ECLI:NL:RBAMS:2023:7294

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
13/221182-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een Belgisch vonnis

Op 9 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen op 31 augustus 2020, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in België is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaar voor illegale handel in verdovende middelen. Tijdens de zitting op 26 oktober 2023 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de verweren van de raadsman, waaronder het verweer van nemo debet bis vexari en de effectiviteit van de verzetgarantie, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering, aangezien de Belgische autoriteiten voldoende garanties hebben gegeven met betrekking tot de detentieomstandigheden en de terugkeer naar Nederland na de straf. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering werd derhalve toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/221182-23
Datum uitspraak: 9 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 5 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 augustus 2020 door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen – afdeling Turnhout, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. S. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T.J.N. Hameleers, die waarneemt voor zijn kantoorgenoot, mr. E. Alija, beiden advocaat in Roermond
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis bij verstek van de correctionele rechtbank Antwerpen - afdeling Turnhout van 8 december 2019 (vonnisnummer: 2019/204, dossiernummer: 15RT11838 - TU60.L1.21681/2015).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Nemo debet bis vexari

De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota aangevoerd dat sprake is van strijd met het beginsel
van nemo debet bis vexari, dat niemand twee keer met hetzelfde dwangmiddel mag worden lastig gevallen ter zake van hetzelfde feit. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij voor deze zaak al in detentie heeft gezeten in Servië. Het EAB levert herhaaldelijke toepassing van hetzelfde dwangmiddel op ten aanzien van hetzelfde feit. De raadsman heeft verzocht hierover prejudiciële vragen te stellen.
Ook als wordt aangenomen dat de opgeëiste persoon in Servië in (uitleverings)detentie heeft gezeten vanwege deze feiten, dan is er geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat er vervolgens voor dezelfde feiten een EAB wordt uitgevaardigd voor zover er nog een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis aan ten grondslag ligt. Gesteld nog gebleken is dat de opgeëiste persoon de gehele straf al in Servië heeft uitgezeten. De rechtbank ziet dan ook geen reden om hierover vragen te stellen. Het verweer wordt verworpen.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota aangevoerd dat geen sprake is van een onvoorwaardelijke effectieve verzetgarantie. De overlevering moet daarom worden geweigerd. Het zesde lid van artikel 187 van het Belgische Wetboek van Strafvordering bepaalt namelijk dat het verzet als ongedaan wordt beschouwd, indien tijdens de verzetprocedure blijkt dat de opgeëiste persoon kennis heeft gehad van de dagvaarding in de procedure waarin hij verstek heeft laten gaan en hij geen gewag maakt van overmacht of een andere wettige reden van verschoning ter rechtvaardiging van zijn verstek. De opgeëiste persoon heeft bij de politie aangegeven dat hij wist dat hij gesignaleerd stond voor deze zaak en al in het buitenland (Servië) is aangehouden. De Belgische rechter zou hieruit kunnen opmaken dat de opgeëiste persoon wist van de dagvaarding. Er is dan ook geen sprake van een onvoorwaardelijke toereikende verzetgarantie zoals bedoeld in artikel 12, aanhef en onder d, OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat in het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon recht heeft op verzet of hoger beroep. Er is geen reden om te twijfelen aan de verstrekte verzetgarantie. Deze verzetgarantie is onvoorwaardelijk en voldoet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW. De officier van justitie heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de uitspraak van 9 maart 2023 van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2023:1365).
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De rechtbank stelt vast dat de verzetgarantie in onderdeel D onder 3.4 van het EAB is aangekruist. Hierin staat het volgende vermeld:
“De beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
-
de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
-
de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetsprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
-
de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (namelijk 15 dagen) of hoger beroep aan te tekenen (namelijk 30 dagen).”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de opgeëiste persoon op enige wijze kennis heeft genomen van de dagvaarding. Voor zover uit artikel 187, zesde lid, van het Belgische Wetboek van Strafvordering blijkt dat er in België een aanvullende toets door de rechter zou kunnen plaatsvinden om vast te stellen of de opgeëiste persoon kennis heeft genomen van de dagvaarding, geeft het EAB onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat die situatie zich in deze zaak voordoet, terwijl de opgeëiste persoon ook niet heeft aangevoerd, laat staan onderbouwd, dat hij inderdaad “kennis heeft gehad van de dagvaarding in de procedure waarin hij verstek heeft laten gaan”.

6.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

7.Garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings van het Parket van de Procureur des Konings Limburg in heeft op 4 oktober 2023 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar NEDERLAND van de door u over te leveren onbekende onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar NEDERLAND zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

8.Detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de opgeëiste persoon, ondanks de door de Belgische autoriteiten op 6 oktober 2023 verstrekte detentiegarantie, een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer de overlevering zou worden toegestaan, omdat verstrekte Belgische detentiegaranties niet altijd worden nageleefd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met de verstrekte detentiegarantie het algemeen gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling is weggenomen en daarop moet worden vertrouwd. De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat er op dit moment voor alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet (ECLI:NL:RBAMS:2022:7536). Bij brief van 6 oktober 2023 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:
1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Turnhout.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m 2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9m2 inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm;
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [4]
De rechtbank is, gelet op deze garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 11 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de procureur des Konings Antwerpen – afdeling Turnhout (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. L. Sanders en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.