ECLI:NL:RBAMS:2023:6965

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
C/13/736597 / KG ZA 23-619
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over opheffing conservatoir beslag in echtscheidingsprocedure met geschil over huwelijksgemeenschap en vermogensbestanddelen in Duitsland en Iran

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin eiser, [eiser], verzoekt om opheffing van een conservatoir beslag dat door gedaagde, [gedaagde], is gelegd op gelden bij de notaris. De achtergrond van het geschil ligt in een echtscheidingsprocedure tussen partijen, waarin onenigheid bestaat over de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de vraag of bepaalde vermogensbestanddelen in Duitsland en Iran tot deze gemeenschap behoren. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 augustus 2023 heeft eiser zijn vordering toegelicht, terwijl gedaagde verweer heeft gevoerd. De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante feiten en juridische overwegingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en gedaagde in algehele gemeenschap van goederen zijn getrouwd geweest en dat er een dochter, [jongmeerderjarige], uit het huwelijk is geboren. Eiser heeft in het verleden aan gedaagde een schenking gedaan van vermogen in Duitsland en Iran, maar gedaagde heeft deze schenkingen betwist en stelt dat zij vernietigbaar zijn. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de toestemming van gedaagde voor deze schenkingen vereist was, en dat deze schenkingen dus vernietigbaar zijn.

Eiser heeft aangevoerd dat hij een spoedeisend belang heeft bij de opheffing van het beslag, omdat hij in financiële problemen verkeert en het beslag hem belemmert in zijn mogelijkheden om aan zijn verplichtingen te voldoen. Gedaagde heeft echter betoogd dat zij belang heeft bij het handhaven van het beslag, omdat zij zich op de overbedelingssom wil verhalen. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat het belang van gedaagde bij het handhaven van het beslag zwaarder weegt dan het belang van eiser bij opheffing daarvan. De vorderingen van eiser zijn afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/736597 / KG ZA 23-619 HH/MvG
Vonnis in kort geding van 17 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser bij dagvaarding van 18 juli 2023,
advocaat mr. M.B.C.R. Heemskerk te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. Uittenhout te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 3 augustus 2023 heeft [eiser] de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een tevoren ingediend schriftelijk verweer. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en [eiser] tevens een pleitnota. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- [eiser] met mr. Heemskerk;
- aan de zijde van [gedaagde] : mr. Uittenhout.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] en [eiser] zijn in algehele gemeenschap van goederen getrouwd geweest. Zij hebben een dochter, [jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats] .
2.2.
Bij tussenbeschikking van deze rechtbank van 16 februari 2022 is onder meer de echtelijke woning aan [gedaagde] toebedeeld, onder de verplichting dat zij de helft van de overwaarde aan [eiser] zal voldoen en dat hij wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening.
2.3.
[gedaagde] en [eiser] zijn het er niet over eens of investeringen in Duitsland en onroerend goed in Iran tot de huwelijksgemeenschap behoorden. Volgens [gedaagde] behoren ook die goederen tot de gemeenschap en volgens [eiser] heeft hij dit vermogen aan hun dochter [jongmeerderjarige] geschonken. De rechtbank heeft in de tussenbeschikking daarover overwogen dat de giften aan [jongmeerderjarige] vernietigbare rechtshandelingen zijn, omdat sprake is van bovenmatige giften, waarvoor de toestemming van [gedaagde] was vereist op grond van artikel 1:88 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek (BW). De beslissing over deze bestanddelen van de gemeenschap is aangehouden in afwachting van bericht over vernietiging van de rechtshandeling(en) en over de gewenste voortgang van de procedure.
2.4.
Op 8 juli 2022 heeft [gedaagde] aan de voorzieningenrechter verlof verzocht voor het leggen van conservatoir beslag onder de notaris ten laste van [eiser] voor een vordering van € 240.480,00 in verband met het vermogen in Duitsland en Iran. Het beslagverlof is dezelfde dag verleend voor € 312.000,00 (hoofdsom + 30% rente en kosten).
2.5.
In de eindbeschikking van 13 juli 2022 in de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank overwogen, samengevat, dat de buitengerechtelijke vernietiging niet tot stand is gekomen, omdat [eiser] die vernietigingsverklaring van [gedaagde] heeft bestreden en [gedaagde] en [eiser] als wettelijk vertegenwoordigers van [jongmeerderjarige] dus niet gezamenlijk hebben berust in de vernietiging. De rechtbank heeft geoordeeld dat het vermogen op naam van [jongmeerderjarige] in Duitsland en Iran buiten de ontbonden gemeenschap van goederen valt en het verzoek van [gedaagde] tot verdeling van dit vermogen afgewezen. De rechtbank heeft er ten overvloede nog op gewezen dat het [gedaagde] vrij staat alsnog gerechtelijke stappen te ondernemen ten aanzien van het geschil tussen haar en [eiser] over het vermogen van [jongmeerderjarige] en in het bijzonder over de berusting namens [jongmeerderjarige] in de door [gedaagde] ingeroepen vernietigingsverklaring.
2.6.
[gedaagde] heeft [eiser] op 13 juli 2022 gedagvaard in kort geding, om hem te doen veroordelen tot medewerking aan levering van de woning die op 18 juli 2022 gepland stond. Op 15 juli 2022 was de mondelinge behandeling. Die procedure is vervolgens aangehouden in afwachting van de medewerking van [eiser] aan de levering van zijn aandeel in de woning aan [gedaagde] .
2.7.
Op 20 juli 2022 heeft [naam 1] , een goede vriend van [eiser] , verlof verzocht en verkregen voor het leggen van conservatoir beslag ten laste van [eiser] op de onverdeelde helft van de woning. Het beslagverlof is verleend voor € 275.000,00 (inclusief rente en kosten). Diezelfde dag heeft [naam 1] dit beslag doen leggen. De vordering die door [naam 1] aan het door hem gelegde beslag ten grondslag is gelegd is een geldvordering op [eiser] van € 258.000,00 uit hoofde van geldlening.
2.8.
Op 25 juli 2022 heeft [gedaagde] ten laste van [eiser] beslag doen leggen onder de notaris op zijn aandeel in de overwaarde van de woning.
2.9.
Op 28 en 29 juli 2022 hebben de advocaten van [gedaagde] en [eiser] gemaild over de tekst van de akte van verdeling en levering.
2.10.
Vanwege een voor [gedaagde] gunstige hypotheekofferte met een beperkte geldigheidsduur is zij akkoord gegaan met levering van het aandeel van [eiser] in de woning onder handhaving van het door [naam 1] gelegde conservatoire beslag. Deze levering heeft op 3 augustus 2022 plaatsgevonden. In de akte van verdeling en levering staat, voor zover van belang, het volgende:

1.4 beslag
Op de onverdeelde helft van het registergoed van de man is beslag gelegd voor een volgens verklaring van de ex-echtgenoten privé schuld van de man. Dit is een beslag gelegd ten laste van de man, ten behoeve van de heer [naam 1] (…) hierna ‘de beslaglegger’ genoemd. (…)
Financiële afwikkeling verdeling registergoed
De ex-echtgenoot die het registergoed krijgt toegedeeld moet een bedrag van (…) (€ 278.272,07) aan de andere ex-echtgenoot betalen. Dit bedrag wordt hierna ‘de overbedelingssom’ genoemd.
(…)
Thans is er beslag gelegd op de onverdeelde helft van het registergoed van de man zoals vermeld onder 1.4 (…).
Thans is er ook beslag gelegd op de derdengeldrekening van mij, notaris, voor het gedeelte overbedelingssom (…) van de man, door de vrouw.
In dit kader zijn de ex-echtgenoten het volgende overeengekomen. De overbedelingssom (…) van de man wordt na de onderhavige aktepassering niet uitgekeerd aan de man in verband met het beslag (…) door de vrouw en omdat er beslag ligt van een schuldeiser van de man op het onverdeelde helft van het registergoed.
De rechter zal uitmaken wie gerechtigd is tot deze gelden. Nadat de uitspraak van de rechter in kracht van gewijsde is gegaan zal ik, notaris, de overbedelingssom (…) van de man uitboeken naar de gerechtigde zoals volgt uit deze eindbeschikking.
Indien een rechterlijke uitspraak uitwijst dat de beslaglegger genoemd onder 1.4 een vordering heeft op de man, (…), dan zal deze vordering worden voldaan uit de overbedelingssom (…) van de man. De ex-echtgenoten zullen beide hieraan meewerken, en in dit geval zal de vrouw zorgdragen dat het beslag op de derdengeldrekening van mij, notaris, wordt opgeheven ter uitbetaling aan de beslaglegger genoemd onder artikel 1.4 (…)”.
2.11.
Tussen [gedaagde] , [eiser] en [naam 1] zijn in september 2022 twee kortgedingprocedures gevoerd bij deze rechtbank, die gezamenlijk zijn behandeld. In de ene zaak was [gedaagde] eiseres en [naam 1] gedaagde (zaak 1). In die procedure vorderde [gedaagde] , voor zover van belang, opheffing van het door [naam 1] gelegde beslag op de onverdeelde helft van de woning en om hem te verbieden executoriaal beslag te leggen onder de notaris op de overbedelingssom. In de andere zaak was [eiser] eiser en [gedaagde] gedaagde en vorderde [eiser] , voor zover van belang, [gedaagde] te veroordelen het beslag onder de notaris op de overbedelingssom op te heffen (zaak 2). Bij vonnis van 23 september 2022 zijn de vorderingen van [gedaagde] toegewezen en is de vordering van [eiser] afgewezen. In dat vonnis is, voor zover van belang, het volgende overwogen:

Zaak 1
(…)
4.4.
In dit geval is summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering, omdat ongeloofwaardig is dat de leningsovereenkomst waarop [ [naam 1] , vzr] zijn vordering baseert een ‘echte’ overeenkomst is. Daarvoor is het volgende redengevend. Dat een paar uur na de zitting op 15 juli een e-mail wordt gezonden over een vordering die nooit eerder ter sprake is gekomen, is al opmerkelijk. Verder valt op dat de e-mails, en ook de bij de dagvaarding in de bodemprocedure overgelegde overeenkomst in het Engels zijn opgesteld, terwijl [gedaagde] onbetwist heeft gesteld dat [ [naam 1] , vzr] en [eiser] altijd in het Perzisch met elkaar communiceren. Bovendien is opmerkelijk dat het bedrag in Iraanse Toman zou zijn betaald, maar dat in de e-mail en de leningsovereenkomst bedragen in euro’s worden genoemd, en ook nog in ronde getallen van twee maal € 100.000,00 en eenmaal € 58.000,00. “Toevallig” is dat bedrag bijna gelijk aan de overbedelingssom van € 278.272,07, zoals [gedaagde] terecht heeft gesteld. Ook is er onduidelijkheid over de bestemming van de geleende gelden. [eiser] heeft gesteld dat hij de bedragen heeft aangewend voor verbouwing van het onroerend goed in Teheran (Iran). De dochter van [eiser] en [gedaagde] , [jongmeerderjarige] , die onlangs nog in het appartement in Teheran is geweest, heeft echter verklaard dat zij niet heeft gezien dat er iets is gebouwd/verbouwd aan het onroerend goed aldaar. Hoewel [eiser] heeft betwist dat die verklaring afkomstig is van [jongmeerderjarige] , is het gelet op het voorgaande aan [ [naam 1] , vzr] en [eiser] om met iets meer te komen dan een enkel e-mailbericht van 15 juli 2022 en een overeenkomst die ook na die tijd zou kunnen zijn opgemaakt. Zo hadden zij bijvoorbeeld bankafschriften kunnen overleggen, waaruit blijkt dat [ [naam 1] , vzr] daadwerkelijk tweemaal € 100.000,00 en eenmaal € 58.000,00 aan [eiser] heeft overgemaakt of nadere bescheiden waaruit blijkt dat daadwerkelijk een verbouwing heeft plaatsgevonden en welke kosten daarvoor zijn gemaakt. Dat hebben zij niet gedaan. Onder deze omstandigheden is summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering.
(…)
Zaak 2
(…)
4.10.
De rechtbank heeft in haar beschikkingen van 16 februari 2022 en 13 juli 2022 de schenking van vermogen in Duitslang en Iran als bovenmatige giften aangemerkt, waarvoor de toestemming van [gedaagde] vereist was. Vaststaat dat [gedaagde] die toestemming niet heeft gegeven en dat de genoemde giften dus vernietigbaar zijn. [eiser] heeft de door [gedaagde] ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging niet aanvaard. Deze is dus niet tot stand gekomen en [gedaagde] zal een gerechtelijke vernietigingsprocedure (moeten) starten. Nu de rechtbank in de echtscheidingsprocedure reeds heeft overwogen dat de giften bovenmatig zijn en vaststaat dat [gedaagde] haar toestemming niet heeft gegeven, is die vernietigingsprocedure zeker niet kansloos en daarmee is haar vordering niet summierlijk ondeugdelijk. Dat tussen het moment dat het beslagverlof werd gegeven en het moment van beslag leggen de vordering van [gedaagde] in de echtscheidingsprocedure is afgewezen maakt dat niet anders. De rechtbank kon in die procedure de vernietiging van de schenking immers niet uitspreken. (…)”
2.12.
[gedaagde] is op 11 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van de eindbeschikking in de echtscheidingsprocedure (zie 2.5). In hoger beroep stelt [gedaagde] primair dat de vermogensbestanddelen in Duitsland en Iran wel tot de ontbonden gemeenschap behoren. Subsidiair heeft [gedaagde] het gerechtshof verzocht voor recht te verklaren dat zij een rechtsgeldige buitengerechtelijke vernietigingsverklaring heeft afgelegd en verzocht over te gaan tot verdeling van de vermogensbestanddelen in Iran en Duitsland.
2.13.
Bij vonnis van 9 november 2022 van deze rechtbank is [eiser] bij verstek veroordeeld om aan [naam 1] te betalen een bedrag van € 258.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2022. Verder is [eiser] veroordeeld in de proces- en beslagkosten.
2.14.
Bij e-mail van 12 november 2022 heeft [eiser] aan [naam 1] bericht dat hij het vonnis accepteert en daartegen geen rechtsmiddel zal instellen. De termijn om in verzet te gaan is verstreken en het verstekvonnis is onherroepelijk geworden.
2.15.
Bij e-mail van 14 november 2022 van zijn advocaat heeft [naam 1] het verstekvonnis aan de notaris gestuurd. De notaris is bericht dat tussen [gedaagde] en [eiser] in de akte van verdeling en levering is afgesproken dat de vordering van [naam 1] op [eiser] uit de overbedelingssom wordt voldaan, indien een rechterlijke uitspraak dit uitwijst, en dat [naam 1] deze afspraak onder verwijzing naar artikel 6:254 BW aanvaardt. De notaris is verzocht om de vordering van [naam 1] uit hoofde van het verstekvonnis te voldoen uit de overbedelingssom.
2.16.
Bij e-mail van 15 november 2022 heeft de advocaat van [gedaagde] de notaris verboden om mee te werken aan het verzoek van [naam 1] .
2.17.
Bij dagvaarding van 17 november 2022 is [gedaagde] een bodemprocedure gestart tegen [eiser] . In die procedure vordert zij, samengevat, uitsluitend voor zover zij bij het gerechtshof niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar subsidiaire vordering (zie 2.12), een verklaring voor recht dat de rechtshandelingen van [eiser] waarmee hij zijn vermogen in Duitsland en Iran aan [jongmeerderjarige] heeft geschonken, zijn vernietigd door [gedaagde] .
2.18.
In januari 2023 is [naam 1] een kortgedingprocedure gestart tegen [gedaagde] . In die procedure vorderde [naam 1] [gedaagde] te veroordelen het door haar ten laste van [eiser] onder de notaris gelegde beslag op de overbedelingssom op te heffen en haar te gebieden volledige medewerking te verlenen om de notaris tot uitbetaling aan [naam 1] over te kunnen laten gaan.
2.19.
In die procedure heeft [naam 1] een stuk met de naam “Loan agreement” in het geding gebracht, dat door hem en [eiser] is getekend. Hierin staat dat [eiser] op 14 juli 2021 € 100.000,00, op 20 september 2021 € 100.000,00 en op 19 april 2022 € 58.000,00 heeft geleend van [naam 1] . Verder staat in het stuk dat [eiser] geen rente is verschuldigd, dat hij het bedrag van € 258.000,00 op 1 juli 2022 moet hebben terugbetaald aan [naam 1] en dat het stuk is getekend op 19 april 2022. Verder heeft [naam 1] in die procedure een schriftelijke verklaring van 24 januari 2023 in het geding gebracht van [naam 2] , een gezamenlijke vriend van hem en [eiser] . Daarin verklaart [naam 2] dat hij bekend is met de lening van € 258.000,00 van [naam 1] aan [eiser] en dat dit bedrag is aangewend voor de verbouwing van de woning van de dochter van [eiser] in Teheran.
2.20.
Bij vonnis van 27 januari 2023 zijn de vorderingen van [naam 1] afgewezen. In dat vonnis is, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“4.2. In het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 23 september 2022, voor zover gewezen in het derdenverzet van [gedaagde] tegen de executie door [naam 1] jegens [eiser] , wordt het ongeloofwaardig geacht dat de overeenkomst tussen deze beiden een echte overeenkomst is. De desbetreffende overwegingen, die hiervoor onder (…) zijn weergegeven, gelden onverkort, zij het dat nu een verklaring achteraf is overgelegd voor het gebruik van de Engelse taal en een weinig zeggende verklaring van een relatie van [eiser] dat hij volledig bekend is met de lening en het doel daarvan. Gevraagd naar bankafschriften waaruit de lening kon blijken, heeft de advocaat van [naam 1] op de zitting verklaard dat het allemaal cash is gegaan in de lokale valuta. [gedaagde] heeft daar onbetwist tegenover gesteld dat € 258.000 in lokale valuta een onwaarschijnlijke, niet te hanteren, hoeveelheid bankbiljetten zou hebben opgeleverd. Daar wordt het verhaal dan ook niet geloofwaardiger van. Weliswaar ligt er nu een vonnis, maar het feit dat [eiser] zich daartoe in Nederland bij verstek heeft laten veroordelen past goed bij een opzetje om de overbedelingssom uit de handen van [gedaagde] te houden.
4.3.
Bij deze stand van zaken is nader onderzoek naar de feiten geboden, waarvoor het kort geding zich niet leent. In ieder geval leent de kort gedingrechter zich onder deze omstandigheden niet voor een simpele veroordeling op basis van de – minder gelukkige – formulering in de akte van 3 augustus 2022.”
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert, samengevat:
I. [gedaagde] te veroordelen het conservatoir derdenbeslag op de gelden bij de notaris op te heffen en haar te verbieden om voor dezelfde vordering wederom beslag te laten leggen, op straffe van een dwangsom;
II. te bepalen dat [gedaagde] medewerking dient te verlenen aan het doen uitbetalen van de gelden welke thans bij de notaris zijn beslagen, op straffe van een dwangsom;
III. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt daartoe het volgende. [naam 1] heeft een executoriale titel ten laste van [eiser] , zodat [naam 1] uit de overbedelingssom die bij de notaris staat moet worden betaald. Dit hebben [eiser] en [gedaagde] zo afgesproken in de akte van verdeling. In de bodemprocedure die [gedaagde] aanhangig heeft gemaakt voor het geval het gerechtshof haar niet-ontvankelijk verklaart, heeft zij exact dezelfde vordering ingesteld als in de echtsscheidingsprocedure. De vordering die [gedaagde] stelt te hebben op [eiser] vanwege vermogensbestandelen in Iran en Duitsland is in de echtscheidingsprocedure echter gemotiveerd afgewezen. De vordering in de bodemprocedure ligt daarom voor afwijzing gereed. Het verlof tot het leggen van beslag had niet meer door [gedaagde] gebruikt mogen worden nadat eindvonnis was gewezen in de echtscheidingsprocedure. In die procedure was haar vordering immers afgewezen en dat [gedaagde] daarna hoger beroep heeft ingesteld, doet daar niet aan af. Maar zelfs als de schenking van [eiser] aan [jongmeerderjarige] al aantastbaar zou zijn, dan nog valt het vermogen van [eiser] in Iran en Duitsland niet terug in de ontbonden huwelijkse gemeenschap. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij opheffing van het beslag. [naam 1] heeft [eiser] verzocht om te gaan betalen. [naam 1] heeft diverse juridische acties in Iran aangekondigd. Deze kunnen tot gevolg hebben dat [eiser] niet meer naar Iran kan gaan en als hij wel naar Iran gaat, wordt hij mogelijk vastgezet. [eiser] is ziek, heeft geen bron van inkomsten, heeft schulden die hij thans niet kan aflossen, en heeft bij gebrek aan geld en een woning een zwervend bestaan. Indien [gedaagde] recht mocht hebben op het vermogen van [eiser] in Iran en Duitsland, dan kan zij zich daarop verhalen. Iran kent een verfijnd vermogensrechtstelsel en verhaal op de goederen is bij een juiste vordering mogelijk.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Verder geldt voor dit kort geding dat volgens vaste jurisprudentie de omstandigheid dat in de bodemprocedure de vordering waarvoor het beslag is gelegd is afgewezen (indien tegen het vonnis in de bodemprocedure hoger beroep is ingesteld) niet zonder meer leidt tot het oordeel dat het beslag moet worden opgeheven. In een zodanig geval dienen de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen. De omstandigheid dat de rechter in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, dient daarbij wel te worden meegewogen (HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1559 (Bijl/Van Baalen) en HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1074).
4.2.
[eiser] heeft net als [naam 1] een beroep gedaan op de afspraak in de akte van verdeling en op het tussen hem en [naam 1] gewezen verstekvonnis. In het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 27 januari 2023, gewezen in het kort geding tussen [naam 1] en [gedaagde] , heeft de voorzieningenrechter daarin geen grond gezien om het beslag op de overbedelingssom onder de notaris op te heffen. De desbetreffende overwegingen, die hiervoor onder 2.20 zijn weergegeven, gelden onverkort. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het geld hem door [naam 1] niet in lokale valuta is overhandigd, maar in euro’s en dat het geleende bedrag in euro’s gewoon in je binnenzak past. Deze verklaring van [eiser] staat haaks op wat [naam 1] in zijn kort geding tegen [gedaagde] heeft verklaard, namelijk dat het bedrag in lokale valuta contant aan [eiser] is overhandigd. Dit geeft te meer aan dat ernstig getwijfeld kan worden of de leningsovereenkomst waarop [eiser] en [naam 1] een beroep doen een ‘echte’ overeenkomst is. Klaarblijkelijk zijn zij het er zelf niet over eens in welke valuta het geld aan [eiser] is overhandigd toen het door [naam 1] werd uitgeleend.
4.3.
In het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 23 september 2022 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de vordering die [gedaagde] stelt te hebben op [eiser] niet summierlijk ondeugdelijk is. De desbetreffende overwegingen, die hiervoor onder 2.11 zijn weergegeven, gelden eveneens onverkort.
4.4.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of het beslag op grond van een belangenafweging toch moet blijven liggen dan wel moet worden opgeheven. Zoals gezegd dient de omstandigheid dat de rechter in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, daarbij wel te worden meegewogen.
4.5.
In de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank niet inhoudelijk beoordeeld of investeringen in Duitsland en onroerend goed in Iran van [eiser] tot de huwelijksgemeenschap behoorden. De rechtbank heeft slechts geoordeeld dat de door [gedaagde] ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging niet tot stand is gekomen. De rechtbank heeft de schenking van [eiser] aan [jongmeerderjarige] wel als bovenmatige giften aangemerkt. Hiervoor was de toestemming van [gedaagde] vereist. Vaststaat dat [gedaagde] die toestemming niet heeft gegeven en dat de genoemde giften dus vernietigbaar zijn. [gedaagde] is een gerechtelijke vernietigingsprocedure gestart. Nu de rechtbank in de echtscheidingsprocedure reeds heeft overwogen dat de giften bovenmatig zijn en vaststaat dat [gedaagde] haar toestemming niet heeft gegeven, is die vernietigingsprocedure zeker niet kansloos, zodat [gedaagde] er belang bij heeft dat het beslag blijft liggen.
4.6.
Het enige object waarop [gedaagde] zich in Nederland jegens [eiser] kan verhalen, is de overbedelingssom die bij de notaris staat. Ook om deze reden heeft [gedaagde] er belang bij dat het beslag blijft liggen.
4.7.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij belang heeft bij het opheffen van het beslag, zodat de lening van [naam 1] uit de overbedelingssom kan worden betaald. De voorzieningenrechter sluit zich aan bij hetgeen in eerdere kortgedingprocedures over die lening is geoordeeld, namelijk dat het ongeloofwaardig is dat [eiser] en [naam 1] een leningsovereenkomst hebben gesloten en dat het feit dat [eiser] zich in Nederland bij verstek heeft laten veroordelen goed past bij een opzetje om de overbedelingssom uit de handen van [gedaagde] te houden.
4.8.
Daar komt bij dat volgens [eiser] het geleende geld is aangewend om panden in Iran, die hij aan [jongmeerderjarige] heeft geschonken, grondig te verbouwen en te renoveren. Hiervan is echter nog geen begin van bewijs overgelegd. Bovendien heeft [jongmeerderjarige] verklaard in april-mei 2022 in Iran te zijn geweest en toen niet te hebben gezien dat (een van) de panden was verbouwd en gerenoveerd.
4.9.
Verder heeft [eiser] onweersproken aangevoerd dat in de schenkingsovereenkomsten, waarmee het bezit van [eiser] aan [jongmeerderjarige] is overgedragen, staat dat hij de komende 50 jaar zonder haar medewerking het bezit weer op zijn naam kan zetten. [eiser] is dus in staat de schenkingen aan [jongmeerderjarige] terug te draaien en de panden in Iran te gelde te maken. Het deel van de verkoopprijs dat aan hem toekomt, kan hij dan aanwenden om de gestelde lening van [naam 1] terug te betalen.
4.10.
Dat [eiser] geen inkomsten heeft, heeft hij niet onderbouwd. Daar staat tegenover dat [gedaagde] onweersproken heeft aangevoerd dat [eiser] een UWV-uitkering ontvangt, van haar partneralimentatie ontvangt, en hij twee kapitaaluitkeringen heeft ontvangen voor in totaal een bedrag van ruim € 35.000,00.
4.11.
Dit alles betekent dat het belang van [gedaagde] bij het laten liggen van het beslag zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij opheffing daarvan en dat zijn vorderingen zullen worden afgewezen.
4.12.
De proceskosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd, zoals te doen gebruikelijk in geschillen tussen ex-partners.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MvG