ECLI:NL:RBAMS:2023:7314

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
10064717 CV EXPL 22-11025
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtstelling tot deelneming in bedrijfstakpensioenfondsen voor G-Star Raw C.V. en de rol van Bpf MITT en Bpf Detailhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode- Interieur, Tapijt- en Textielindustrie (Bpf MITT) en G-Star Raw C.V. (G-Star), met Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel (Bpf Detailhandel) als tussenkomende partij. De kern van het geschil betreft de verplichtstelling tot deelneming in de bedrijfstakpensioenfondsen en de vraag of G-Star onder de werkingssfeer van Bpf MITT valt. G-Star heeft in de loop der jaren haar activiteiten veranderd van het ontwerpen en maken van kleding naar voornamelijk detailhandel, wat heeft geleid tot een aansluiting bij Bpf Detailhandel. Bpf MITT stelt dat G-Star nog steeds onder haar verplichtstelling valt, terwijl G-Star en Bpf Detailhandel dit betwisten. De rechtbank heeft vastgesteld dat G-Star in hoofdzaak detailhandelsactiviteiten verricht en dat de verplichtstelling van Bpf MITT niet van toepassing is. De rechtbank heeft de vorderingen van Bpf MITT afgewezen en verklaard dat G-Star uitsluitend onder de werkingssfeer van Bpf Detailhandel valt. Tevens is Bpf MITT veroordeeld in de proceskosten van G-Star en Bpf Detailhandel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10064717 CV EXPL 22-11025
vonnis van: 17 november 2023

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de stichting

Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode- Interieur, Tapijt- en Textielindustrie
gevestigd te Heerlen
eiseres
nader te noemen: Bpf MITT
gemachtigde: mr. E. Lutjens
t e g e n

de commanditaire vennootschap

G-Star Raw C.V.
gevestigd te Amsterdam-Duivendrecht
gedaagde
nader te noemen: G-Star
gemachtigden: mrs. P.G. Vestering en D.L. Kok
m e t a l s t u s s e n k o m e n d e p a r t i j:

de stichting

Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel
gevestigd te Utrecht
tussenkomende partij
nader te noemen: Bpf Detailhandel
gemachtigde: mr. M.W. Minnaard

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Op 18 november 2022 is een tussenvonnis gewezen. Het verdere verloop van de procedure volgt uit:
  • de conclusie van antwoord van G-Star, met producties;
  • de conclusie van eis in tussenkomst van Bpf Detailhandel, met producties;
  • de conclusie van antwoord in tussenkomst van Bpf MITT, met een productie;
  • de antwoordakte in tussenkomst van G-Star;
  • het instructievonnis van 10 maart 2023, waarin een mondelinge behandeling van de zaak is gelast;
  • aanvullende producties van G-Star van 7 september 2023;
  • aanvullende producties van Bpf MITT van 11 september 2023.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 september 2023. Voor Bpf MITT zijn verschenen [naam bestuursvoorzitter] (bestuursvoorzitter) en [naam secretaris] (secretaris), vergezeld door de gemachtigde. Namens G-Star is [naam General Counsel] (General Counsel) verschenen, met de gemachtigden. Namens Bpf Detailhandel zijn [naam Hoofd Pensioenen] (Hoofd Pensioenen) en [naam werknemersvoorzitter] (werknemersvoorzitter) verschenen, eveneens vergezeld door de gemachtigde.
Partijen zijn gehoord, hebben pleitnotities voorgedragen en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord.
Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
Bpf MITT en Bpf Detailhandel zijn verplichtgestelde bedrijfstak-pensioenfondsen in de zin van de Pensioenwet en de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: Wet Bpf 2000). De werkgever voor wiens werknemers deelneming in Bpf MITT, dan wel Bpf Detailhandel verplicht is gesteld is gehouden tot betaling van de voor zijn werknemers uit hoofde van hun verplichte deelneming aan het pensioenfonds verschuldigde premies.
1.2.
Het Verplichtstellingsbesluit van Bpf MITT van 6 februari 2018 (Staatscourant 2018, nr. 6910) geldt voor werknemers die werkzaam zijn bij een werkgever in de mode-, interieur-, tapijt- en textielindustrie. Onder mode- en interieurindustrie moet volgens de verplichtstelling worden verstaan het vervaardigen en/of doen vervaardigen en/of het ver- en/of bewerken dan wel doen ver- en/of bewerken van kleding en/of kledingaccessoires en/of andere textielstukgoederen. Van vervaardigen en/of doen vervaardigen en/of ver- en/of bewerken dan wel doen ver- en/of bewerken is sprake als een onderneming één of meer van de fasen van de voortbrengingscylcus (van ontwerp tot en met verzendklaar maken) van kleding en/of kledingaccessoires en/of andere textielgoederen verricht en/of in zijn opdracht door derden laat verrichten.
1.3.
Het Verplichtstellingsbesluit van Bpf Detailhandel (besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 december 1971, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 30 september 2020) geldt voor werknemers die werkzaam zijn bij werkgevers die de detailhandel uitoefenen, te weten: (i) het bedrijf van het kopen en aan particulieren verkopen van waren en (ii) het vervullen van de functie van het in een winkel aan particulieren verkopen van waren. In de verplichtstelling is verder opgenomen dat de verplichtstelling niet geldt voor werkgevers “
in wiens onderneming de detailhandel in loonbedrag overtroffen wordt door het loonbedrag in verband met andere in die onderneming plaatsvindende bedrijvigheid.”. Dit wordt ook wel het hoofdzakelijkheidscriterium genoemd. Het Verplichtstellingsbesluit van Bpf MITT kent geen hoofdzakelijkheidscriterium.
1.4.
G-Star is de moedermaatschappij van een concern dat zich richt op de exploitatie van een kleding(verkoop)bedrijf. In G-Star is het hoofdkantoor van de G-Star Groep ondergebracht. Op het hoofdkantoor waren eind 2022 afgerond 300 full time equivalent (fte) werknemers in dienst.
1.5.
Omdat (de rechtsvoorganger van) G-Star al tijdig voordat de verplichtstelling van Bpf MITT van toepassing werd een eigen pensioenregeling had, heeft G-Star in 2000 op grond van artikel 13 Wet Bpf 2000 en het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 (verder: het Vrijstellingsbesluit) vrijstelling van deelneming in Bpf MITT gevraagd en verkregen. Die vrijstelling is per 1 januari 2017 gecontinueerd.
1.6.
G-Star heeft zich per 1 april 2019 aangesloten bij Bpf Detailhandel, wat door Bpf Detailhandel is bevestigd bij brief van 6 juli 2020. Per diezelfde datum heeft G-Star van Bpf Detailhandel een vrijstelling van deelname op grond van het Vrijstellingsbesluit verkregen omdat Bpf Detailhandel de eigen pensioenregeling van G-Star als gelijkwaardig aan de regeling van Bpf Detailhandel heeft beoordeeld.
1.7.
Bij brief van 22 april 2020 heeft Bpf MITT aan G-Star bericht de gelijkwaardigheid van de eigen pensioenregeling opnieuw te willen toetsen. G-Star heeft op dit verzoek gereageerd op 18 juni 2020 en onder meer aangegeven -kort gezegd- dat zij de afgelopen jaren een transitie heeft doorgemaakt van ontwerp- en groothandelorganisatie naar een organisatie die vooral gericht is op de verkoop van kleding aan consumenten. Op pensioengebied heeft dit volgens G-Star tot gevolg dat zij niet langer onder Bpf MITT valt, maar dat de pensioenregeling van Bpf Detailhandel qua werkingssfeer past bij G-Star.
1.8.
In daaropvolgende correspondentie tussen Bpf MITT en G-Star heeft Bpf MITT zich steeds op het standpunt gesteld dat G-Star onder de werkingssfeer van de verplichtstelling tot deelneming in Bpf MITT valt. G-Star heeft dit telkens betwist en te kennen gegeven dat haar activiteiten inmiddels zijn gewijzigd van kledingontwerp- en productiebedrijf naar overwegend retailbedrijf en dat zij als detailhandelsbedrijf dient te worden aangemerkt.
1.9.
Bij besluit van 12 mei 2022 heeft Bpf MITT de aan G-Star verleende vrijstelling ingetrokken. G-Star heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking.
1.10.
In de Beleidsregels Toetsingskader Wet Bpf 2000 (verder: de Beleidsregels) is onder het kopje ‘overlapping van werkingssferen’ het volgende opgenomen:

Het is mogelijk dat de werkingssferen van twee verschillende bedrijfstakpensioenfondsen elkaar overlappen. Zo’n overlap van werkingssferen komt meestal aan het licht via ingediende zienswijzen. Wanneer deelname in een van de betrokken bpf-en al verplichtgesteld is zal dit er toe leiden dat een later ingediende aanvraag om verplichtstelling daarvan afgebakend moet worden.
(...)
In het geval van overlapping van werkingssferen zullen de bij die bpf-en betrokken sociale partners zelf een oplossing moeten vinden. De werkingssfeer wordt immers vastgesteld door sociale partners. De Minister van SZW heeft met de omschrijving van de werkingssfeer geen bemoeienis.

Vorderingen en standpunten van partijen

De vordering en het standpunt van Bpf MITT
2. Bpf MITT vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • een verklaring voor recht dat G-Star ook op en na 1 april 2019 valt onder de werkingssfeer van de verplichtstelling tot deelneming in Bpf MITT, zodat zij vanaf die datum aan de nalevingsplicht van artikel 4 Wet Bpf 2000 moet voldoen;
  • veroordeling van G-Star om binnen 14 dagen na dit vonnis elektronisch de gegevens van haar werknemers te verstrekken aan Bpf MITT via de website https://portal.mijnpensioen administratie.nl/mitt/inloggen/ (op de wijze als omschreven in de Handleiding voor werkgevers welke is gepubliceerd op de website https://www.pensioenfondsmitt.nl/) en wel van de werknemers die vanaf
1 april 2019 in dienst zijn (geweest) bij S-Star, dit op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per werknemer en per dag of gedeelte van een dag dat G-Star geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met het nakomen van deze verplichting met een maximum van € 1,5 miljoen, dit met uitzondering voor het geval dat de aan G-Star aanvankelijk verleende vrijstelling, die is ingetrokken, alsnog wordt gecontinueerd door een nieuw vrijstellingsbesluit van Bpf MITT nadat de gelijkwaardigheid ten genoegen van Bpf MITT is aangetoond;
- veroordeling van G-Star in de proceskosten.
3. Bpf MITT stelt zich op het standpunt, kort gezegd, dat G-Star gelet op haar bedrijfsactiviteiten vanaf haar oprichting onder de verplichtstelling van Bpf MITT valt. G-Star houdt zich onder meer bezig met het ontwerpen en vervaardigen van kleding, dan wel het aan derden opdracht daartoe geven. Deze activiteiten leiden ertoe dat de verplichtstelling van Bpf MITT op G-Star van toepassing is. Tot voor kort was hierover geen discussie. G-Star verricht geen activiteiten waarop de verplichte deelneming in Bpf Detailhandel van toepassing is. Er is dus geen sprake van een verplichting tot dubbele aansluiting. De verkoop van G-Star producten aan particulieren vindt niet plaats rechtstreeks vanuit G-Star, maar vanuit haar dochterondernemingen: Erno’s B.V. exploiteert winkels en G-Star Raw e-Store B.V. exploiteert de webshop. G-Star zelf verkoopt geen kleding. Dat de werknemers van G-Star zich (grotendeels) bezighouden met de aansturing en ondersteuning van de verkoopactiviteiten van die dochterondernemingen, en binnen de eStore geen personeel werkzaam is, maakt dit niet anders. Voor zover er geoordeeld zou worden dat er wel sprake is van een aansluitingsverplichting bij zowel Bpf MITT als Bpf Detailhandel, is G-Star toch gehouden zich volledig en met al haar werknemers aan te sluiten bij Bpf MITT omdat G-Star nu eenmaal activiteiten in de mode- en interieurindustrie verricht en het verplichtstellingsbesluit Bpf MITT geen hoofdzakelijkheidscriterium kent.
De vordering en het standpunt van Bpf Detailhandel
4. Bpf Detailhandel vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • een verklaring voor recht dat indien een onderneming activiteiten verricht die zowel in de verplichtstelling van Bpf Detailhandel als die van Bpf MITT worden omschreven, de verplichtstelling van Bpf MITT niet van toepassing is als de onderneming op jaarbasis meer dan 50% van haar totale omzet behaalt met activiteiten die zijn beschreven in het verplichtstellingsbesluit van Bpf Detailhandel, althans in overwegende mate activiteiten verricht die zijn beschreven in het verplichtstellingsbesluit van Bpf Detailhandel;
  • een verklaring voor recht dat het aansluiten door Bpf MITT van werkgevers die gezien sub 1 buiten de werkingssfeer van Bpf MITT vallen, onrechtmatig is;
  • een verklaring voor recht dat G-Star uitsluitend onder de werkingssfeer valt van Bpf Detailhandel;
  • een verklaring voor recht dat G-Star niet onder de werkingssfeer valt van Bpf MITT;
  • veroordeling van Bpf MITT in de proceskosten.
5. Het standpunt van Bpf Detailhandel is dat G-Star in de loop van haar bestaan in overwegende mate een ander bedrijf is gaan uitoefenen. Van het ontwerpen en maken van kleding is in de loop der jaren steeds meer de nadruk komen te liggen op de verkoop van kleding aan consumenten. G-Star valt daarom niet meer onder de werkingssfeer van Bpf MITT. Bpf MITT legt haar eigen werkingssfeerbepalingen onjuist uit. Het standpunt van Bpf MITT leidt tot onaanvaardbare rechtsgevolgen zoals dubbele pensioenopbouw, dubbele kosten en fiscale sancties. Bpf Detailhandel wordt door de opstelling van Bpf MITT geconfronteerd met grote aantallen aangesloten werkgevers op wie druk wordt uitgeoefend ook premie te betalen aan Bpf MITT. Bpf Detailhandel is bekend met meer dan 200 werkgevers die bij haar zijn aangesloten (soms al jaren), al dan niet van deelname zijn vrijgesteld, maar ook door Bpf MITT worden verplicht tot aansluiting. Deze werkgevers worden door twee bedrijfstakpensioenfondsen voor het betalen van premie aangesproken, met alle ongewenste gevolgen van dien. Deze overlapsituatie dient te worden opgelost. Sinds medio 2020 zijn door Bpf Detailhandel pogingen gedaan om het bestuur van Bpf MITT te overtuigen de dubbele aansluitingen te beëindigen en sociale partners ertoe te bewegen een hoofdzaakcriterium op te nemen in het verplichtstellingsbesluit van Bpf MITT. Overleg heeft tot op heden niet geleid tot een oplossing. Dat is in strijd met de zorgplicht die bedrijfstakpensioenfondsen in de Beleidsregels is opgelegd. Door de onrechtmatige keuze van Bpf MITT om G-Star te dagvaarden in deze procedure, restte er voor Bpf Detailhandel geen ander keuze dan in deze procedure tussen te komen en onderhavige vordering in te stellen.
Het standpunt van G-Star
6. G-Star erkent dat zij voorheen als werkgever onder de verplichtstelling van Bpf MITT viel. Gaandeweg zijn haar bedrijfsactiviteiten echter veranderd: G-Star en haar werknemers verrichten sinds enkele jaren in hoofdzaak detailhandelactiviteiten. De (online) verkoop van kleding aan consumenten staat centraal. Circa 90% van de werknemers van G-Star houdt zich bezig met activiteiten die voor het grootste deel gericht zijn op, of ondersteunend zijn aan, de verkoop van kleding aan consumenten. Daarom is G-Star sinds 1 april 2019, op basis van het daarvoor geldende verplichtstellingsbesluit, aangesloten bij Bpf Detailhandel. Het feit dat binnen G-Star nog (zeer beperkte) MITT-activiteiten plaatsvinden, kan volgens G-Star niet betekenen dat zij nog steeds onder de werkingssfeer van Bpf MITT valt. Zij zou dan immers dubbel zijn aangesloten, zowel bij Bpf MITT als bij Bpf Detailhandel, en dat is in strijd met regelgeving, de bedoeling van de wetgever, jurisprudentie en leidt tot een fiscaal onzuivere pensioenregeling. Bpf MITT legt de werkingssfeerbepaling te ruim uit. Subsidiair beroept G-Star zich op onrechtmatig handelen van Bpf MITT. Met de onderhavige dagvaarding kiest Bpf MITT ervoor haar wettelijke plicht om tot een goede afbakening te komen van haar verplichtstelling te veronachtzamen en bewust aan te sturen op een dubbele aansluiting van G-Star. Dat is in strijd met de zorgplicht van Bpf MITT om overlapproblemen op te lossen, zoals is omschreven in de Beleidsregels. G-Star mag niet het slachtoffer worden van een gebrek aan afbakening door Bpf MITT.

Beoordeling

7. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen van Bpf MITT en de tussenkomende partij Bpf Detailhandel zullen deze hieronder gezamenlijk worden beoordeeld.
8. In deze zaak is in geschil wat de reikwijdte is van de verplichtstellingsbesluiten Bpf MITT en Bpf Detailhandel. Onder 1.2 en 1.3 van dit vonnis zijn de verplichtstellings-besluiten van Bpf MITT en Bpf Detailhandel weergegeven. Kort gezegd geldt de verplichtstelling van Bpf MITT voor werkgevers die in hun bedrijf kleding (doen) vervaardigen of bewerken. In het besluit is geen hoofdzakelijkheidscriterium opgenomen. De verplichtstelling van Bpf Detailhandel geldt voor werkgevers in de detailhandel, waarbij de loonsom besteed aan detailhandel minstens 50% is.
Het probleem dat zich hierbij kan voordoen is dat een werkgever meer dan 50% van haar loonsom besteedt aan detailhandel, maar daarnaast ook kleding vervaardigt of bewerkt binnen haar bedrijf. Deze werkgever zou bij strikte toepassing van de verplichtstellingsbesluiten zowel onder de werkingssfeer van Bpf MITT, als Bpf Detailhandel vallen.
Volgens G-Star en Bpf Detailhandel doet deze overlap zich voor in de onderhavige zaak en speelt dit probleem tevens bij verschillende andere werkgevers.
Is G-Star een detailhandelsbedrijf?
9. Bpf MITT heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat G-Star geen werkgever in de detailhandel is zoals omschreven in het verplichtstellingsbesluit Bpf Detailhandel en dus niet onder de werkingssfeer van de verplichtstelling tot deelneming in Bpf Detailhandel valt. Bpf voert daartoe samengevat aan dat G-Star niet zelfstandig rechtstreeks kleding aan particulieren verkoopt, maar slechts ondersteunende diensten verricht zoals inkoop, finance en marketing ten behoeve van de verkoop door andere ondernemingen. G-Star en Bpf Detailhandel betwisten dit standpunt van Bpf MITT.
10. Overwogen wordt als volgt. Partijen zijn het oneens over de uitleg van de werkingssfeerbepaling van het verplichtstellingsbesluit Bpf Detailhandel. Voor de uitleg van deze bepaling geldt volgens vaste rechtspraak dat in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de tekst van het gehele verplichtstellingsbesluit, van doorslaggevende betekenis zijn (de zogenoemde cao-norm). Daarbij komt het aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin het verplichtstellingsbesluit en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in het verplichtstellingsbesluit gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke, tekstinterpretaties zouden leiden.
11. Om te kunnen beoordelen of G-Star een detailhandelsbedrijf in de zin van het verplichtstellingsbesluit Bpf Detailhandel uitoefent dient de kernactiviteit van de onderneming te worden bepaald. G-Star is het hoofdkantoor en tevens moedermaatschappij van een groep waartoe ook G-Star Raw eStore B.V. (online verkopen aan consumenten) en Erno’s B.V. (fysieke winkels) behoren. De activiteiten van de werknemers van G-Star en haar dochtervennootschappen eStore en Erno’s zijn nauw met elkaar verweven. Uit de door G-Star overgelegde niet concreet betwiste recente informatie over het aantal werknemers en aard van de werkzaamheden kan worden afgeleid dat het hoofdkantoor van G-Star zich voornamelijk bezig houdt met aan retail gerelateerde ondersteunende activiteiten. Het gaat dan om werkzaamheden zoals inkoop, marketing, finance, logistiek en IT ten behoeve van de verkoop van kleding aan consumenten door de eStore en de fysieke winkels. De eStore heeft zelfs geen eigen personeel in dienst; de werkzaamheden ten behoeve van de eStore worden verricht door werknemers van G-Star. De totale omzet van de G-Star Groep bestaat sinds enkele jaren voor meer dan 50% uit de verkoop van kleding aan consumenten.
11. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat het zwaartepunt van de bedrijfsactiviteiten van G-Star - en daarmee haar kernactiviteit - ligt bij de verkoop van kleding aan particulieren. Daarbij wordt ook betrokken dat uit het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BU9889 ROM & PME/Vector) volgt dat de werkzaamheden die bijdragen (ondersteunend zijn) aan de kernactiviteit daaraan toegerekend kunnen worden.
13. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat G-Star als detailhandelsbedrijf in de zin van het verplichtstellingsbesluit Bpf Detailhandel dient te worden aangemerkt en dus terecht verplicht is aangesloten bij Bpf Detailhandel.
Dubbele verplichtstelling?
14. G-Star houdt zich voor een klein deel ook bezig met het ontwerpen en (doen) vervaardigen van kleding. Bpf MITT heeft zich op het standpunt gesteld dat het verplichtstellingsbesluit G-Star dwingt om bij overlap met een ander verplichtstellingsbesluit de verplichte aansluiting bij Bpf MITT te laten voortduren.
15. Bij overlap van de werkingssferen van de verplichtstellingsbesluiten dienen de sociale partners zelf een oplossing te vinden. Dit staat in de Beleidsregels, zie r.o. 1.10. Bpf Detailhandel en Bpf MITT zijn sinds medio 2020 in overleg over dit onderwerp, maar kunnen niet tot concrete afspraken komen over de afbakening van de werkingssferen. Bpf Detailhandel heeft G-Star op haar verzoek per 1 april 2019 aangesloten, zonder afstemming te bereiken met Bpf MITT, waar G-Star tot dat moment was aangesloten. Bpf Detailhandel kan hiervan een verwijt worden gemaakt, omdat dit heeft geleid tot onzekerheid onder werkgevers over hun (pensioen)verplichtingen. Ook Bpf MITT handelt onzorgvuldig door tot dagvaarding van G-Star over te gaan, in plaats van zich rechtstreeks tot Bpf Detailhandel te wenden (zie ook: Gerechtshof Den Haag 20 april 2021 ECLI:NL:GHDHA:2021:832). Werkgevers mogen niet de dupe worden van de discussie tussen de bedrijfstakpensioenfondsen over de afbakening als zij zelf verantwoordelijk zijn voor de oplossing. Daarmee is echter het conflict in de onderhavige zaak niet beslecht.
16. Teneinde partijen duidelijkheid te bieden zal het verplichtstellingsbesluit MITT op het punt van de werkingssfeer worden uitgelegd. Die uitleg vindt plaats op basis van de cao norm, als omschreven in r.o. 10.
17. Partijen zijn het erover eens dat gelijktijdige verplichte deelname aan meer dan één pensioenfonds onwenselijk is, en niet de bedoeling kan zijn geweest van de wetgever. Dit is ook de lijn van de jurisprudentie (zie onder andere ECLI:NL:GHDHA:2018:3330 (Food Connect) en ECLI:NL:HR:2011:BQ0010 (Geleiderail-arrest)). Het kan leiden tot dubbele lasten en bovenmatige pensioenopbouw met fiscale gevolgen en schaadt de belangen van de G-Star en haar werknemers.
17. Doelstelling van de verplichtstelling is het elimineren dan wel voorkomen van concurrentie in de bedrijfstak op de arbeidsvoorwaarde pensioen en het creëren van een uniforme pensioenvoorziening voor iedereen in de bedrijfstak. Nu duidelijk is dat G-Star in de bedrijfstak Detailhandel haar kernactiviteit verricht zou deze doelstelling worden doorkruist door ook aansluiting in een andere bedrijfstak verplicht te stellen. Ook speelt mee dat Bpf MITT de werkingssfeer van de verplichtstelling van haar pensioenfonds ruim heeft omschreven om de zogenaamde ‘witte vlek’ terug te dringen, te weten het verplicht aansluiten van werkgevers waarvoor anders geen verplichte pensioenaansluiting zou gelden. Die situatie doet zich hier echter niet voor. Een ruime interpretatie van de werkingssfeer is in dit geval niet nodig.
19. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de werkingssfeer in het verplichtstellingsbesluit Bpf MITT beperkt dient te worden uitgelegd. In geval van overlap, zoals in de onderhavige situatie, dient die beperkte uitleg ertoe dat een dubbele aansluiting wordt voorkomen en daarmee wordt nagestreefd dat er geen sprake is van verplichte deelname aan meer dan één pensioenfonds. Daarom wordt het hoofdzakelijkheidscriterium ingelezen, in die zin dat werkgevers verplicht zijn aangesloten indien en voorzover een bedrijf hoofdzakelijk MITT-activiteiten verricht.
Nu G-Star niet aan dat criterium voldoet zijn de vorderingen van Bpf MITT in conventie niet toewijsbaar. De verklaringen voor recht die Bpf Detailhandel heeft gevorderd ten aanzien van G-Star zijn wel toewijsbaar.
De vorderingen van Bpf Detailhandel ten aanzien van de overige werkgevers
20. Bpf Detailhandel heeft verder gevorderd:
  • een verklaring voor recht dat indien een onderneming activiteiten verricht die zowel in de verplichtstelling van Bpf Detailhandel als die van Bpf MITT worden omschreven, de verplichtstelling van Bpf MITT niet van toepassing is als de onderneming op jaarbasis meer dan 50% van haar totale omzet behaalt met activiteiten die zijn beschreven in het verplichtstellingsbesluit van Bpf Detailhandel, althans in overwegende mate activiteiten verricht die zijn beschreven in het verplichtstellingsbesluit van Bpf Detailhandel; en
  • een verklaring voor recht dat het aansluiten door Bpf MITT van werkgevers die gezien het voorgaande buiten de werkingssfeer van Bpf MITT vallen, onrechtmatig is.
21. Deze verklaringen voor recht worden afgewezen. De werkgevers waarnaar Bpf Detailhandel verwijst zijn geen partij in deze procedure. Er zal een individuele beoordeling van de kern van de bedrijfsactiviteiten per werkgever moeten plaatsvinden. Dit kan per bedrijf tot een ander oordeel leiden, hetgeen niet in deze procedure kan worden beoordeeld.
Proceskosten
22. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt Bpf MITT veroordeeld in de proceskosten van Bpf Detailhandel en G-Star.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vorderingen van Bpf MITT af;
verklaart voor recht dat G-Star uitsluitend valt onder de werkingssfeer van Bpf Detailhandel;
verklaart voor recht dat G-Star niet onder de werkingssfeer valt van Bpf MITT;
veroordeelt Bpf MITT in de proceskosten die aan de zijde van G-Star en Bpf Detailhandel tot op heden begroot worden op € 794,00 per partij aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt Bpf MITT in de na dit vonnis ontstane kosten van G-Star en Bpf Detailhandel, begroot op € 66,00 per partij aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen, kantonrechter, bijgestaan door
mr. K.J. Verschueren, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2023.