijving: 5969859)
15. 50 EUR IBGN 15-9-2020
19. 1 STK Personenauto [kenteken 1] (Omschrijving: 5966858, Maserati Levante)
28. 100 GR Goud (Omschrijving: 5969171)
29. 1 STK Horloge (Omschrijving: 5969170, Rolex)
30. 1 STK Weegschaal (Omschrijving: 5967399)
31. 3 STK Sealapparaat (Omschrijving: 5967397)
32. 1143,58 EUR (Omschrijving: 5969870 en 5969886)
Gelast de teruggave aan verdachtevan:
16. 1 STK Personenauto [kenteken 6] (Omschrijving: 5791970, Quattro Audi R8)
17. 1 STK Personenauto [kenteken 7] (Omschrijving: 5966865, Mercedes AMG C)
18. 1 STK Personenauto [kenteken 5] (Omschrijving: 5966571, Opel Movano)
20. 1 STK Personenauto [kenteken 8] (Omschrijving: 5810498, Blauw, merk: Mercedes-Benz)
21. 1 DS Doos (Omschrijving: 5969136)
33. 1 STK Papier (Omschrijving: G59669223, Verpakt in safetybag-nummer 3429504)
34. 1 STK Plasticzakje (Omschrijving: G5967425)
35. 1 FLS Fles (Omschrijving: G5967346, Hema)
36. 1 STK Beker (Omschrijving: G5967345)
37. 1 FLS Fles (Omschrijving: G5967357, Coca Cola)
38. 1 FLS Fles (Omschrijving: G5967358, Coca Cola)
39. 1 STK Vuilniszak (Omschrijving: G5967365, Grijs)
40. 1 DS Doos 117 Sv (Omschrijving: G5967366)
Gelast de teruggave aan de rechthebbende, [persoon 5]van:
22. 1 STK Ring (Omschrijving: 5969222)
23. 1 STK Hanger (Omschrijving: 5969220)
24. 2 STK Armband (Omschrijving: 5969205)
25. 9 GR Goud (Omschrijving: 5969217)
26. 1 STK Sieraad (Omschrijving: 5969221)
27. 1 STK Hanger (Omschrijving: 5969213)
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en A.S. Dogan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 november 2023.
[...]
[...]
[...]
[...]

9.[...]

[...]
[...]
  • [...]
  • [...]