ECLI:NL:RBAMS:2023:7085

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
724508 HA ZA 22-900
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en beperking van erfdienstbaarheid van weg met betrekking tot voertuigen en belemmeringen door hek en bebouwing

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2023, betreft het een geschil over de erfdienstbaarheid van weg tussen de besloten vennootschap Handelskwekerij Jajac B.V. en twee gedaagden. Jajac vordert onder andere dat de erfdienstbaarheid van weg, gevestigd bij akte in 2016, bedrijfsmatig kan worden gebruikt met voertuigen, en dat een hek dat door de gedaagden is geplaatst, verwijderd of aangepast moet worden. De rechtbank oordeelt dat de erfdienstbaarheid in beginsel ook met gemotoriseerd verkeer mag worden gebruikt, maar dat de feitelijke situatie ter plaatse beperkingen met zich meebrengt voor grote voertuigen. Het hek dat door de gedaagden is geplaatst, vormt een belemmering voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid, en de rechtbank beveelt de gedaagden om dit hek aan te passen of te verwijderen. De vorderingen van Jajac met betrekking tot de bebouwing op de percelen van de gedaagden worden afgewezen, omdat Jajac voldoende alternatieve toegang heeft. De rechtbank compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
zaak- en rolnummer: C/13/724508 / HA ZA 22-900
Vonnis van 8 november 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANDELSKWEKERIJ JAJAC B.V.,
gevestigd te Aalsmeer,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Jajac,
advocaat: mr. S.H.N. de Wijs te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen (in enkelvoud) te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. A.M. Verbrugge te Heemstede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 oktober 2022, met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging van eis in conventie, met producties,
- de akte wijziging van eis in reconventie,
- de antwoordakte op de wijziging van eis in conventie, met producties,
- het tussenvonnis van 12 april 2023, waarbij een plaatsopneming en een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de op 25 mei 2023 gehouden plaatsopneming en mondelinge behandeling, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Partijen hebben op de rol van 16 augustus 2023 vonnis gevraagd, waarna vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Een koopakte van 2 juni 1975 met betrekking tot de verkoop van een perceel grond in [woonplaats] (perceel met nummer [nummer 1] ) aan [naam 1] (welk perceel later, in 2016, eigendom zal worden van [gedaagden] ), luidt voor zover hier relevant:
“Voorts verklaarden de comparanten ten laste van het bij deze verkochte en ten behoeve van de percelen kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie B nummers [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] , eigendom van verkoper, te vestigen de erfdienstbaarheid van weg van en naar de [locatie 4] - voorzover het bestaande pad voor de heersende erven is gelegen op het lijdende erf - onder de volgende bepaling:
de uitoefening van deze erfdienstbaarheid zal op zodanige wijze dienen te geschieden, dat partijen elkaar over en weer zo weinig mogelijk hinder en overlast bezorgen. De voor weg bestemde strook grond zal niet mogen worden bebouwd of beplant, niet als parkeerplaats mogen worden gebruikt en daarop zal zich niets mogen bevinden, dat de uitoefening van het recht van weg zou kunnen verhinderen of belemmeren.”
2.2.
Een veldkaart van de gemeente [woonplaats] , waarop op 12 februari 1981 onder meer de opgemeten percelen [nummer 1] , [nummer 5] en [nummer 6] staan ingetekend. Op die kaart staat bovenaan:
“Nieuwe nummers: [nummer 5] / [nummer 6] [nummer 7]
Niet vernummerd: [nummer 1] ”
2.3.
In een notariële akte van ruiling van 30 december 1985 is neergelegd dat [naam 2] (rechtsvoorganger van Jajac ten aanzien van het in de akte genoemde perceel) en [naam 1] twee percelen ruilen die zijn gelegen tussen de [locatie 3] en de [locatie 5] . In de akte van ruiling is onder meer het volgende opgenomen:
2.4.
Jajac is sinds 1990 eigenaar van (onder meer) een perceel gelegen te [woonplaats] aan de [locatie 1] . Ook is Jajac onder andere eigenaar van de daarachter (en niet rechtstreeks met de openbare weg verbonden) percelen met de nummers [nummer 8] , [nummer 9] en [nummer 10] (tegenwoordig nummer [nummer 11] ).
2.5.
Jajac oefende aan de [locatie 2] / [locatie 1] aanvankelijk een agrarisch bedrijf uit, te weten een kwekerij. Sinds 2004 heeft Jajac als bedrijfsactiviteit de handel, reparatie, opslag en stalling van caravans en boten.
2.6.
Een notariële akte van levering van het perceel, bekend als een gedeelte van gemeente [woonplaats] sectie B nummer [nummer 12] , door [naam 1] aan Jajac, gedateerd 10 juli 2008, luidt voor zover hier relevant:
2.7.
[gedaagden] is in april 2015 een koopovereenkomst aangegaan met de provincie Noord-Holland, waarbij [gedaagden] de woning gelegen aan de [adres] te Aalsmeer en de percelen met nummers [nummer 1] , [nummer 5] , [nummer 13] en [nummer 14] heeft gekocht. In die koopovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:

2.8
Het in artikel 9. 3 van de koopovereenkomst genoemde kadastrale erfdienstbaarhedenonderzoek (over de periode 19 mei 2015 tot en met 1 april 1950) vermeldt dat ten laste van het perceel met nummer [nummer 5] geen inschrijvingen zijn aangetroffen en dat ten laste van het perceel met nummer [nummer 1] wel inschrijvingen zijn aangetroffen, waarbij is verwezen naar de akte van 3 juni 1975 (zie hiervoor 2.1).
2.9.
De woning aan de [adres] en de hiervoor genoemde percelen zijn door de provincie Noord-Holland aan [gedaagden] geleverd bij notariële akte van 9 juni 2016 met nummer [aktenummer] . Bij deze notariële akte, die het opschrift ‘
akte van levering/vestiging erfdienstbaarheid/vestiging kwalitatieve verplichtingen’draagt, was ook Jajac partij. Pagina 6 en 7 van de akte luiden, voor zover hier relevant, als volgt:

2.10.
In 2017 heeft [gedaagden] het bruggetje over de sloot, dat zijn woonerf toegang over het water verschaft naar de [locatie 4] , laten renoveren en verstevigen.
2.11.
In 2020/2021 heeft [gedaagden] aan de achterzijde van zijn perceel een hek met toegangspoort (hierna: het hek) geplaatst ten einde zijn woonerf zichtbaar af te scheiden van de [locatie 3] en zodat derden zijn woonerf vanaf de [locatie 3] niet langer kunnen gebruiken als ware het een openbare weg. Het hek kan worden afgesloten en het opent op dit moment alleen nog naar binnen toe. Jajac is door [gedaagden] in het bezit gesteld van de toegangscode van het hek.
2.12.
Bij brief van 25 september 2021 heeft Jajac [gedaagden] aangeschreven en gesommeerd om binnen veertien dagen de erfdienstbaarheid van weg van en naar de [locatie 4] terug te brengen in de staat zoals in de akte van vestiging is opgenomen en het hek te verwijderen en verwijderd te houden, auto’s elders te parkeren en de brug te verbreden zoals deze in oude staat was.
2.13.
Hierop heeft [gedaagden] per brief gereageerd op 4 oktober 2021. Daarna hebben partijen over en weer verder met elkaar gecorrespondeerd over de erfdienstbaarheid van weg.
2.14.
Bij brief van 26 oktober 2021 van Arag namens [gedaagden] is Jajac aansprakelijk gesteld voor door [gedaagden] geleden schade als gevolg van het onrechtmatig gebruik door Jajac van de erfdienstbaarheid van weg. Ook hierop is een nadere briefwisseling tussen partijen gevolgd.

2.15.
Een door Jajac overgelegd uittreksel van 1 november 2021 van een kadastrale kaart laat de volgende in [woonplaats] gelegen perceelnummers zien (het daarop handgeschreven ‘Eigendom Provincie Noord Holland’ in perceel [nummer 15] is – naar de rechtbank begrijpt – genoteerd door Jajac):

2.16.
Een door Jajac overgelegde luchtfoto waarop de kadastrale grenzen zijn ingetekend, ziet er als volgt uit:
2.17.
De provincie Noord-Holland is eigenaar van de percelen grond in de gemeente [woonplaats] met de perceelnummers [nummer 15] en [nummer 6] .
2.18.
De [locatie 3] is geen openbare weg; verschillende delen daarvan behoren tot percelen die van verschillende eigenaren zijn. De [locatie 4] is een openbare weg ten noorden van onder meer de percelen van [gedaagden] De [locatie 4] loopt ongeveer evenwijdig aan de [locatie 3] . De [locatie 5] is een openbare weg ten zuiden van onder meer enkele percelen van Jajac. Ook de [locatie 5] loopt ongeveer evenwijdig aan de [locatie 3] .
2.19.
Een brief van aannemersbedrijf D.J. Puttock aan [gedaagden] van 24 oktober 2022 luidt:
“In het jaar 2017 hebben wij op de [adres] de brug verbreed naar pad zijde 2.80m. uitlopend naar 3 .7m, vernieuwd met Bankirai en verstevigd met balkstaal IPE 120. De brug was in zeer slechte staat.”
Tekst

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Jajac vordert, na wijziging van eis en samengevat, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis en met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten:
I. voor recht te verklaren dat de erfdienstbaarheid van weg, gevestigd bij akte [aktenummer] , bedrijfsmatig kan worden gebruikt middels aanhangwagen en/of boottrailer,
II. [gedaagden] te veroordelen tot verwijdering en verwijderd houden van het hek dat geplaatst is tussen de [locatie 3] en het pad waarop de erfdienstbaarheid van weg is gevestigd, als gevestigd in akte [aktenummer] , op straffe van een dwangsom,
III. [gedaagden] te veroordelen tot verwijderen van bouwwerken en/of zaken geplaatst op de percelen met nummers [nummer 13] en [nummer 14] , op straffe van een dwangsom,
IV. [gedaagden] te veroordelen om het bruggetje terug te brengen naar de oude breedte, waarneembaar aan de funderingsresten, op straffe van een dwangsom,
V. [gedaagden] te veroordelen om geen wijzigingen aan te brengen die dusdanig zijn dat het gebruik van de erfdienstbaarheid van weg, als gevestigd in akte [aktenummer] , wordt verhinderd dan wel belemmerd, op straffe van een dwangsom.
3.2.
Jajac grondt haar vorderingen, kort samengevat, op een in 2016 ten behoeve van haar percelen [nummer 10] , [nummer 9] en [nummer 8] gevestigde erfdienstbaarheid van weg, ten laste van de percelen [nummer 5] , [nummer 14] en [nummer 13] van [gedaagden] Volgens Jajac belemmert [gedaagden] op onrechtmatige wijze de uitoefening van haar recht op de erfdienstbaarheid van weg, althans maakt [gedaagden] de uitoefening daarvan onmogelijk.
3.3.
[gedaagden] voert gemotiveerd verweer. Hij betwist dat in 2016 een nieuwe erfdienstbaarheid is gevestigd. Toen was slechts sprake van een precisering van de al eerder, sinds 1975, gevestigde erfdienstbaarheid die inmiddels wegens niet-gebruik is komen te vervallen
.[gedaagden] betwist dat hij de uitoefening van de erfdienstbaarheid van weg onmogelijk maakt of belemmert. De wijze waarop Jajac het pad wil gebruiken, houdt een ongeoorloofde en onrechtmatige verzwaring van het recht van erfdienstbaarheid in. De erfdienstbaarheid van weg komt verder voor opheffing of wijziging in aanmerking overeenkomstig het in reconventie gevorderde.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagden] vordert na wijziging van eis en samengevat weergegeven, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis en met veroordeling van Jajac in de proceskosten:
primair
het recht van erfdienstbaarheid op weg van en naar de [locatie 4] , gevestigd bij akte van 9 juni 2016 ten laste van de percelen met nummers [nummer 1] , [nummer 5] , [nummer 13] en/of [nummer 14] , op te heffen voor zover dit is gevestigd ten behoeve van de percelen [nummer 10] en/of [nummer 11] , [nummer 9] en [nummer 8] ,
subsidiair
het recht van erfdienstbaarheid van weg van en naar de [locatie 4] , gevestigd bij akte van 9 juni 2016 ten laste van de percelen met nummers [nummer 1] , [nummer 5] , [nummer 13] en/of [nummer 14] , te wijzigen voor zover dit is gevestigd ten behoeve van de percelen [nummer 10] en/of [nummer 11] , [nummer 9] en [nummer 8] door te bepalen dat aan de omschrijving van de uitoefening van de erfdienstbaarheid wordt toegevoegd:
“het recht van erfdienstbaarheid kan slechts worden uitgeoefend middels ongemotoriseerd verkeer en zonder aanhanger/trailer” en
Jajac te verbieden met gemotoriseerd verkeer en/of met aanhanger/trailer gebruik te maken van het recht van erfdienstbaarheid op de percelen [nummer 1] , [nummer 5] , [nummer 13] en /of [nummer 14] op straffe van een dwangsom.
3.6.
[gedaagden] beroept zich op gewijzigde omstandigheden, die van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid instandhouding van de gevestigde erfdienstbaarheid niet meer van [gedaagden] kan worden gevergd. Deze omstandigheden bestaan uit een gewijzigde bedrijfsvoering van Jajac en de ontwikkeling die zich heeft voorgedaan in de loop der tijd op het gebied van verstedelijking ten opzichte van het oorspronkelijke agrarische grondgebruik en daarmee gepaard gaande modernisering van wonen en bedrijfsvoering. Daarbij is relevant dat naast het perceel van [gedaagden] een voor het publiek opengesteld geasfalteerd pad is aangelegd dat geschikt is voor voetgangers, brommers en/of scooters. Daarnaast beroept [gedaagden] zich op strijd met het algemeen belang, dan wel gebrek aan redelijk belang van Jajac bij de erfdienstbaarheid van weg.
3.7.
Jajac voert gemotiveerd verweer en stelt daarbij - samengevat weergegeven - wel degelijk belang te hebben bij instandhouding van de gevestigde erfdienstbaarheid, terwijl bovendien geen sprake is geweest van gewijzigde (bedrijfs)omstandigheden die nopen tot wijziging of opheffing van de erfdienstbaarheid. Het ongewijzigd voortbestaan van de erfdienstbaarheid is ook niet in strijd met het algemeen belang. Ook is pas een paar jaar verstreken sinds de vestiging van het recht.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen het in conventie en het in reconventie gevorderde, zullen de conventie en de reconventie in het hierna volgende gezamenlijk worden behandeld.
Is er sprake van een in 2016 nieuw gevestigde erfdienstbaarheid?
4.2.
Niet in geschil is dat in 1975 een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd ten laste van perceel [nummer 1] en ten behoeve van (destijds) de percelen [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] .
Partijen verschillen van mening over de vraag of in 2016 een andere, nieuwe erfdienstbaarheid van weg is gevestigd (het standpunt van Jajac) of dat de erfdienstbaarheid waaraan in de notariële akte van 9 juni 2016 onder het kopje ‘vestiging erfdienstbaarheid’ wordt gerefereerd (zie hiervoor onder 2.9) betrekking heeft op de eerder al uit 1975 daterende erfdienstbaarheid (het standpunt van [gedaagden] ).
4.3.
De rechtbank komt na bestudering van alle overgelegde aktes en andere bewijsstukken tot de conclusie dat er naast de oude uit 1975 daterende erfdienstbaarheid, die mogelijk teniet is gegaan door niet-gebruik, bij notariële akte van 9 juni 2016 (zie hiervoor onder 2.9) een nieuwe erfdienstbaarheid van weg is gevestigd. Deze in 2016 gevestigde erfdienstbaarheid is niet dezelfde erfdienstbaarheid als die in 1975 was gevestigd. Daartoe zijn de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
4.3.1.
De notariële akte uit 2016 maakt een duidelijk onderscheid tussen bestaande erfdienstbaarheden en nieuw te vestigen erfdienstbaarheden. Op pagina 6 is onder het kopje “
omschrijving erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen” de in 1975 gevestigde erfdienstbaarheid als bestaande erfdienstbaarheid weergegeven. De notariële akte vermeldt op pagina 7 onder het kopje “
vestiging erfdienstbaarheid” dat een erfdienstbaarheid van weg wordt
gevestigdvan en naar de [locatie 4] . De wijze waarop de akte uit 2016 is geredigeerd en de bewoordingen daarvan wijzen erop dat sprake is van een nieuw gevestigde erfdienstbaarheid, en dus niet op een precisering van de oude erfdienstbaarheid uit 1975.
4.3.2.
Dat geen sprake is van één en dezelfde erfdienstbaarheid blijkt ook uit het feit dat de percelen ten laste waarvan elk van beide erfdienstbaarheden zijn gevestigd, verschillend zijn. Zo is de erfdienstbaarheid uit 1975 uitsluitend gevestigd ten laste van perceel [nummer 1] , terwijl de in 2016 nieuw gevestigde erfdienstbaarheid
nietis gevestigd ten laste van perceel [nummer 1] maar ten laste van de percelen [nummer 13] , [nummer 14] en [nummer 5] .
4.3.3.
De in 1975 gevestigde erfdienstbaarheid is kennelijk nooit uitgeoefend. De notariële aktes uit 1985, 2008 en 2016 (zie hiervoor onder 2. 3 , 2.6 en 2.9) verwijzen allemaal (ook) naar de oude erfdienstbaarheid uit 1975, waarbij de aktes uit 2008 en 2016 eveneens vermelden dat deze erfdienstbaarheid ten laste van perceel [nummer 1] al sinds 35 jaar omheind is en daardoor feitelijk in die periode niet kon worden gebruikt. Dit ondersteunt de stellingname van Jajac dat er vroeger aan de andere zijde van het woonhuis aan de [adres] een pad heeft gelopen, dat is opgegaan in de tuin van die woning en aldaar is omheind, en welk pad nu niet meer zichtbaar is.
4.3.4.
[gedaagden] heeft naar voren gebracht dat perceel [nummer 5] vroeger mogelijk onderdeel uitmaakte van perceel [nummer 1] , dat perceel [nummer 5] daarvan later is afgesplitst en dat daarom in de oudere aktes uitsluitend wordt verwezen naar perceelnummer [nummer 1] , en niet ook naar nummer [nummer 5] . De rechtbank is van oordeel dat voor die veronderstelling geen steun is te vinden in de voorhanden zijnde gegevens. Zo staat perceel [nummer 5] al ingetekend op de uit 1981 daterende veldkaart, zodat dat perceel in ieder geval ten tijde van de aktes uit 1985 en 2008 al bestond. Perceel [nummer 5] had in die aktes dus vermeld moeten zijn. Dat is echter niet het geval.
4.4.
Het voorgaande betekent dat op 9 juni 2016 in de notariële akte met nummer [aktenummer] een nieuwe erfdienstbaarheid van weg is gevestigd. Die erfdienstbaarheid is gevestigd ten laste van de percelen [nummer 5] , [nummer 14] en [nummer 13] van [gedaagden] en ten behoeve van de percelen [nummer 10] (nu [nummer 11] ), [nummer 9] en [nummer 8] van Jajac. Daarnaast is ook een erfdienstbaarheid gevestigd ten behoeve van perceel [nummer 15] van de provincie Noord-Holland.
Inhoud en uitleg van de erfdienstbaarheid
4.5.
Partijen verschillen van mening over de vraag waartoe de erfdienstbaarheid uit 2016 precies strekt. Kort samengevat meent [gedaagden] dat de erfdienstbaarheid van weg uitsluitend is bedoeld om te worden gebruikt door ongemotoriseerd verkeer. De wijze waarop Jajac het pad wil gebruiken, houdt volgens [gedaagden] een ongeoorloofde verzwaring in van de erfdienstbaarheid. Jajac daarentegen vindt dat hij een onbeperkt recht van weg heeft. Jajac vindt dat zij de erfdienstbaarheid ook moet kunnen uitoefenen met bijvoorbeeld een auto inclusief aanhanger. Dat is volgens Jajac nu feitelijk onmogelijk, omdat de draai van de [locatie 3] door de opening in het hek op het perceel van [gedaagden] niet is te maken met de auto van Jajac. Met een auto met aanhangwagen is de draai van de [locatie 4] over het bruggetje niet te maken, aldus Jajac.
4.6.
De rechtbank overweegt dat het bij de uitleg van de inhoud van de erfdienstbaarheid volgens vaste rechtspraak aankomt op de partijbedoeling voor zover die bedoeling in de akte tot vestiging van de erfdienstbaarheid tot uitdrukking is gebracht. Deze bedoeling moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. [1]
4.7.
In de notariële akte van 9 juni 2016 (zie hiervoor onder 2.9) is de erfdienstbaarheid als volgt omschreven: “
de erfdienstbaarheid van weg van en naar de [locatie 4] - voorzover het bestaande pad voor het heersende erf is gelegen op het lijdend erf - onder de volgende bepalingen:
De uitoefening van deze erfdienstbaarheid zal op zodanige wijze dienen te geschieden dat partijen elkaar over en weer zo weinig mogelijk hinder en overlast bezorgen. De voor weg bestemde strook grond zal niet mogen worden bebouwd of beplant, niet als parkeerplaats mogen worden gebruikt en daarop zal zich niets mogen bevinden, dat de uitoefening van het recht van weg zou kunnen verhinderen of belemmeren.
4.8.
Uit de akte volgt niet dat partijen hebben bedoeld aan de erfdienstbaarheid van weg een beperking te verbinden met betrekking tot de wijze van vervoer (zoals gemotoriseerd of ongemotoriseerd verkeer). Zo is in de akte niet opgenomen dat de weg uitsluitend als voetpad of fietspad mag worden gebruikt. In het licht van de verdere inhoud van de akte ligt een dergelijke beperking ook niet voor de hand. De erfdienstbaarheid is namelijk gevestigd ten behoeve van een onderneming (Jajac).
In de akte is verwezen naar “het bestaande pad”. Niet is echter komen vast te staan dat dat pad in 2016 uitsluitend toegankelijk was voor voetgangers en fietsers. Op de door [gedaagden] als productie 7 overgelegde foto’s uit onder andere 2008 is weliswaar te zien dat het pad toen smaller was dan het huidige pad, maar niet dat het oude pad zo smal was dat het niet toegankelijk was voor vierwielige voertuigen.
4.9.
Het voorgaande betekent dat de erfdienstbaarheid van weg in beginsel ook mag worden gebruikt met gemotoriseerd verkeer, zoals een auto.
4.10.
Wel kan de feitelijke situatie ter plaatse, zoals die was ten tijde van het vestigen van de erfdienstbaarheid in 2016, meebrengen dat het recht van weg aan bepaalde beperkingen onderhevig is. Zo bevindt zich tussen de [locatie 4] en het perceel [nummer 5] (waarover de erfdienstbaarheid van weg loopt) een brug over de sloot langs de [locatie 4] . De erfdienstbaarheid van weg loopt over die brug. De brug is (aan de binnenkant van de zich daarop bevindende houten latten gemeten) aan de kant van de [locatie 4] 3 ,68 meter breed en aan de kant van het perceel van [gedaagden] 2,81 meter breed. [gedaagden] heeft de brug in 2017 laten vernieuwen. Volgens Jajac heeft [gedaagden] de brug in 2017 versmald en was de brug in 2016 breder. [gedaagden] heeft dat gemotiveerd betwist. De rechtbank is, mede gezien de verklaring van aannemer Puttock (zie 2.19), van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de in 2016 aanwezige brug breder was dan de huidige brug. Jajac heeft nog gewezen op oude funderingsresten ter plaatse van de brug. In reactie daarop heeft [gedaagden] aangevoerd dat die funderingsresten geen betrekking hebben op de in 2016 vervangen brug, maar op een nog oudere brug. De rechtbank is van oordeel dat uit de funderingsresten niet kan worden opgemaakt dat de brug in 2016 breder was dan de huidige brug. Niet vast staat dat die funderingsresten behoorden bij de brug uit 2016 en ook overigens is op basis van de funderingsresten niet goed vast te stellen hoe breed de daarbij behorende brug was.
4.11.
Bij de uitleg van de erfdienstbaarheid moet dus worden uitgegaan van de breedte van de brug in 2016. Wat toen precies de afmetingen van de brug waren, is niet duidelijk. Aangezien de huidige brug iets is verbreed en niet gebleken is dat dat een wezenlijke invloed heeft gehad op de gebruiksmogelijkheden, zal de rechtbank uitgaan van de beperkingen die de huidige brug met zich brengt. Partijen zijn het erover eens dat de huidige brug geschikt is voor (personen)auto’s. Verder is niet in geschil dat auto’s met aanhanger of trailer en vrachtwagens de draai van en naar de [locatie 4] over de brug niet kunnen maken. In dit opzicht kent de erfdienstbaarheid van weg dan ook een beperking en is deze niet bestemd om te worden uitgeoefend door dergelijke grote voertuigen.
4.12.
Het voorgaande betekent dat vordering van Jajac als hiervoor onder 3 .1 sub I is weergegeven, niet toewijsbaar is.
Komt de erfdienstbaarheid in aanmerking voor opheffing of wijziging zoals in reconventie is gevorderd?
4.13.
Nu hiervoor is geoordeeld hoe de in 2016 nieuw gevestigde erfdienstbaarheid moet worden uitgelegd, komt de rechtbank toe aan het beroep van [gedaagden] op opheffing of wijziging van de erfdienstbaarheid. [gedaagden] beroept zich ter zake van de gevorderde opheffing van de erfdienstbaarheid erop dat Jajac geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid.
4.14.
Artikel 5:79 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt – voor zover hier van belang – dat de rechter een erfdienstbaarheid kan opheffen, indien de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening en het niet aannemelijk is dat het redelijk belang daarbij zal terugkeren. De Hoge Raad heeft geoordeeld [2] dat reeds uit de bewoordingen van artikel 5:79 BW volgt dat de beoordelingsmaatstaf uitgaat van alleen het belang van de gerechtigde bij de uitoefening van zijn recht (hier: Jajac). Dit betekent volgens de Hoge Raad dat de belangen van de eigenaar van het dienende erf (hier: [gedaagden] ) bij opheffing geen rol spelen, behoudens in het geval van misbruik van bevoegdheid. De Hoge Raad verwijst in dit verband naar de totstandkomingsgeschiedenis van de artikelen 5:78 en 5:79 BW en leidt daaruit af dat artikel 5:79 BW alleen toepassing dient te vinden in gevallen waarin voortzetting van de erfdienstbaarheid voor de gerechtigde niet van betekenis moet worden geacht.
4.15.
Aangezien [gedaagden] zich beroept op opheffing moet hij feiten en omstandigheden stellen op basis waarvan kan worden vastgesteld dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 5:79 BW. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagden] – tegenover de betwisting door Jajac – onvoldoende onderbouwd dat aan de voorwaarden van artikel 5:79 BW is voldaan.
4.16.
Jajac heeft toegelicht dat zij een actueel en redelijk belang heeft bij gebruik van de erfdienstbaarheid. Jajac heeft aangevoerd dat zij (snel) van haar bedrijf naar de plek wil kunnen rijden waar de boten (die van en naar de stalling gaan) uit het water worden gehaald en waar Jajac sinds enige tijd een eigen aanlegsteiger heeft. Op die manier kunnen snel personen, gereedschap of onderdelen worden vervoerd. Zonder gebruik van de erfdienstbaarheid van weg moet Jajac omrijden via de [locatie 5] en dat is een paar kilometer langer dan de doorsteek via de erfdienstbaarheid van weg naar de [locatie 4] . Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat Jajac geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening daarbij. Dat Jajac ook gebruik kan maken van het geasfalteerde fietspad dat over perceel [nummer 5] loopt, doet aan het belang van Jajac niet af, reeds omdat dat fietspad niet toegankelijk is voor auto’s.
Met betrekking tot het belang van Jajac geldt in aanvulling op het voorgaande nog het volgende. Ontsluiting van Jajacs percelen [nummer 9] en [nummer 10] naar de openbare weg is bij wijze van alternatief nu nog mogelijk via andere percelen van Jajac naar de [locatie 5] , maar wanneer de percelen [nummer 9] en/of [nummer 10] aan een derde zouden worden overgedragen, is die mogelijkheid er in beginsel niet meer. Dan is de enige ontsluiting van de percelen [nummer 9] en [nummer 10] naar de openbare weg via de erfdienstbaarheid van weg van en naar de [locatie 4] . De [locatie 3] is geen openbare weg en die biedt niet zelfstandig een ontsluiting naar de openbare weg.
4.17.
Gelet op het voorgaande faalt het beroep van [gedaagden] op artikel 5:79 BW.
4.18.
In reconventie doet [gedaagden] eveneens een beroep op het bepaalde in artikel 5:78 aanhef sub a en sub b BW. Op grond van dat wetsartikel kan de rechter op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid wijzigen of opheffen op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de erfdienstbaarheid niet van de eigenaar van het dienende erf kan worden gevergd (artikel 5:78 aanhef sub a BW). Ook kan wijziging of opheffing worden gevorderd, indien ten minste twintig jaar na het ontstaan van de erfdienstbaarheid zijn verlopen en het ongewijzigd voortbestaan van de erfdienstbaarheid in strijd is met het algemeen belang (artikel 5:78 aanhef en sub b BW).
4.19.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagden] geen feiten of omstandigheden gesteld op basis waarvan is vast te stellen dat zich sinds 2016 onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan als bedoeld in artikel 5:78 aanhef en sub a BW.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Jajac ten tijde van de vestiging in 2016 van de erfdienstbaarheid al zijn huidige bedrijfsactiviteiten (het stallen van boten en caravans) uitoefende. Van een gewijzigde bedrijfsvoering van Jajac sinds de vestiging van de erfdienstbaarheid in 2016 is daarmee geen sprake. Ook van een wijziging in de zin van een zich voorgedane ontwikkeling sinds 2016 op het gebied van verstedelijking en modernisering van de bedrijfsvoering die van dien aard is dat instandhouding van de erfdienstbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van [gedaagden] kan worden gevergd, is niet gebleken.
4.20.
Het beroep op artikel 5:78 aanhef en sub b BW slaagt evenmin. Strijd met het algemeen belang is niet aannemelijk geworden en bovendien zijn nog geen twintig jaar verstreken sinds de vestiging van de erfdienstbaarheid in 2016.
4.21.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [gedaagden] moeten worden afgewezen.
Handelt [gedaagden] in strijd met de erfdienstbaarheid?
Ten aanzien van de brug (vordering IV van Jajac)
4.22.
Jajac heeft gesteld dat [gedaagden] in 2017 de brug heeft versmald en dat het voor Jajac daardoor niet meer mogelijk is om met grotere voertuigen en/of aanhangwagens de draai van en naar de [locatie 4] te maken. De vernieuwing van de brug belemmert dus de uitoefening van de erfdienstbaarheid, aldus Jajac.
4.23.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gedaagden] in 2017 een smallere brug heeft laten aanbrengen. Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor onder 4.10 en 4.11 is overwogen. Dat betekent dat de nieuwe brug geen belemmering vormt voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid en dat de vordering van Jajac zoals weergegeven onder 3 .1 sub IV moet worden afgewezen.
Ten aanzien van het hek (vordering II van Jajac)
4.24.
Jajac stelt dat het door [gedaagden] geplaatste metalen hek met toegangspoort aan de kant van de [locatie 3] de uitoefening van de erfdienstbaarheid van weg beperkt. Het is op dit moment niet mogelijk voor Jajac om met haar auto de draai van de [locatie 3] naar het perceel [nummer 5] , waarover het pad loopt, door de poort te maken.
4.25.
[gedaagden] voert aan dat het hek met poort geen beperking vormt van de erfdienstbaarheid van weg. De plaatsing van het hek was [gedaagden] toegestaan om een zichtbare afscheiding van haar woonerf te vormen, zodat deze niet door derden wordt gebruikt als ware het de openbare weg. Wanneer de poort van het hek wordt geopend, is de opening breed genoeg om met een normale gezinsauto te passeren. [gedaagden] betwist dat het grotere formaat auto van Jajac de draai niet zou kunnen maken door de opening van het hek.
4.26.
De rechtbank overweegt dat het [gedaagden] in beginsel is toegestaan een erfafscheiding in de vorm van een hek te plaatsen op zijn perceel. Daarbij mag echter de uitoefening van de erfdienstbaarheid van weg niet worden belemmerd. Het hek is afsluitbaar en meestal afgesloten. [gedaagden] heeft aan Jajac een code verstrekt om het hek te kunnen openen. Anders dan Jajac heeft betoogd, vormt de omstandigheid dat Jajac bij het passeren van het hek tweemaal uit de auto moet stappen om het hek te openen en weer te sluiten, geen belemmering van de uitoefening van de erfdienstbaarheid.
4.27.
Met betrekking tot de breedte van de opening van de poort van het hek is naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van een belemmering van de uitoefening van de erfdienstbaarheid. Daartoe is het volgende redengevend. Tijdens de plaatsopneming is geconstateerd dat de opening in het hek 2,67 meter breed is. Op zichzelf is die opening breed genoeg voor voertuigen waarmee de erfdienstbaarheid van weg mag worden gebruikt en ook breed genoeg voor de auto van Jajac (die 2,05 meter breed is), maar op de [locatie 3] moet een draai worden gemaakt voordat door het geopende hek kan worden gereden. Het maken van die draai vergt extra ruimte. Jajac heeft tijdens de plaatsopneming gedemonstreerd dat zij met haar voertuig de benodigde draai niet kan maken, zelfs niet met een paar keer steken. [gedaagden] heeft er tijdens de plaatsopneming op gewezen dat de door Jajac zelf op de [locatie 3] geplaatste dwarshekken een belemmering vormen en dat zonder die dwarshekken een ruimere draai mogelijk is, zodat de benodigde draai wel is te maken. De rechtbank is op basis van de in ogenschouw genomen situatie tijdens de plaatsopneming van oordeel dat de ruimte op de [locatie 3] ook zonder de dwarshekken zodanig beperkt is dat de benodigde draai met het voertuig van Jajac om door de opening van het hek te kunnen rijden niet mogelijk is. Daarmee vormt (de opening in) het hek een belemmering voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid die er in 2016 (toen het hek nog niet aanwezig was) nog niet was.
4.28.
Dit betekent dat [gedaagden] maatregelen zal moeten nemen om voornoemde belemmering op te heffen. Daartoe kan (een deel van) het hek worden verwijderd of kan (een deel van) het hek zodanig worden aangepast (bijvoorbeeld door een andere positionering of het verbreden van de opening) dat er geen belemmering meer is voor Jajac om met haar voertuig de draai te maken. De vordering van Jajac zoals weergegeven onder 3 .1 sub II is in zoverre toewijsbaar.
4.29.
Aangezien de verwachting is dat enige tijd gemoeid zal zijn met het (door een aannemer laten) realiseren van de benodigde aanpassing of verwijdering van (een deel van) het hek, zal de rechtbank de termijn waarbinnen [gedaagden] daaraan moet voldoen, bepalen op drie maanden na de betekening van dit vonnis. Tegen het opleggen van een dwangsom is geen verweer gevoerd. De rechtbank zal een dwangsom opleggen, zij het dat deze wordt gematigd tot € 150,- per dag en met een maximum van € 15.000,-.
Ten aanzien van de bebouwing op de percelen [nummer 13] en [nummer 14] (vordering III van Jajac)
4.30.
De erfdienstbaarheid is niet alleen ten laste van perceel [nummer 16] gevestigd, maar ook ten laste van de percelen [nummer 13] en [nummer 14] .
4.31.
Jajac stelt dat [gedaagden] de percelen [nummer 14] en [nummer 13] heeft bebouwd met een schuur en een schutting waardoor de toegang tot die twee percelen en het uitoefenen van de erfdienstbaarheid ten laste van die percelen op geen enkele wijze mogelijk is. Hierdoor is Jajac genoodzaakt over een deel van de [locatie 3] te rijden dat eigendom is van de provincie (perceel [nummer 15] ).
4.32.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagden] niet langer betwist dat zijn schuur en schutting op de percelen [nummer 13] en [nummer 14] staan. [gedaagden] betoogt echter dat die bebouwing geen belemmering vormt voor Jajac om de erfdienstbaarheid uit te oefenen, omdat Jajac over de [locatie 3] kan rijden. Bovendien stelt [gedaagden] dat waar nu de schutting en schuur staan eerder coniferen stonden die de afscheiding vormden. Bij de bouw van de schuur en schutting heeft [gedaagden] deze oude erfafscheiding aangehouden. Subsidiair voert [gedaagden] aan dat een (gedeeltelijke) verwijdering (en herbouw) van de schuur en schutting niet kan worden gevergd. Verwijdering is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar vanwege de omvangrijke werkzaamheden en daarmee verband houdende kosten die dat meebrengt, aldus [gedaagden]
4.33.
De rechtbank gaat er, gelet op de constatering tijdens de plaatsopneming en het feit dat [gedaagden] een en ander niet meer betwisten, vanuit dat op de percelen [nummer 13] en [nummer 14] bouwwerken in de vorm van een schutting en een schuur zijn geplaatst. Daarmee zijn deze percelen feitelijk niet toegankelijk en daarmee is het voor Jajac onmogelijk om de erfdienstbaarheid van weg ten aanzien van deze twee percelen uit te oefenen. De omstandigheid dat daar in 2016 al een erfafscheiding in de vorm van coniferen aanwezig was, neemt niet weg dat de huidige schutting en schuur een belemmering vormen voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid. [gedaagden] had rekening moeten houden met de in 2016 gevestigde erfdienstbaarheid. Hij heeft dat niet gedaan door na 2016 de schuur en de schutting te plaatsen.
4.34.
Het uitgangspunt is dat [gedaagden] de belemmering van de erfdienstbaarheid moet wegnemen en daartoe de schutting en de schuur (grotendeels) zal moeten verwijderen. Dat is ingrijpend en daarmee zijn substantiële kosten gemoeid. De vraag is of dat in dit geval van [gedaagden] kan worden verlangd. De rechtbank stelt vast dat Jajac ter hoogte van het perceel [nummer 13] ook gebruik kan maken van de [locatie 3] . Dat stukje [locatie 3] behoort immers tot het perceel [nummer 10] / [nummer 11] , dat in eigendom is van Jajac. Ter hoogte van het perceel [nummer 14] behoort het betreffende stukje [locatie 3] tot perceel [nummer 15] , dat eigendom is van de provincie Noord-Holland. De provincie heeft haar stukje van de [locatie 3] echter niet omheind of op een andere wijze afgebakend. Integendeel, dit deel van de [locatie 3] oogt als vrij toegankelijk en de provincie staat het kennelijk al vele jaren naar uiterlijke verschijningsvorm bezien toe dat derden over dit deel van de [locatie 3] lopen, fietsen of rijden. Het openbaar toegankelijk fietspad over perceel [nummer 6] draagt daar ook aan bij, omdat iemand via dat fietspad op het deel van de [locatie 3] terechtkomt dat behoort tot het perceel [nummer 15] van de provincie. Er is niets gesteld of gebleken dat een en ander op afzienbare termijn zal veranderen. Zolang de provincie het goedvindt dat derden passeren over het deel van de [locatie 3] dat tot het perceel van de provincie behoort, kan Jajac dus ook over het kleine stukje [locatie 3] rijden dat tot het perceel van de provincie behoort om perceel [nummer 16] te bereiken en daarmee kan Jajac de erfdienstbaarheid van weg van en naar de [locatie 4] uitoefenen. Bij de huidige situatie heeft Jajac dan ook onvoldoende belang om verwijdering van de op de percelen [nummer 13] en [nummer 14] aanwezige bouwwerken te vorderen.
4.35.
De vordering van Jajac die is weergegeven onder 3 .1 sub III moet daarom worden afgewezen.
Ten aanzien van het gevorderde verbod om wijzigingen aan te brengen (vordering V van Jajac)
4.36.
Jajac vordert ten slotte dat [gedaagden] wordt veroordeeld om geen wijzigingen aan te brengen die het gebruik van de erfdienstbaarheid van weg verhinderen of belemmeren.
4.37.
De rechtbank overweegt dat de tussen partijen bestaande discussie over de erfdienstbaarheid van weg met de in dit vonnis gegeven beslissingen is beslecht. Er mag vanuit worden gegaan dat [gedaagden] de erfdienstbaarheid van weg zal respecteren. Concrete aanwijzingen dat [gedaagden] de uitoefening van de erfdienstbaarheid in de toekomst zal inperken of bemoeilijken, ontbreken.
4.38.
Voor zover Jajac met deze vordering mede het oog heeft op de auto’s van het gezin van [gedaagden] die worden geparkeerd naast de voor weg bestemde strook, geldt dat onbetwist is dat geparkeerde auto’s de doorgang niet belemmeren, omdat er steeds een vrije ruimte van ten minste 2,5 meter breed resteert. Tijdens de plaatsopneming is dat door de rechtbank ook geconstateerd. Daarmee is er naast eventueel geparkeerde auto’s voldoende ruimte voor Jajac om te passeren over de voor weg bestemde strook.
4.39.
Het voorgaande betekent dat de vordering van Jajac zoals weergegeven in 3 .1 sub V moet worden afgewezen bij gebrek aan belang.
Slotsom en proceskosten
4.40.
Alleen de vordering van Jajac tot verwijdering of aanpassing van het hek is toewijsbaar. De andere vorderingen van Jajac worden afgewezen. De vorderingen van [gedaagden] worden ook afgewezen.
4.41.
Aangezien beide partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om het hek, dat is geplaatst tussen de [locatie 3] en het pad dat loopt over het perceel [nummer 5] , binnen drie maanden na betekening van dit vonnis (gedeeltelijk) te verwijderen of zodanig aan te passen dat Jajac met haar auto de draai van de Hoge Dijk naar dat pad (en andersom) kan maken en daarmee gebruik kan maken van de erfdienstbaarheid van weg van en naar de [locatie 4] , zoals gevestigd bij akte met nummer [aktenummer] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om aan Jajac een dwangsom te betalen van € 150,- voor iedere dag dat [gedaagden] niet aan de veroordeling onder 5.1 voldoet, tot een maximum van € 15.000,- is bereikt,
5.3.
verklaart de veroordelingen onder 5.1 en 5.2 uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
verder in conventie en in reconventie
5.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. C.L. de Rijke, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2023.
de griffier is verhinderd
dit vonnis te ondertekenen

Voetnoten

1.Hoge Raad 1 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1423
2.Hoge Raad 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736