ECLI:NL:RBAMS:2023:7295

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
13/069426-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot deelname aan criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen

Op 9 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen is uitgevaardigd. De zaak betreft een verzoek tot overlevering van een persoon die verdacht wordt van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 26 oktober 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de juiste persoonsgegevens heeft verstrekt en dat hij zowel de Poolse als de Duitse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon overwogen. De officier van justitie verzocht om de overlevering toe te staan, terwijl de raadsman primair verzocht om de overlevering te weigeren op basis van de weigeringsgrond van artikel 13 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen bewijs is dat de rechtsgang in Polen niet eerlijk zou zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, ook in Nederland strafbaar zijn en er geen indicaties zijn dat de opgeëiste persoon een oneerlijk proces te wachten staat. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/069426-23
Datum uitspraak: 9 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 11 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 november 2022 door
the Circuit Court in Gliwice,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
van Poolse en Duitse nationaliteit,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. S. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.A.R. van de Velde, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse en Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
decision of the District Court in Gliwice(Polen) van 4 februari 2022 (referentienummer: IX Kp 838/21).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
- het onderzoek is in Polen aangevangen;
- het bewijs bevindt zich in Polen;
- via het EAB hebben de Poolse autoriteiten de wens tot vervolging geuit;
- het Nederlandse openbaar ministerie is niet voornemens zelf de opgeëiste persoon in Nederland te vervolgen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft primair verzocht om de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en stelt zich op het volgende standpunt. De feiten zijn summier omschreven in het EAB en uit de stukken blijkt niet concreet wat de connectie met Polen is.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de zaak aan te houden om hierover nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. Er moet worden gevraagd waar het bewijs en de medeverdachten zich bevinden, welke rechtsorde is geschokt door het tenlastegelegde feit en hoe het onderzoek is gestart. Gelet op de onstuimigheid met betrekking tot de Poolse rechtsstaat de afgelopen jaren, is het van belang om zekerheid te verkrijgen op deze punten, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Uit de feitenomschrijving in het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon verdacht wordt van deelname aan een criminele organisatie die grote hoeveelheden verdovende middelen zou hebben vervoerd van Nederland naar Noorwegen via Polen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om nadere vragen te stellen.

6. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7, 11 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Gliwice(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. L. Sanders en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (