ECLI:NL:RBAMS:2023:7319

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
13/249872-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van henneptransporten, witwassen en wapenbezit

In de zaak tegen [verdachte], geboren op [geboortedag] 1995, heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 november 2023 uitspraak gedaan. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van drie henneptransporten, witwassen van een Rolex horloge en wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden hennep in Nederland en Engeland. De tenlastelegging omvatte onder andere het vervoeren van 61,04 kilogram hennep op 24 juli 2020 en 147,1 kilogram hennep van Nederland naar Engeland in augustus 2020. Daarnaast is de verdachte schuldig bevonden aan het witwassen van een Rolex horloge, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard, en het voorhanden hebben van wapens op 8 september 2020. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 48 maanden opgelegd, waarbij de ernst van de feiten en de georganiseerde wijze van handelen zwaar zijn meegewogen. De voorlopige hechtenis van de verdachte is opgeheven, en het in beslag genomen horloge is verbeurd verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/249872-20
Datum uitspraak: 6 november 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1995,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 september 2023, 27 september 2023, 2 oktober 2023 en 6 november 2023 (uitspraakzitting).
De zaken zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, op de zitting behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (13/246039-20), [medeverdachte 2] (13/228326-20), [medeverdachte 3] (13/228328-20 en 13/072312-21) en [medeverdachte 4] (13/075254-21).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen en standpunten van de officier van justitie mr. A. Kerkhoff en van wat verdachte en zijn raadsman mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 6 november 2023, waarna direct uitspraak is gedaan in de zaak van verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] .

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 25 september 2023 – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
1. het medeplegen van het opzettelijk vervoeren in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van 61,04 kilogram hennep op 24 juli 2020 te Roosendaal en/of Aalsmeer;
2. het medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van 147,1 kilogram hennep in de periode van 12 augustus 2020 tot en met 13 augustus 2020 te Aalsmeer (Nederland) en/of Harwich (Engeland). Subsidiair is dit ten laste gelegd als het opzettelijk vervoeren in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van 147,1 kilogram hennep;
3. het medeplegen van het opzettelijk vervoeren in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van 30 kilogram hennep in de periode van 13 augustus 2020 tot en met 8 september 2020 te Schijndel en/of Aalsmeer (Nederland) en/of Alicante (Spanje);
4. het medeplegen van een poging tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 30 kilogram hennep in de periode van 13 augustus 2020 tot en met 8 september 2020 te Schijndel en/of Aalsmeer (Nederland) en/of Alicante (Spanje);
5. het in Nederland medeplegen van witwassen van een Rolex horloge en/of (de aanbetaling van) een auto, te weten een Audi S3 ( [kenteken 1] );
6. het medeplegen van het voorhanden hebben van wapens van categorie II en/of III op 8 september 2020 te Aalsmeer/Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1.
Europees Aanhoudingsbevel
Standpunt raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de officier van justitie nietontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van [verdachte] . Daartoe heeft hij aangevoerd dat ten tijde van het uitvaardigen van het Europees Aanhoudingsbevel (hierna: EAB) geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit jegens [verdachte] bestond. Dit maakt dat de aanhouding onrechtmatig is geweest. Daarnaast is niet binnen dertig dagen op het verzoek tot aanvullende toestemming van 4 november 2020 beslist en is dus niet voldaan aan de termijn van artikel 27 lid 4 van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ (hierna: Kaderbesluit). Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) te stellen aangaande de termijnoverschrijding, te weten: ‘Welk rechtsgevolg moet er aan een schending van de termijn van artikel 27 lid 4 Kaderbesluit worden verbonden?’.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zij ontvankelijk is in de vervolging van [verdachte] . In het EAB en de aanvullende toestemmingen is de verdenking voldoende beschreven. Daarnaast is de termijn van artikel 27 lid 4 Kaderbesluit niet geschonden, omdat uit dit artikel volgt dat het verzoek binnen dertig dagen in behandeling dient te worden genomen en niet dat er binnen deze termijn beslist moet zijn. De ontvangst van de stukken is binnen deze termijn bevestigd. Indien de rechtbank daarover anders oordeelt, dan is het niet noodzakelijk dat er een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie wordt gesteld.
Vaststelling van de feitelijke toedracht ter zake de overlevering
Op 1 september 2020 is door de officier van justitie een vordering tot het uitvaardigen van een EAB bij de rechtercommissaris ingediend. Op 1 september 2020 is door de rechtercommissaris een EAB uitgevaardigd waarin om aanhouding en overlevering van [verdachte] is verzocht in verband met de verdenking van deelneming aan een criminele organisatie, illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen en witwassen van opbrengsten van misdrijven. Bij beslissing van 15 september 2020 heeft de rechter van de Centrale Rechtbank van Instructie nr. 2 te Madrid toestemming gegeven voor overlevering en berechting van [verdachte] .
Op 5 oktober 2020 is [verdachte] door de Spaanse autoriteiten overgeleverd aan Nederland.
Vervolgens heeft de officier van justitie op 27 oktober 2020 gevorderd een aanvullend EAB uit te vaardigen. De rechtercommissaris heeft op 4 november 2020 de Spaanse autoriteiten verzocht om uitbreiding van de overlevering teneinde [verdachte] ook voor wapenbezit te vervolgen en om de witwasverdenking verder te specifiëren in witwassen in vereniging, schuldwitwassen en gewoontewitwassen. Bij beschikking van 29 december 2020 heeft de rechter van de Centrale Onderzoeksrechtbank nr. 2 te Madrid besloten toe te stemmen in de verzochte uitbreiding van het EAB tegen [verdachte] .
Daaropvolgend is op 26 januari 2021 door de officier van justitie gevorderd om een tweede aanvullend EAB uit te vaardigen. De rechtercommissaris heeft op 26 januari 2021 de Spaanse autoriteiten verzocht om uitbreiding van de overlevering teneinde de pleegperiode en de pleegplaats uit te breiden. Bij beschikking van 24 februari 2021 heeft de rechter van de Centrale Onderzoeksrechtbank nr. 2 te Madrid besloten toe te stemmen in de verzochte uitbreiding van het EAB tegen [verdachte] .
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van [verdachte] . Daartoe overweegt zij als volgt.
De Spaanse rechterlijke autoriteit heeft toestemming gegeven tot overlevering en berechting van de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat het Nederlandse EAB en de twee verzoeken tot uitbreiding van de overlevering het uitgangspunt zijn geweest voor die toestemming. In de genoemde vorderingen – die tot het uitvaardigen van het EAB en de verzoeken tot uitbreiding van de overlevering hebben geleid – zijn de verdenkingen tegen [verdachte] beschreven. Er was gelet op de toen bekende feiten en omstandigheden sprake van een redelijk vermoeden van schuld. Dit is ook getoetst door de rechter-commissaris bij het uitvaardigen van het EAB en de aanvullingen daarop.
Verder overweegt de rechtbank dat Spanje als uitvoerende lidstaat tijdig, binnen de in artikel 17 lid 3 Kaderbesluit genoemde termijnen heeft beslist op het EAB.
Voor de vervolging en berechting van andere strafbare feiten kan toestemming worden gevraagd aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit die de betrokkene heeft overgeleverd, overeenkomstig artikel 27 lid 4 Kaderbesluit. De beslissing op een dergelijk verzoek dient binnen dertig dagen te worden genomen. Als de uitvoerende rechterlijke autoriteit die toestemming verleent, is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging voor deze andere feiten. De regeling van artikel 48 Overleveringswet in verbinding met artikel 27 lid 2 Kaderbesluit verzet zich er echter niet zonder meer tegen dat de vervolging voor deze andere feiten aanvangt, ook al heeft het Openbaar Ministerie (nog) geen toestemming van de uitvoerende lidstaat verkregen. Als deze toestemming niet is verkregen, dan is vervolging en berechting toegestaan, op voorwaarde dat geen vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd tijdens de vervolging of de berechting van dat feit. Dat jegens de overgeleverde persoon gedurende zijn strafvervolging vrijheidsbeperkende of vrijheidsbenemende dwangmiddelen worden toegepast, is niet in strijd met artikel 27 lid 3 aanhef en onder c Kaderbesluit indien en voor zover de ten laste gelegde feiten die wél zijn vermeld in het EAB, de toepassing daarvan rechtvaardigen.
De tijdige beslissing van de Spaanse rechter van 15 september 2020 betreft onder andere de verdenkingen handel in verdovende middelen en witwassen. Precies de verdenkingen waarvoor de bewaring en vervolgens de gevangenhouding is bevolen (welk beroep tegen laatstgenoemd bevel in hoger beroep is afgewezen). De rechtbank concludeert derhalve – volledigheidshalve – dat deze vrijheidsbeperkende maatregelen gerechtvaardigd zijn toegepast. De rechtbank stelt wel vast dat de Spaanse autoriteiten op het aanvullende verzoek van 4 november 2020 niet tijdig hebben beslist. Dit verzuim raakt echter niet de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Er is immers uiteindelijk toestemming gegeven. Enig nadeel voor [verdachte] vanwege deze tardieve beslissing door de Spaanse rechtbank is ook niet gesteld, noch is daarvan gebleken. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] .
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen noodzaak tot het stellen van een prejudiciële vraag in dit kader, zoals door de raadsman is verzocht.
3.2.
Vervolging van het wapenbezit (feit 5)
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie nietontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van het wapenbezit. Ten eerste is het NFI rapport met daarin de DNA resultaten voor een gedeelte zwart gelakt, waardoor ontlastend bewijs is achtergehouden. Ook heeft het Openbaar Ministerie geen onderzoek gedaan naar de andere personen die in het rapport worden benoemd. De officier van justitie heeft hiermee de beginselen van goede procesorde geschonden, waaronder het gelijkheidsbeginsel en het recht op een eerlijk proces.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zij ontvankelijk is in de vervolging van het wapenbezit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van het wapenbezit. Het originele NFI rapport, zonder zwartgelakte delen, is aan het dossier toegevoegd en de verdediging heeft daarvan kennis kunnen nemen. De raadsman heeft vervolgens verzocht om twee personen genoemd in het rapport als getuige te horen; welk verzoek door de rechtbank is toegewezen. Deze getuigen bleken echter reeds geruime tijd zonder vaste woon- of verblijfplaats te zijn, waardoor zij niet door de officier van justitie konden worden opgeroepen. Ontlastend bewijs is derhalve niet achtergehouden.
Dat het gelijkheidsbeginsel en het recht op een eerlijk proces is geschonden of welk feitelijk nadeel [verdachte] van deze gang van zaken heeft ondervonden – anders dan de vervolging – is niet nader onderbouwd noch gebleken. Daarnaast is de officier van justitie op grond van het opportuniteitsbeginsel bevoegd om af te zien van vervolging en dus ook af te zien van het doen van onderzoek naar bepaalde personen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging van het wapenbezit.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
De inleiding
De verdachten in dit onderzoek zijn:
  • [verdachte] met als bijnaam “ [bijnaam verdachte] ” (hierna: [verdachte] );
  • [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] );
  • [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] );
  • [medeverdachte 3] met als bijnaam “ [bijnaam medeverdachte 3] ” (hierna: [medeverdachte 3] );
  • [medeverdachte 4] met als bijnaam “ [bijnaam medeverdachte 4] ), [2e bijnaam medeverdachte 4] ” (hierna: [medeverdachte 4] ).
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn broers van elkaar. [medeverdachte 4] is hun neef. [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn woonachtig in Nederland. [medeverdachte 4] is woonachtig in België.
Het bedrijf [bedrijfsnaam 1] ) (hierna: [bedrijfsnaam 1] ) is gevestigd op de [adres 2] te Aalsmeer. Dit betreft een loods (hierna: [bedrijfsnaam 1] loods) op een bedrijventerrein. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn de vennoten van dit bedrijf.
Het bedrijf [bedrijfsnaam 2] (hierna: [bedrijfsnaam 2] ) is gevestigd op het adres [adres 3] te Amstelveen. Uit onderzoek is gebleken dat [bedrijfsnaam 2] opereert vanaf het adres [adres 4] te Aalsmeer. Dit betreft een loods (hierna: [bedrijfsnaam 2] loods) op een bedrijventerrein. [medeverdachte 4] is de eigenaar van [bedrijfsnaam 2] en huurt ook de woning op de [straatnaam 1] . Ook het bedrijf [bedrijfsnaam 3] , eveneens op naam van [medeverdachte 4] , was gevestigd op de [adres 3] te Amstelveen. Per 1 november 2018 is dit bedrijf opgeheven. Nadat de huur voor de [adres 3] was opgezegd, is de [adres 6] gehuurd. Het huurcontract staat op de naam van de vriendin van [medeverdachte 2] . Voornoemde panden op de [straatnaam 1] werden door de verdachten als kantoor gebruikt.
Op het adres [adres 7] is een derde loods (hierna: achterste loods) gevestigd die in het onderzoek naar voren komt. Aan het begin van het onderzoek was de politie in de veronderstelling dat de achterste loods was gevestigd op [adres 8] .
De kledingwinkel [bedrijfsnaam 4] is gevestigd op de [adres 9] te Amsterdam. [medeverdachte 3] is de eigenaar van deze winkel.
Ook [verdachte] heeft een eigen bedrijf genaamd [bedrijfsnaam 5] , gevestigd op de [adres 1] .
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de verdenking van witwassen van de ten laste gelegde Audi S3 en het medeplegen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben, vervoeren, exporteren en een poging tot importeren van hennep (feiten 1, 2, 3 en 4). Daarnaast heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan witwassen (feit 5) en aan wapenbezit (feit 6).
4.4.1.
De henneptransporten (feiten 1, 2, 3 en 4)
Zaaksdossier Roosendaal
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat er op 24 juli 2020, 61,04 kilogram hennep vanuit Aalsmeer naar Roosendaal is vervoerd. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat alle verdachten als medepleger bij de voorbereiding en uitvoering van dit transport betrokken zijn geweest. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Tijdens een observatie op 30 juni 2020 is gezien dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] in een Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken 2] rijden vanaf het bedrijventerrein van [bedrijfsnaam 1] richting de [straatnaam 3] in Aalsmeer waar de Mercedes V-klasse met kenteken [kenteken 3] [medeverdachte 3] geparkeerd staat. Kort hierna voert [medeverdachte 3] in de V-klasse een gesprek met een man die [bijnaam medeverdachte 4] wordt genoemd, de bijnaam van [medeverdachte 4] . Het gesprek gaat onder meer over wat er met het werk wordt verdiend, dat het makkelijk werk is; 20 keer omwikkelen en daarop zetten, dat het in vijf dozen gedaan moet worden en “als ik in de toekomst in de gevangenis zit, zal zij vragen voor welk strafbaar feit ik vast zit”.
Uit een OVC gesprek van 22 juli 2020 volgt dat [medeverdachte 3] tegen [verdachte] zegt dat “die vrijdag komen” en dat “het 70 stuks waren geworden”.
Op 24 juli 2020 zijn [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aanwezig bij de drie loodsen op het bedrijventerrein aan de [straatnaam 2] te Aalsmeer. [medeverdachte 3] en [verdachte] hebben dozen van de [bedrijfsnaam 2] loods naar de achterste loods verplaatst. Zij hebben vervolgens vier dozen met wit tape vanuit de achterste loods naar de [bedrijfsnaam 2] loods gebracht. Hierna hebben [medeverdachte 3] en [verdachte] vier dozen met wit tape in een Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken 2] geplaatst. Ten tijde van deze handelingen zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] meerdere keren bij de achterste loods en de [bedrijfsnaam 2] loods gezien. Op het moment dat de vier dozen in de Caddy worden geplaatst, heeft de chauffeur van de Caddy contact met de inzittenden van de Audi A3, die naast de Caddy is komen staan. De inzittenden zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij zijn kort ervoor in de Audi A3 gestapt. Wanneer de Caddy wegrijdt, wordt deze gevolgd door de Audi A3. Op een parkeerterrein in Amstelveen zijn beide auto’s gestopt, de Caddy achter de Audi A3, en hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] contact met de bestuurder van een Saab. Vervolgens zijn de Caddy en de Saab samen verder gereden en is de Audi A3 de andere kant op gereden. In de Caddy is, in vier dozen, de hennep aangetroffen. Dit zijn de dozen die vanuit de [bedrijfsnaam 2] loods in de Caddy zijn geladen. De chauffeur, [medeverdachte 5] , is bij vonnis van 13 november 2020 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld voor het opzettelijk vervoeren van de hennep op 24 juli 2020.
Zaaksdossier Harwich
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat er in de periode van 12 augustus 2020 tot en met 13 augustus 2020 147,1 kilogram hennep vanuit Aalsmeer naar Harwich (Engeland) is gebracht. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachten als medepleger bij de voorbereiding, uitvoering en afhandeling van dit transport betrokken zijn geweest. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Op 11 augustus 2020 zijn alle vijf de verdachten aanwezig bij de drie loodsen op het bedrijventerrein aan de [straatnaam 2] te Aalsmeer. [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 4] hebben daar dozen vanuit de [bedrijfsnaam 2] loods naar de achterste loods verplaatst en vice versa. Hierna zijn de vijf verdachten naar “het kantoor” aan de [adres 6] gegaan. Diezelfde ochtend hebben [medeverdachte 3] en [verdachte] een gesprek waarin [verdachte] heeft gezegd dat “ze het er eerst moesten uitladen en nu moeten ze het er ook uithalen”. Verder is besproken dat de spullen vandaag komen en dat dat 160 is.
Op 13 augustus 2020 heeft [verdachte] dozen vanuit de [bedrijfsnaam 2] loods naar de achterste loods gebracht. Wanneer de vrachtwagen van het transportbedrijf [bedrijfsnaam 10] arriveert, worden er dozen vanuit de achterste loods naar de vrachtwagen gebracht en wordt [verdachte] op de laadklep van die vrachtwagen gezien. Later is de hennep in deze vrachtwagen aangetroffen.
Vanaf 12 augustus 2020 heeft er een e-mailconversatie plaatsgevonden tussen [naam 1] van [bedrijfsnaam 10] en [naam 2] van [bedrijfsnaam 2] . Het emailadres dat daarvoor is gebruikt, is gekoppeld aan het telefoonnummer van [medeverdachte 1] . Het vermoeden van de politie is dat [medeverdachte 1] de communicatie onder voornoemde naam heeft gevoerd. Dit vermoeden wordt bevestigd door een OVC gesprek van 19 augustus 2020. Hierin wordt door [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] gesproken over de vrachtwagen die wordt vastgehouden in de haven van Harwich. [medeverdachte 1] heeft aan de anderen gevraagd wat hij moet sturen en heeft daarbij voorgelezen wat hij heeft opgeschreven. In een email van [naam 2] staat precies deze tekst die op diezelfde dag aan [bedrijfsnaam 10] is gestuurd. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] heeft gecommuniceerd met [bedrijfsnaam 10] onder de naam [naam 2] .
Uit de emailconversatie tussen [bedrijfsnaam 10] en [medeverdachte 1] volgt dat [medeverdachte 1] de vrachtwagen voor het transport heeft geregeld en tijdens het transport op de hoogte wordt gehouden van de stand van zaken. Wanneer de vrachtwagen wordt vastgehouden in de haven van Harwich heeft [medeverdachte 1] meerdere keren contact gezocht met [bedrijfsnaam 10] om te achterhalen wat het probleem is.
Daarnaast volgt uit voornoemd OVC gesprek van 19 augustus 2020 dat [medeverdachte 3] tegen [medeverdachte 1] en [verdachte] heeft gezegd dat “wat er ook is gebeurd dat ze gaan zeggen dat de chauffeur het onderweg heeft gedaan”.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn op 13 augustus 2020 naar Dublin afgereisd en zij zijn op 14 augustus 2020 bij de eindbestemming van het transport, [bedrijfsnaam 6] , gezien. Volgens de vrachtbrief het met [bedrijfsnaam 2] overeengekomen afleveradres van [bedrijfsnaam 7] . Deze eindbestemming was een opslagruimte. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben daar pallets met dozen in een vrachtwagen geladen.
Zaaksdossier Spanje
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat er in de periode van 13 augustus 2020 tot en met 8 september 2020, 30 kilogram hennep in Spanje is vervoerd en dat is gepoogd om die 30 kilogram hennep binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als medepleger bij de voorbereiding en uitvoering van dit transport betrokken zijn geweest. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Voorafgaand aan het henneptransport is er op 13 augustus 2020 een deklading vervoerd vanaf de [bedrijfsnaam 2] loods naar een loods van [bedrijfsnaam 8] in Alicante (hierna: [bedrijfsnaam 8] loods). Hiervoor heeft [verdachte] dozen van de [bedrijfsnaam 2] loods naar de achterste loods verplaatst om vervolgens de dozen vanuit de achterste loods in de vrachtwagen te plaatsen.
Vanaf 14 augustus 2020 heeft er een e-mailconversatie plaatsgevonden tussen [naam 3] van [bedrijfsnaam 9] en [naam 2] van [bedrijfsnaam 2] . Gelet op het hiervoor onder zaaksdossier Spanje overwogene staat het voor de rechtbank vast dat het [medeverdachte 1] is geweest die deze communicatie heeft gevoerd met [bedrijfsnaam 9] . Uit deze emailconversatie volgt dat [medeverdachte 1] toestemming heeft gegeven om de vrachtwagen met daarin de deklading, nadat deze door de politie is gecontroleerd, door te laten rijden naar de [bedrijfsnaam 8] loods. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] aangegeven dat de vrachtwagen op 18 augustus 2020 zal worden uitgeladen. Op diezelfde dag zijn [medeverdachte 1] en [verdachte] naar Spanje afgereisd. Zij zijn met de Range Rover naar de [bedrijfsnaam 8] loods gegaan waar zij de vrachtwagen hebben uitgeladen. Hierna zijn zij weer naar Nederland teruggevlogen.
Op 31 augustus 2020 zijn [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] naar Spanje gereisd. Zij zijn met de Range Rover naar de [bedrijfsnaam 8] loods gegaan. In de periode van 31 augustus 2020 tot en met 2 september 2020 worden voornoemde verdachten meerdere keren bij de [bedrijfsnaam 8] loods gezien. Er is gezien dat ze, in wisselende samenstellingen, de loods met de sleutel hebben geopend, de loods zijn binnengetreden, fysiek werk in de loods hebben verricht, de loods hebben opgeruimd en de loods hebben afgesloten. Op 3 september 2020 zijn voornoemde verdachten weer naar Nederland vertrokken.
Op 7 september 2020 wordt gezien dat [medeverdachte 1] en [verdachte] op het vliegveld van Alicante zijn aangekomen en de Range Rover hebben opgehaald. Op 8 september worden zij bij de [bedrijfsnaam 8] loods gezien. [medeverdachte 1] heeft contact met de chauffeur van een vrachtwagen waarna de vrachtwagen door [medeverdachte 1] en [verdachte] wordt ingeladen. In deze vrachtwagen is de hennep aangetroffen.
Vervolgens zijn [medeverdachte 1] en [verdachte] aangehouden in de Range Rover, die op naam staat van [bedrijfsnaam 1] . In de Range Rover is een transportovereenkomst aangetroffen met als laadbestemming de [bedrijfsnaam 8] loods en als eindbestemming Aalsmeer. Deze overeenkomst is ook onder de chauffeur van de vrachtwagen aangetroffen.
MedeplegenOp basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachten een samenwerkingsverband hadden dat gericht was op het voorbereiden en het uitvoeren van de handel in hennep.
Verdachten komen, in wisselende samenstellingen, regelmatig samen op het bedrijventerrein aan de [straatnaam 2] en bij het “kantoor” aan de [straatnaam 1] . Zij worden – voorafgaand aan de onderschepping van een henneptransport – op de momenten dat een dergelijk transport of een deklading gereed wordt gemaakt – voornamelijk bij de [bedrijfsnaam 2] loods en de achterste loods gezien. Dit terwijl zij – met uitzondering van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] – op papier geen enkele bedrijfsmatige samenwerking met elkaar hebben. Deze hennep- en dekladingtransporten worden, blijkens de vrachtbrieven, namens [bedrijfsnaam 2] verricht vanuit een en dezelfde – en derhalve bijbehorende – loods. [medeverdachte 4] is eigenaar van [bedrijfsnaam 2] . [bedrijfsnaam 2] heeft i) geen reguliere bedrijfsvoering, ii) een bankrekening die voor het grootste gedeelte wordt gevoed door contante stortingen en iii) uitgaven die voornamelijk zien op het betalen van transportbedrijven, waaronder [bedrijfsnaam 10] . Hieruit maakt de rechtbank op dat [bedrijfsnaam 2] als dekmantel is gebruikt voor de transporten. [medeverdachte 1] is degene die (onder de alias [naam 2] ) namens [bedrijfsnaam 2] contact heeft met de transportbedrijven, terwijl hij – op papier – geen link heeft met [bedrijfsnaam 2] . Verdachten worden ook, in wisselende samenstellingen, gezien bij de eindbestemmingen van de transporten in Dublin en Alicante. Uit OVC-gesprekken volgt dat verdachten op handen zijnde transporten bespreken.
Verdachten hebben ook een specifieke werkwijze voor de transportladingen. In de dozen, met daarin kleinere dozen, is in het midden een uitsparing gemaakt zodat de vacuümverpakte hennep daarin kan worden verstopt. In de dozen eromheen zit, bijvoorbeeld, wierook. Dit is vastgesteld bij de henneptransporten naar Dublin en die vanuit Alicante en ook bij het transport vanuit [bedrijfsnaam 2] naar Alicante met daarin alleen de deklading. Tevens zijn er in de loods in Dublin, de [bedrijfsnaam 8] loods en de achterste loods dezelfde soort dozen met daarin deklading aangetroffen. Op de [straatnaam 1] zijn verder stickers aangetroffen die overeenkomen met de stickers die op de dekladingen zaten.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de verdachten gezamenlijk uitvoeringshandelingen met betrekking tot de specifieke henneptransporten hebben verricht.
De samenwerking tussen verdachten was van dusdanig(e) duur, intensiteit en georganiseerd verband dat kan worden vastgesteld dat er nauw en bewust is samen gewerkt, waarbij iedere verdachte een wezenlijke bijdrage van voldoende gewicht aan de strafbare feiten heeft geleverd. Uit dit samenwerkingsverband volgt dat de verdachten wetenschap over de aangetroffen hennep hebben gehad en daartoe ook beschikkingsmacht hebben gehad.
Gelet hierop en nu verdachten voor het overgrote deel niet hebben ontkend op de essentiële momenten aanwezig te zijn geweest bij de loodsen in Aalsmeer, Ierland en Spanje, schuift de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] , die erop neerkomen dat zij geen wetenschap of betrokkenheid hebben gehad bij de afzonderlijke feiten of om andere redenen ter plaatse waren, terzijde.
Ondanks de fysieke afwezigheid van [medeverdachte 4] ten tijde van het transport Roosendaal is hij door het beschikbaar stellen van [bedrijfsnaam 2] en daarmee de bijbehorende loods en de bankrekening en het huren van de [adres 3] onderdeel van de groep en kan hij ook voor dit transport als medepleger worden aangemerkt.
Conclusie
Op basis van het hiervoor overwogene met betrekking tot het medeplegen en de specifieke transporten, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Dit leidt de rechtbank tot de volgende slotsom.
Ten aanzien van ZD RoosendaalOp 24 juli 2020 hebben [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk vervoeren en het opzettelijk aanwezig hebben van 61,04 kilogram hennep.
Ten aanzien van ZD HarwichIn de periode van 12 augustus 2020 tot en met 13 augustus 2020 hebben [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van 147,1 kilogram hennep.
Ten aanzien van ZD Spanje
In de periode van 13 augustus 2020 tot en met 8 september 2020 hebben [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk vervoeren en het opzettelijk aanwezig hebben van 30 kilogram hennep. Ook hebben voornoemde verdachten zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging om voornoemde 30 kilogram hennep opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft voorwaardelijk verzocht, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van de feiten 3 en 4, om de Spaanse verbalisanten als getuigen te horen. Hij wenst deze verbalisanten te bevragen over de waarnemingen die zij met betrekking tot de herkenning van de verdachten hebben gedaan.
Nu het verzoek ter zitting is gedaan heeft het noodzaakcriterium als toetsingskader te gelden. De rechtbank is van oordeel dat het voorwaardelijk verzoek onvoldoende is onderbouwd, omdat niet is gemotiveerd waarom aan de bevindingen van de Spaanse politie dient te worden getwijfeld. De noodzaak tot het horen van de Spaanse verbalisanten als getuigen is derhalve niet gebleken. Het verzoek wordt afgewezen.
4.4.2.
Het witwassen (feit 5)
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te komen moet wettig en overtuigend komen vast te staan dat de op de tenlastelegging genoemde goederen van misdrijf afkomstig zijn, dat [verdachte] dit wist of redelijkerwijs moest vermoeden, en dat hij die goederen voorhanden heeft gehad.
Goederen voorhanden gehadDe rechtbank stelt vast dat [verdachte] het Rolex horloge voorhanden heeft gehad. Het Rolex horloge vertegenwoordigt een waarde van € 5.750,-.
WitwasvermoedenOp basis van het dossier kan geen specifiek misdrijf worden vastgesteld waaruit het horloge afkomstig zou kunnen zijn. Ook als niet een concreet misdrijf aan te wijzen valt, kan onder omstandigheden worden bewezen dat in dit geval het horloge van misdrijf afkomstig is. Er moet dan sprake zijn van een witwasvermoeden op basis van de feiten en omstandigheden waaronder het horloge is aangetroffen. Als dat vermoeden er is, is het aan verdachte om een verklaring te geven over de legale herkomst van het horloge. Die verklaring moet concreet zijn, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Als de verklaring van verdachte daaraan voldoet, is het Openbaar Ministerie aan zet om nader onderzoek naar de herkomst van het horloge te doen.
[verdachte] is als verdachte in beeld gekomen in een onderzoek naar henneptransporten. Naar aanleiding van die verdenking is de financiële situatie van [verdachte] in kaart gebracht. Daaruit is gebleken dat [verdachte] in de tenlastegelegde periode onvoldoende legaal inkomen had om te beschikken over voornoemd horloge. Vastgesteld is dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van drie henneptransporten (feiten 1, 2, 3 en 4). Deze omstandigheden rechtvaardigen een vermoeden van witwassen. Daarom mag van [verdachte] worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het horloge.
Verklaring van [verdachte]Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft [verdachte] verklaard dat het horloge van de opa van zijn vrouw is en dat hij dit heeft geleend. De raadsman heeft daartoe ter onderbouwing een schriftelijke verklaring van [naam 4] aan de officier van justitie en de rechtbank overgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
Hoewel [verdachte] ten aanzien van het horloge een concrete verklaring heeft gegeven en deze enigszins met de verklaring van [naam 4] is onderbouwd, is [verdachte] hiermee pas op de inhoudelijke behandeling gekomen. Daarom kan deze verklaring, gelet op de timing daarvan, niet als een verifieerbare verklaring worden aangemerkt. Het Openbaar Ministerie heeft immers geen tijd gehad om de verklaring te onderzoeken. Gesteld noch gebleken is waarom [verdachte] niet eerder met zijn verklaring kon komen, terwijl hem daartoe voldoende gelegenheid is geboden. Daarnaast is het aannemelijk dat de vermeende eigenaar, niet zijnde [verdachte] , het horloge – dat sinds september 2020 in beslag is genomen – bij de instanties zou terugvragen. Uit het dossier volgt echter niet dat dit is gebeurd. De verklaring is gelet op het voorgaande op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Daarbij weegt de rechtbank ook nog mee dat de verklaring van [naam 4] na de eerste zittingsdag van de inhoudelijke behandeling is opgemaakt, te weten op 26 september 2023.
Bij deze stand van zaken concludeert de rechtbank dat een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, nu het witwasvermoeden niet door [verdachte] is weerlegd. Onder bovenvermelde omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat [verdachte] ook wist dat het horloge van misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht in het licht van het voorgaande bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen.
Partiële vrijspraakMet de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van het witwassen van de Audi S3, omdat ten aanzien van deze auto geen vermoeden van witwassen bestaat.
4.4.3.
Het voorhanden hebben van wapens (feit 6)
Om tot een veroordeling voor wapenbezit te komen, moet worden bewezen dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en dat hij daarover beschikkingsmacht had.
[verdachte] heeft verklaard dat hij geen wetenschap van de wapens heeft gehad en dat zijn vingerafdrukken op het folie terecht kunnen zijn gekomen doordat hij hetzelfde folie heeft gebruikt voor het inpakken van dozen. De rechtbank vindt deze verklaring niet aannemelijk. Daarvoor is van belang dat niet alleen op het folie, waarmee één van de wapens was ingepakt, twee vingerafdrukken van [verdachte] zijn aangetroffen, maar daarnaast ook op de scherpe delen van twee patroonmagazijnen – die bij de wapens lagen – DNAmengprofielen van minimaal drie personen waaronder die van [verdachte] zijn aangetroffen. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte] in contact is geweest met het verpakkingsmateriaal en de patroonmagazijnen en wetenschap van de wapens heeft gehad. Dat de DNAmengprofielen tevens DNA bevatten van minimaal twee andere personen doet daar niet aan af. Ook heeft [verdachte] beschikkingsmacht over de wapens gehad. [verdachte] kwam regelmatig in de achterste loods en heeft daar werkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van de henneptransporten. Hierbij is het aangetoonde verband tussen het verpakkingsmateriaal en de patroonmagazijnen en [verdachte] ook relevant.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] op 8 september 2020 de ten laste gelegde wapens voorhanden heeft gehad. Niet bewezen is dat [verdachte] de wapens samen met iemand anders voorhanden heeft gehad, omdat van nauwe en bewuste samenwerking niet is gebleken. Van medeplegen wordt hij dus vrijgesproken.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 24 juli 2020 te Roosendaal en Aalsmeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 Opiumwet, te weten een hoeveelheid van 61,04 kilogram hennep;
2. primair
in de periode van 12 augustus 2020 tot en met 13 augustus 2020 te Aalsmeer, althans in Nederland, en Harwich, althans in Engeland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 Opiumwet, te weten een hoeveelheid van 147,1 kilogram hennep;
3.
in de periode van 13 augustus 2020 tot en met 8 september 2020 te Alicante, in Spanje, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 Opiumwet, te weten een hoeveelheid van 30 kilogram hennep;
4.
in de periode van 13 augustus 2020 tot en met 8 september 2020 in Nederland en in Spanje, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf, om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 Opiumwet, een hoeveelheid van 30 kilogram hennep, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders, toen en daar opzettelijk:
- deklading geregeld die moest dienen als deklading voor de hennep en
- de deklading in pallets, met geprepareerde holle ruimtes, in Nederland in een vrachtwagen geladen en
- het transport van de vrachtwagen richting Spanje, naar een loods van het bedrijf [bedrijfsnaam 8] , geregeld en
- naar Spanje, Alicante, afgereisd en
- de deklading in ontvangst genomen en
- de deklading voorzien van een hoeveelheid van 30 kilogram hennep en
- de logistiek, vrachtwagenchauffeurs en administratie geregeld voor het transport van die hennep van Alicante naar Nederland en
- een vrachtwagen beladen met de dozen deklading voorzien van hennep en
- het daadwerkelijke transport laten vertrekken met als eindbestemming Aalsmeer;
terwijl de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid;
5.
op 8 september 2020 in Nederland een horloge van het merk Rolex, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat bovenomschreven voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
6.
op 8 september 2020 te Aalsmeer wapens van categorie II, te weten een automatische militaire aanvalsgeweer (CZ Vz58) en een pistoolmitrailleur (CZ Vz61 Skorpion) en wapens van categorie III, te weten een militair aanvalsgeweer (Zastava) en drie pistolen (Grand Power P1 Ultra) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. De rechtbank leest de tenlastelegging van feit 4 verbeterd, in die zin dat de zinsnede “
terwijl de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid” wordt toegevoegd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden.
7.2.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (internationale) handel in softdrugs. Hierbij heeft hij op een georganiseerde wijze structureel en intensief samengewerkt met de medeverdachten. De verdachten zijn professioneel te werk gegaan door gebruik te maken van een bedrijf als dekmantel, beschikking te hebben over meerdere loodsen in Nederland alsook in het buitenland en te werken met dekladingen. Verdachte heeft hierin een ondergeschikte rol gehad, nu hij vooral uitvoeringshandelingen heeft verricht. Het is algemeen bekend dat drugsgebruik gezondheidsrisico’s kent en dat de handel in drugs vaak samen gaat met andere vormen van criminaliteit, waarbij geweld niet wordt geschuwd. Kennelijk heeft dit verdachte er niet van weerhouden om op een eerlijke manier zijn geld te verdienen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van een Rolex horloge. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, ook vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. Witwassen bevordert het plegen van delicten, omdat het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vier pistolen en twee automatische vuurwapens. Een vuurwapen vormt in handen van een daartoe niet bevoegde een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Tegen onbevoegd wapenbezit moet daarom streng worden opgetreden.
Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor de feiten. Hij heeft een gedeelte van de feiten ontkend en verklaard dat belastende feiten en omstandigheden anders moeten worden uitgelegd. Ook heeft hij vragen niet willen beantwoorden. De rechtbank heeft de indruk dat verdachte aldus heeft gepoogd de strafrechtelijke dans te ontspringen.
Persoon van verdachteUit het strafblad van verdachte van 20 juli 2023 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
StrafopleggingDe rechtbank heeft gekeken naar de afspraken die rechtbanken onderling hebben gemaakt over strafoplegging en wat in vergelijkbare zaken aan straffen is opgelegd. Daaruit volgt een uitgangspunt voor de hier bewezenverklaarde feiten van een gevangenisstraf van meerdere maanden.
Voor de drugsfeiten zoekt de rechtbank aansluiting bij het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van softdrugs. Voor het aanwezig hebben van 25 tot 250 kilogram wordt uitgegaan van een gevangenisstraf van 12 maanden. In casu is er naast het aanwezig hebben ook sprake van het vervoeren, het uitvoeren en een poging tot invoer van hennep. Dit is strafverzwarend. Ook wordt het intensieve en structurele samenwerkingsverband strafverzwarend meegewogen. De rechtbank neemt daarom voor de drugsfeiten als uitgangspunt voor de drie henneptransporten 20 maanden gevangenisstraf.
Voor de strafmaat voor het witwassen heeft de rechtbank mede gekeken naar het oriëntatiepunt voor fraudedelicten. Bij een bedrag tot € 10.000,- is een gevangenisstraf van 1 week tot 2 maanden of een vergelijkbare taakstraf het uitgangspunt.
Voor het voorhanden hebben van vier pistolen en twee automatische vuurwapens is een gevangenisstraf van meerdere jaren het uitgangspunt
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van 48 maanden.
Voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft gevorderd tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. De raadsman heeft verzocht deze vordering af te wijzen. De rechtbank wijst de vordering toe en zal de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.
Met het onderhavige vonnis zijn de ernstige bezwaren gegeven en ook de aan de voorlopige hechtenis ten grondslag liggende recidivegrond is onverkort van toepassing. Het verhandelde ter zitting en de inhoud van het onderhavige vonnis vragen om een nieuwe beoordeling van de voorlopige hechtenis. Op de zitting van 25 februari 2021 is beslist dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst met ingang van 26 februari 2021. De rechtbank heeft daarbij op dat moment in aanmerking genomen dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak nog geruime tijd op zich zou laten wachten. De aan de eerder bevolen schorsing van de voorlopige hechtenis ten grondslag liggende omstandigheden zijn in het licht van dit vonnis naar het oordeel van de rechtbank niet meer aan de orde, althans van onvoldoende gewicht om het door laten lopen van de schorsing te rechtvaardigen. De persoonlijke belangen van verdachte bij schorsing van de voorlopige hechtenis wegen in de nieuwe situatie niet langer op tegen het strafvorderlijk belang bij hervatting van die voorlopige hechtenis. De ernst van de feiten, de kennelijke lichtvaardigheid waarmee en schaal waarop verdachte strafbaar heeft gehandeld en het gebrek aan het nemen van verantwoordelijkheid door verdachte weegt de rechtbank daarbij mee en brengen de rechtbank tot het oordeel dat het recidivegevaar niet op andere wijze tot aanvaardbare proporties kan worden terug gebracht. De voorlopige hechtenis zal derhalve worden hervat.

8.Het beslag

Onder [verdachte] is het voorwerp in beslag genomen zoals vermeld op de beslaglijst in
bijlage IIIdie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Verbeurd verklaren
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven horloge (nummer 1 op de beslaglijst) moet verbeurd worden verklaard, omdat met betrekking tot dit voorwerp het bewezen geachte is begaan.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 45, 47, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 van de Opiumwet en de artikelen 26, 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feiten 1 en 3:
telkens: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
ten aanzien van feit 2 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van een poging tot het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
ten aanzien van feit 5:
witwassen;
ten aanzien van feit 6:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Verklaart verbeurd:
1. STK Horloge (Omschrijving: G5966458, Doos Rolex, merk: geen serienr, chassisnr: ruimte 6.1)
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en A.S. Dogan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 november 2023.
Bijlage […]
[…]
[…]
[…]

9.[…]

[…]
[…]
  • […]
  • […]
[…][…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…][…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…][…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…][…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…][…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]