4.4.2.De drie henneptransporten (feiten 1, 2, 3 en 4)
Zaaksdossier Roosendaal
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat er op 24 juli 2020, 61,04 kilogram hennep vanuit Aalsmeer naar Roosendaal is vervoerd. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat alle verdachten als medepleger bij de voorbereiding en uitvoering van dit transport betrokken zijn geweest. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Tijdens een observatie op 30 juni 2020 is gezien dat [medeverdachte 3] en [persoon 1] in een Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken 3] rijden vanaf het bedrijventerrein van [bedrijf 1] richting de [straat] in Aalsmeer waar de Mercedes V-klasse met kenteken [kenteken 4] [medeverdachte 3] geparkeerd staat. Kort hierna voert [medeverdachte 3] in de V-klasse een gesprek met een man die [medeverdachte 4] wordt genoemd, de bijnaam van [medeverdachte 4] . Het gesprek gaat onder meer over wat er met het werk wordt verdiend, dat het makkelijk werk is; 20 keer omwikkelen en daarop zetten, dat het in vijf dozen gedaan moet worden en “als ik in de toekomst in de gevangenis zit, zal zij vragen voor welk strafbaar feit ik vast zit”.
Uit een OVC gesprek van 22 juli 2020 volgt dat [medeverdachte 3] tegen [medeverdachte 1] zegt dat “die vrijdag komen” en dat “het 70 stuks waren geworden”.
Op 24 juli 2020 zijn [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] aanwezig bij de drie loodsen op het bedrijventerrein aan de [weg] te Aalsmeer. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben dozen van de [bedrijf 2] loods naar de achterste loods verplaatst. Zij hebben vervolgens vier dozen met wit tape vanuit de achterste loods naar de [bedrijf 2] loods gebracht. Hierna hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] vier dozen met wit tape in een Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken 3] geplaatst. Ten tijde van deze handelingen zijn [medeverdachte 2] en [verdachte] meerdere keren bij de achterste loods en de [bedrijf 2] loods gezien. Op het moment dat de vier dozen in de Caddy worden geplaatst, heeft de chauffeur van de Caddy contact met de inzittenden van de Audi A3, die naast de Caddy is komen staan. De inzittenden zijn [verdachte] en [medeverdachte 2] . Zij zijn kort ervoor in de Audi A3 gestapt. Wanneer de Caddy wegrijdt, wordt deze gevolgd door de Audi A3. Op een parkeerterrein in Amstelveen zijn beide auto’s gestopt, de Caddy achter de Audi A3, en hebben [medeverdachte 2] en [verdachte] contact met de bestuurder van een Saab. Vervolgens zijn de Caddy en de Saab samen verder gereden en is de Audi A3 de andere kant op gereden. In de Caddy is, in vier dozen, de hennep aangetroffen. Dit zijn de dozen die vanuit de [bedrijf 2] loods in de Caddy zijn geladen. De chauffeur, [persoon 1] , is bij vonnis van 13 november 2020 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld voor het opzettelijk vervoeren van de hennep op 24 juli 2020.
Zaaksdossier Harwich
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat er in de periode van 12 augustus 2020 tot en met 13 augustus 2020 147,1 kilogram hennep vanuit Aalsmeer naar Harwich (Engeland) is gebracht. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachten als medepleger bij de voorbereiding, uitvoering en afhandeling van dit transport betrokken zijn geweest. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Op 11 augustus 2020 zijn alle vijf de verdachten aanwezig bij de drie loodsen op het bedrijventerrein aan de [weg] te Aalsmeer. [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] hebben daar dozen vanuit de [bedrijf 2] loods naar de achterste loods verplaatst en vice versa. Hierna zijn de vijf verdachten naar “het kantoor” aan de [adres 5] gegaan. Diezelfde ochtend hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] een gesprek waarin [medeverdachte 1] heeft gezegd dat “ze het er eerst moesten uitladen en nu moeten ze het er ook uithalen”. Verder is besproken dat de spullen vandaag komen en dat dat 160 is.
Op 13 augustus 2020 heeft [medeverdachte 1] dozen vanuit de [bedrijf 2] loods naar de achterste loods gebracht. Wanneer de vrachtwagen van het transportbedrijf [naam bedrijf 1] arriveert, worden er dozen vanuit de achterste loods naar de vrachtwagen gebracht en wordt [medeverdachte 1] op de laadklep van die vrachtwagen gezien. Later is de hennep in deze vrachtwagen aangetroffen.
Vanaf 12 augustus 2020 heeft er een e-mailconversatie plaatsgevonden tussen [persoon 6] van [naam bedrijf 1] en [persoon 3] van [bedrijf 2] . Het emailadres dat daarvoor is gebruikt, is gekoppeld aan het telefoonnummer van [verdachte] . Het vermoeden van de politie is dat [verdachte] de communicatie onder voornoemde naam heeft gevoerd. Dit vermoeden wordt bevestigd door een OVC gesprek van 19 augustus 2020. Hierin wordt door [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gesproken over de vrachtwagen die wordt vastgehouden in de haven van Harwich. [verdachte] heeft aan de anderen gevraagd wat hij moet sturen en heeft daarbij voorgelezen wat hij heeft opgeschreven. In een email van [persoon 3] staat precies deze tekst die op diezelfde dag aan [naam bedrijf 1] is gestuurd. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte] heeft gecommuniceerd met [naam bedrijf 1] onder de naam [persoon 3] .
Uit de emailconversatie tussen [naam bedrijf 1] en [verdachte] volgt dat [verdachte] de vrachtwagen voor het transport heeft geregeld en tijdens het transport op de hoogte wordt gehouden van de stand van zaken. Wanneer de vrachtwagen wordt vastgehouden in de haven van Harwich heeft [verdachte] meerdere keren contact gezocht met [naam bedrijf 1] om te achterhalen wat het probleem is.
Daarnaast volgt uit voornoemd OVC gesprek van 19 augustus 2020 dat [medeverdachte 3] tegen [verdachte] en [medeverdachte 1] heeft gezegd dat “wat er ook is gebeurd dat ze gaan zeggen dat de chauffeur het onderweg heeft gedaan”.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn op 13 augustus 2020 naar Dublin afgereisd en zij zijn op 14 augustus 2020 bij de eindbestemming van het transport, [naam bedrijf 2] , gezien. Volgens de vrachtbrief het met [bedrijf 2] overeengekomen afleveradres van [afleveradres] . Deze eindbestemming was een opslagruimte. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben daar pallets met dozen in een vrachtwagen geladen.
Zaaksdossier Spanje
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat er in de periode van 13 augustus 2020 tot en met 8 september 2020, 30 kilogram hennep in Spanje is vervoerd en dat is gepoogd om die 30 kilogram hennep binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als medepleger bij de voorbereiding en uitvoering van dit transport betrokken zijn geweest. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Voorafgaand aan het henneptransport is er op 13 augustus 2020 een deklading vervoerd vanaf de [bedrijf 2] loods naar een loods van [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ). Hiervoor heeft [medeverdachte 1] dozen van de [bedrijf 2] loods naar de achterste loods verplaatst om vervolgens de dozen vanuit de achterste loods in de vrachtwagen te plaatsen.
Vanaf 14 augustus 2020 heeft er een e-mailconversatie plaatsgevonden tussen [persoon 4] en [persoon 3] van [bedrijf 2] . Gelet op het hiervoor onder zaaksdossier Spanje overwogene staat het voor de rechtbank vast dat het [verdachte] is geweest die deze communicatie heeft gevoerd met [persoon 4] . Uit deze emailconversatie volgt dat [verdachte] toestemming heeft gegeven om de vrachtwagen met daarin de deklading, nadat deze door de politie is gecontroleerd, door te laten rijden naar de [bedrijf 5] . Daarnaast heeft [verdachte] aangegeven dat de vrachtwagen op 18 augustus 2020 zal worden uitgeladen. Op diezelfde dag zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] naar Spanje afgereisd. Zij zijn met de Range Rover naar de [bedrijf 5] gegaan waar zij de vrachtwagen hebben uitgeladen. Hierna zijn zij weer naar Nederland teruggevlogen.
Op 31 augustus 2020 zijn [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] naar Spanje gereisd. Zij zijn met de Range Rover naar de [bedrijf 5] gegaan. In de periode van 31 augustus 2020 tot en met 2 september 2020 worden voornoemde verdachten meerdere keren bij de [bedrijf 5] gezien. Er is gezien dat ze, in wisselende samenstellingen, de loods met de sleutel hebben geopend, de loods zijn binnengetreden, fysiek werk in de loods hebben verricht, de loods hebben opgeruimd en de loods hebben afgesloten. Op 3 september 2020 zijn voornoemde verdachten weer naar Nederland vertrokken.
Op 7 september 2020 wordt gezien dat [verdachte] en [medeverdachte 1] op het vliegveld van Alicante zijn aangekomen en de Range Rover hebben opgehaald. Op 8 september worden zij bij de [bedrijf 5] gezien. [verdachte] heeft contact met de chauffeur van een vrachtwagen waarna de vrachtwagen door [verdachte] en [medeverdachte 1] wordt ingeladen. In deze vrachtwagen is de hennep aangetroffen.
Vervolgens zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] aangehouden in de Range Rover, die op naam staat van [bedrijf 1] . In de Range Rover is een transportovereenkomst aangetroffen met als laadbestemming de [bedrijf 5] en als eindbestemming Aalsmeer. Deze overeenkomst is ook onder de chauffeur van de vrachtwagen aangetroffen.
Medeplegen
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachten een samenwerkingsverband hadden dat gericht was op het voorbereiden en het uitvoeren van de handel in hennep.
Verdachten komen, in wisselende samenstellingen, regelmatig samen op het bedrijventerrein aan de [weg] en bij het “kantoor” aan de [naam laan] . Zij worden – voorafgaand aan de onderschepping van een henneptransport – op de momenten dat een dergelijk transport of een deklading gereed wordt gemaakt – voornamelijk bij de [bedrijf 2] loods en de achterste loods gezien. Dit terwijl zij – met uitzondering van [medeverdachte 2] en [verdachte] – op papier geen enkele bedrijfsmatige samenwerking met elkaar hebben. Deze hennep- en dekladingtransporten worden, blijkens de vrachtbrieven, namens [bedrijf 2] verricht vanuit een en dezelfde – en derhalve bijbehorende – loods. [medeverdachte 4] is eigenaar van [bedrijf 2] . [bedrijf 2] heeft i) geen reguliere bedrijfsvoering, ii) een bankrekening die voor het grootste gedeelte wordt gevoed door contante stortingen en iii) uitgaven die voornamelijk zien op het betalen van transportbedrijven, waaronder [naam bedrijf 1] . Hieruit maakt de rechtbank op dat [bedrijf 2] als dekmantel is gebruikt voor de transporten. [verdachte] is degene die (onder de alias [persoon 3] ) namens [bedrijf 2] contact heeft met de transportbedrijven, terwijl hij – op papier – geen link heeft met [bedrijf 2] . Verdachten worden ook, in wisselende samenstellingen, gezien bij de eindbestemmingen van de transporten in Dublin en Alicante. Uit OVC-gesprekken volgt dat verdachten op handen zijnde transporten bespreken.
Verdachten hebben ook een specifieke werkwijze voor de transportladingen. In de dozen, met daarin kleinere dozen, is in het midden een uitsparing gemaakt zodat de vacuümverpakte hennep daarin kan worden verstopt. In de dozen eromheen zit, bijvoorbeeld, wierook. Dit is vastgesteld bij de henneptransporten naar Dublin en die vanuit Alicante en ook bij het transport vanuit [bedrijf 2] naar Alicante met daarin alleen de deklading. Tevens zijn er in de loods in Dublin, de [bedrijf 5] en de achterste loods dezelfde soort dozen met daarin deklading aangetroffen. Op de [naam laan] zijn verder stickers aangetroffen die overeenkomen met de stickers die op de dekladingen zaten.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de verdachten gezamenlijk uitvoeringshandelingen met betrekking tot de specifieke henneptransporten hebben verricht.
De samenwerking tussen verdachten was van dusdanig(e) duur, intensiteit en georganiseerd verband dat kan worden vastgesteld dat er nauw en bewust is samen gewerkt, waarbij iedere verdachte een wezenlijke bijdrage van voldoende gewicht aan de strafbare feiten heeft geleverd. Uit dit samenwerkingsverband volgt dat de verdachten wetenschap over de aangetroffen hennep hebben gehad en daartoe ook beschikkingsmacht hebben gehad.
Gelet hierop en nu verdachten voor het overgrote deel niet hebben ontkend op de essentiële momenten aanwezig te zijn geweest bij de loodsen in Aalsmeer, Ierland en Spanje, schuift de rechtbank de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , die erop neerkomen dat zij geen wetenschap of betrokkenheid hebben gehad bij de afzonderlijke feiten of om andere redenen ter plaatse waren, terzijde.
Ondanks de fysieke afwezigheid van [medeverdachte 4] ten tijde van het transport Roosendaal is hij door het beschikbaar stellen van [bedrijf 2] en daarmee de bijbehorende loods en de bankrekening en het huren van de [adres 3] onderdeel van de groep en kan hij ook voor dit transport als medepleger worden aangemerkt.
Conclusie
Op basis van het hiervoor overwogene met betrekking tot het medeplegen en de specifieke transporten, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen tussen [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Dit leidt de rechtbank tot de volgende slotsom.
Ten aanzien van ZD RoosendaalOp 24 juli 2020 hebben [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk vervoeren en het opzettelijk aanwezig hebben van 61,04 kilogram hennep.
Ten aanzien van ZD HarwichIn de periode van 12 augustus 2020 tot en met 13 augustus 2020 hebben [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van 147,1 kilogram hennep.
Ten aanzien van ZD Spanje
In de periode van 13 augustus 2020 tot en met 8 september 2020 hebben [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk vervoeren en het opzettelijk aanwezig hebben van 30 kilogram hennep. Ook hebben voornoemde verdachten zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging om voornoemde 30 kilogram hennep opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft voorwaardelijk verzocht, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van de feiten 3 en 4, om de Spaanse verbalisanten als getuigen te horen. Hij wenst deze verbalisanten te bevragen over de waarnemingen die zij met betrekking tot de herkenning van de verdachten hebben gedaan.
Nu het verzoek ter zitting is gedaan heeft het noodzaakcriterium als toetsingskader te gelden. De rechtbank is van oordeel dat het voorwaardelijk verzoek onvoldoende is onderbouwd, omdat niet is gemotiveerd waarom aan de bevindingen van de Spaanse politie dient te worden getwijfeld. De noodzaak tot het horen van de Spaanse verbalisanten als getuigen is derhalve niet gebleken. Het verzoek wordt afgewezen.
4.4.3.Het witwassen (feit 5)
Overgelegde stukken van de verdediging
Door de officier van justitie is verzocht om de overgelegde stukken van 29 september 2023 buiten beschouwing te laten in verband met de beginselen van goede procesorde.
De rechtbank laat deze stukken niet buiten beschouwing. Weliswaar zijn de stukken laat ingediend, desondanks heeft de officier van justitie inhoudelijk op de stukken kunnen reageren en ook gereageerd.
Bewijsoverweging
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te komen moet wettig en overtuigend komen vast te staan dat de op de tenlastelegging genoemde geldbedragen en goederen van misdrijf afkomstig zijn, dat [verdachte] dit wist of redelijkerwijs moest vermoeden, en dat hij die geldbedragen en goederen voorhanden heeft gehad.
Geld en goederen voorhanden gehad
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] het contante geldbedrag van € 461.177,20, het contante gestorte geldbedrag van € 333.223,25, de Maserati ( [kenteken 1] ), de Mercedes ( [kenteken 2] ), het Rolex horloge en het goud voorhanden heeft gehad. Van de Maserati zijn geen aankoopgegevens bekend. De Mercedes is met een contant geldbedrag van € 12.500,- aangeschaft. Het Rolex horloge vertegenwoordigt een waarde van € 6.000,- en het goud heeft een waarde van € 5.000,-.
Door de raadsman is aangevoerd dat [verdachte] een gedeelte van het contante gestorte geldbedrag, te weten het bedrag van € 265.253,35 dat op de bankrekening van [bedrijf 3] is gestort, niet voorhanden heeft gehad. [verdachte] heeft met dit bedrijf en daarmee met die stortingen geen bemoeienis gehad. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. De wettelijke vertegenwoordiger van de bankrekening van [bedrijf 3] , te weten [medeverdachte 4] , staat ingeschreven op het (toenmalige) GBA adres van [verdachte] . Daarnaast is er geld vanaf een bankrekening ten name van [verdachte] overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 3] . Vervolgens is dit geld overgemaakt naar een Spaanse bankrekening ten name van [verdachte] , mogelijk de vader van [verdachte] . Daarnaast wordt de rekening gevoed door contante stortingen die voornamelijk zijn gedaan vanaf een ING kantoor op tien minuten afstand van het bedrijventerrein aan de [weg] . [medeverdachte 4] verblijft in de regel in België en het is niet aannemelijk dat hij deze stortingen heeft gedaan. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 4] beschikking over de bankrekening van [bedrijf 3] hebben gehad en dat zij voornoemd geldbedrag samen voorhanden hebben gehad.
Ook is door de raadsman aangevoerd dat [verdachte] de Mercedes niet voorhanden heeft gehad, omdat deze auto in het bezit is en op naam staat van [medeverdachte 2] . De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. De Mercedes kan aan [verdachte] alsook aan [medeverdachte 2] worden toegeschreven, omdat het dossier met betrekking tot de Mercedes een onderhoudsfactuur bevat die is gericht aan [bedrijf 1] , de auto in de achterste loods van [bedrijf 1] samen met andere op naam van [verdachte] gestelde of door hem gebruikte auto’s is aangetroffen. [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn vennoten van dit bedrijf. Daarbij komt dat deze onderhoudsfactuur is aangetroffen bij [medeverdachte 2] tezamen met het kentekenbewijs van de op naam van [verdachte] gestelde Maserati. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat [verdachte] en [medeverdachte 2] deze Mercedes, maar ook de Maserati, samen voorhanden hebben gehad.
Verder is door de raadsman aangevoerd dat [verdachte] het goud niet voorhanden heeft gehad, omdat door [persoon 5] niet is verklaard dat het goud van [verdachte] is. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. [verdachte] heeft het goud voorhanden gehad, omdat het goud in de kluis is aangetroffen en [persoon 5] daarover heeft verklaard dat de kluizen van [verdachte] zijn, dat zij niet weet wat erin zit, hooguit sieraden van haar die zij er niet zelf in heeft gedaan.
Witwasvermoeden
Op basis van het dossier kan geen specifiek misdrijf worden vastgesteld waaruit het geld, de auto’s, het horloge en het goud afkomstig zouden kunnen zijn. Ook als niet een concreet misdrijf aan te wijzen valt, kan onder omstandigheden worden bewezen dat in dit geval het geld, de auto’s, het horloge en het goud van misdrijf afkomstig zijn. Er moet dan sprake zijn van een witwasvermoeden op basis van de feiten en omstandigheden waaronder het geld, de auto’s, het horloge en het goud zijn aangetroffen. Als dat vermoeden er is, is het aan verdachte om een verklaring te geven over de legale herkomst van het geld, de auto’s, het horloge en het goud. Die verklaring moet concreet zijn, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Als de verklaring van verdachte daaraan voldoet, is het Openbaar Ministerie aan zet om nader onderzoek naar de herkomst van het geld, de auto’s het horloge en het goud te doen.
[verdachte] is als verdachte in beeld gekomen in een onderzoek naar henneptransporten. Naar aanleiding van die verdenking is de financiële situatie van [verdachte] in kaart gebracht. Daaruit is gebleken dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode onvoldoende legaal inkomen had om te beschikken over voornoemde geldbedragen en goederen. Vastgesteld is dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van drie henneptransporten (feiten 1, 2, 3 en 4). Deze omstandigheden rechtvaardigen een stevig vermoeden van witwassen. Daarom mag van [verdachte] worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het geld, de auto’s, het horloge en het goud.
Verklaring van [verdachte]
Als eerder hiervoor uiteengezet was [verdachte] ’s verklaring tot aan de inhoudelijke behandeling dat hij het geld en de tokens had ten behoeve van hawala -bankieren, hetgeen door zijn raadsman op die zitting en ook ter terechtzitting van 25 februari 2021 is bevestigd.
Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft [verdachte] echter verklaard dat de geldbedragen afkomstig zijn uit de omzet van [bedrijf 1] . Vanwege een probleem met de boekhouder heeft [verdachte] deze geldbedragen in huis bewaard dan wel zo nu en dan op de bankrekening gestort. Verder heeft hij verklaard dat hij maandelijks € 3.000 à € 4.000,- vanuit [bedrijf 1] aan zichzelf heeft uitgekeerd. Daarnaast zijn de vermeende tokens toch geen tokens, maar geldbiljetten met daarop telefoonnummers van vrouwen. Door de raadsman is aanvullend aangevoerd dat het geld afkomstig is uit de omzet van [bedrijf 1] , maar dat niet is uitgesloten dat het geld ook voor hawalabankieren is gebruikt.
Ten aanzien van het geldbedrag dat op de bankrekening van [bedrijf 3] is gestort, heeft [verdachte] verklaard dat hij dit niet heeft gedaan, dat hij geen bemoeienis met [bedrijf 3] heeft en dat hij geen Spaanse bankrekening heeft.
Met betrekking tot de auto’s heeft [verdachte] het volgende verklaard. Voor de Maserati is een financial leaseovereenkomst afgesloten. Deze auto is aangeschaft met de inruil van een Porsche Panamera en een Mercedes S-klasse. De Mercedes is aangeschaft met een contant geldbedrag van € 12.500,-, afkomstig uit de omzet van [bedrijf 1] .
Verder heeft [verdachte] verklaard dat het horloge en het goud van zijn moeder zijn. Het horloge heeft zij van haar broer uit India gekregen. Het goud is afkomstig van haar bruidsschat.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het vermoeden van witwassen niet door de verklaring van [verdachte] wordt weerlegd, omdat het geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring is. De stukken die ter onderbouwing zijn overgelegd corresponderen niet met de aangetroffen aanzienlijke contante (gestorte) geldbedragen en met de aankoop van de auto’s.
Zo zijn de overgelegde kasboeken verdicht opgesteld, waardoor het niet mogelijk is om te controleren op welk moment er geld uit de kas is opgenomen. Uit de kasboeken volgt dat er grote verschillen bestaan tussen het kasboek van 2020 en de kasboeken van de voorafgaande jaren. Zo is sprake van een ongebruikelijk hoger beginsaldo, loopt het saldo ruimer op en wordt er substantieel meer opgenomen in 2020. Hierbij dient te worden meegewogen dat er in 2020 acht maanden is gewerkt, dat er sprake was van corona waardoor de omzet aanmerkelijk minder moet zijn geweest en minder contant is betaald en dat niet is gebleken dat een dergelijke hoeveelheid contant geld van klanten werd aangenomen. Uit de facturen valt bovendien niet in alle gevallen op te maken of deze contant of via de rekening zijn voldaan. Verder neemt de rechtbank in haar overweging mee dat [verdachte] pas laat is gekomen met zijn verklaring dat de geldbedragen afkomstig zijn uit de omzet van [bedrijf 1] , terwijl hij eerder voldoende gelegenheid heeft gehad een verklaring af te leggen. Bovendien heeft [verdachte] wisselend verklaard. Zo zou het geld afkomstig zijn geweest van [naam] -bankieren, terwijl [verdachte] eerst ter terechtzitting van 25 september 2023 heeft gezegd dat dit niet klopt. Het voorgaande doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van die verklaring. Ook de verklaring ten aanzien van het horloge en het goud voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen, omdat [verdachte] geen stukken ter onderbouwing of te verifiëren details heeft gegeven.
Bij deze stand van zaken concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat het geld, de auto’s, het horloge en het goud afkomstig zijn uit misdrijf en dat [verdachte] dat ook wist. [verdachte] heeft dit geld en deze goederen witgewassen. Gelet op de lange periode waarin [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van het geld, de auto’s, het horloge en het goud vindt de rechtbank de strafverzwarende omstandigheid van het maken van een gewoonte van witwassen bewezen.
Medeplegen
Ten aanzien van het contante gestorte geldbedrag op de bankrekening van [bedrijf 3] is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] dit bedrag samen met [medeverdachte 4] heeft witgewassen. Uit het hiervoor overwogene onder het kopje “Geld en goederen voorhanden gehad” concludeert de rechtbank dat het niet anders kan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] . De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake is geweest van medeplegen van het witwassen van het contante gestorte geldbedrag op de bankrekening van [bedrijf 3] , te weten € 265.253,35.
Verder stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] en [verdachte] de Mercedes samen hebben witgewassen, nu de auto op naam van [medeverdachte 2] staat en er een onderhoudsfactuur van de auto gericht is aan [bedrijf 1] en deze samen met het kentekenbewijs van de Maserati bij [medeverdachte 2] is aangetroffen. Ook de Maserati hebben zij samen witgewassen, aangezien het kenteken daarvan op naam van [verdachte] staat en de administratie van de auto bij [medeverdachte 2] is aangetroffen. Hieruit concludeert de rechtbank dat het niet anders kan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] . De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake is geweest van medeplegen van het witwassen van de Mercedes en Maserati.
Daarentegen vindt de rechtbank niet bewezen dat [verdachte] de overige geldbedragen, het Rolex horloge en het goud samen met een ander heeft witgewassen. Er is niet gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking. Medeplegen kan ten aanzien van deze geldbedragen en goederen daarom niet worden bewezen.
Partiële vrijspraakMet de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van het witwassen van de sieraden, omdat [persoon 5] heeft verklaard dat de aangetroffen sieraden van haar zijn. Niet kan worden bewezen dat [verdachte] deze sieraden voorhanden heeft gehad of dat ze afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft voorwaardelijk verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden zodat het Openbaar Ministerie nader onderzoek naar de verklaring van [verdachte] kan doen dat de geldbedragen afkomstig zijn uit de omzet van [bedrijf 1] . Nu de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat de verklaring geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring is, noopt de verklaring niet tot nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Het voorwaardelijke verzoek van de raadsman wordt afgewezen.