ECLI:NL:RBAMS:2023:6961

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
C/13/739896 / KG ZA 23-868
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot teruglevering van certificaten van aandelen door ex-werknemer van Spliethoff’s Bevrachtingskantoor B.V.

In deze zaak vorderde Spliethoff’s Bevrachtingskantoor B.V. (SBK) van [gedaagde] de teruglevering van 924 certificaten van aandelen na beëindiging van zijn dienstverband. De voorzieningenrechter oordeelde dat [gedaagde] contractueel verplicht was om de certificaten terug te geven conform het certificatenreglement. Dit reglement verplicht werknemers om bij beëindiging van hun dienstverband de certificaten aan te bieden aan de Stichting Administratiekantoor Spliethoff’s Bevrachtingskantoor (STAK) of een door de STAK aangewezen gegadigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vorderingen van Spliethoff c.s. en dat [gedaagde] niet kon aantonen dat hij niet gebonden was aan het reglement. De waarde van de certificaten werd vastgesteld op € 129,75 per certificaat, en [gedaagde] werd veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis zijn medewerking te verlenen aan de overdracht van de certificaten aan Gracht Box B.V. De proceskosten werden aan [gedaagde] opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/739896 / KG ZA 23-868 VVV/MAH
Vonnis in kort geding van 1 november 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPLIETHOFF’S BEVRACHTINGSKANTOOR B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR SPLIETHOFF’S BEVRACHTINGSKANTOOR,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen bij dagvaarding van 10 oktober 2023,
advocaat mr. J.J. Dijkman te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaten mr. N.J.P. Vanaken en mr. E. Sweebe te Eindhoven.
Partijen zullen hierna ook Spliethoff c.s. en [gedaagde] worden genoemd. Eiseres 1 zal afzonderlijk worden aangeduid als SBK en eiseres 2 als de STAK.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 18 oktober 2023 heeft Spliethoff c.s. de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Spliethoff c.s. heeft producties in het geding gebracht en beide partijen een pleitnota.
1.2.
Bij de zitting waren aanwezig:
- aan de kant van Spliethoff c.s.: [naam 1] (CFO), [naam 2] (HR) en [naam 3] (CFO), met mr. Dijkman
- [gedaagde] en zijn echtgenote, met mr. N.J.P. Vanaken
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Eiseressen behoren tot de Spliethoff Groep, een internationale rederij te Amsterdam die ruim 100 schepen exploiteert. De groep bestaat uit meerdere scheepvaartondernemingen waarvan SBK een van de oudste is. Kernactiviteiten van de groep zijn, naast wereldwijd vervoer van houtproducten, grote projecten voor vooral de olie-, gas- en windmolenindustrie. [naam 3] is een van de drie bestuurders van SBK. Enig aandeelhouder van SBK is de STAK. Ook de financiële holding Gracht Box B.V. (zie 2.18 hierna) is onderdeel van de Spliethoff Groep. [naam 1] en [naam 3] zijn de bestuurders van Gracht Box B.V.
2.2.
[gedaagde] was sinds 1991 in dienst van (de rechtsvoorganger van) Go Gracht Service C.V. (Go Gracht), eveneens onderdeel van de Spliethoff Groep. [gedaagde] is begonnen als bevrachter en doorgegroeid naar lid van de Directieraad, directeur Chartering.
2.3.
Gedurende zijn dienstverband heeft [gedaagde] in totaal 924 certificaten van aandelen in SBK verworven.
2.4.
Van 4 tot en met 22 januari 2021 is [gedaagde] geschorst en vanaf 8 oktober 2021 op non-actief gesteld, met behoud van salaris. De reden was, kort gezegd, dat hij volgens de werkgever herhaaldelijk het interne Corona Virus Protocol had overtreden door onder meer vanaf zijn zakelijke mailadres felle en kritische mails over het coronabeleid te sturen naar de Eerste Kamer en een zakelijke connectie van Spliethoff c.s..
2.5.
Op 28 december 2021 heeft Go Gracht de kantonrechter van deze rechtbank om ontbinding verzocht van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] . De kantonrechter heeft bij beschikking van 24 februari 2022 de overeenkomst ontbonden met ingang van 1 mei 2022 vanwege verwijtbaar handelen van [gedaagde] . Daarbij is aan [gedaagde] een transitievergoeding toegekend van € 256.255,80 bruto en is de door hem voorwaardelijk in reconventie verzochte billijke vergoeding van ruim € 3,5 miljoen bruto afgewezen.
2.6.
Bij brief van 11 maart 2022 heeft SBK aan [gedaagde] geschreven, voor zover relevant:
“Conform de beschikking van de kantonrechter eindigt jouw dienstverband op 30-04-2022 (laatste dag dienstverband). Tot en met genoemde datum ontvang je jouw salaris op de gebruikelijke manier. De eindafrekening en de door de kantonrechter bepaalde transitievergoeding ontvang jij uiterlijk in de maand volgend op de uitdiensttreding.
(…)
Conform het certificatenreglement, ben jij verplicht Spliethoffs's Bevrachtingskantoor B.V. certificaten te verkopen bij uitdiensttreding en zullen deze bij de eerstvolgende verkoopronde (mei 2022) worden overgenomen tegen de dan van toepassing zijnde koers.
(…)”
2.7.
Bij brief van 24 maart 2022 van de advocaat van [gedaagde] aan de toenmalige advocaat van Spliethoff c.s. (mr. Prakke) is Spliethoff c.s. gesommeerd om per direct tot uitbetaling over te gaan van de transitievergoeding en van € 310.498,67 aan variabele bonussen en dividend. Over de certificaten staat in de brief niets.
2.8.
Na een mailwisseling over andere aspecten van de afwikkeling van het dienstverband, heeft [gedaagde] op 2 mei 2022 vanaf zijn privé-mailadres aan Spliethoff c.s. geschreven:
“Via de tamtam heb ik moeten vernemen, dat er 10 mei 2022 een vergadering houders certificaten van aandelen Spliethoffs Bevrachtingskantoor B.V plaatsvindt.
Ten onrechte ben ik niet op de hoogte gehouden en ten onrechte ben ik niet uitgenodigd voor deze vergadering.
Dit is in strijd met het recht.
Ik ben op dit moment nog steeds houder van deze certificaten van aandelen. Ik heb geen toestemming tot verkoop of overdracht gegeven.
In de komende juridische procedures zal sowieso opschorting van mogelijke overdracht gevraagd worden.”
2.9.
SBK heeft [gedaagde] bij brief van 3 mei 2022 in gebreke gesteld en hem gesommeerd zijn verplichtingen na te komen, waaronder het terugbetalen van een lening van pro resto ruim € 4 ton en het aanbieden van de certificaten. Over de certificaten staat in de brief verder:
“In het reglement met betrekking tot de certificaten van aandelen van SBK is bepaald dat bij het einde van de arbeidsovereenkomst van de werknemer, de werknemer verplicht is de certificaten aan te bieden aan het bestuur van de Stichting Administratiekantoor Spliethoff's Bevrachtingskantoor ("STAK") dan wel een door het bestuur van de STAK aangewezen gegadigde, tegen de op dat moment bekende waarde van de certificaten.”
2.10.
In een afzonderlijke brief aan [gedaagde] van dezelfde datum over diverse verwijten van [gedaagde] heeft SBK uitgelegd waarom deze naar haar mening onterecht zijn. Over de certificaten staat in die brief:
“Op 2 mei jl. hebben wij een mail van u ontvangen waarin u aangeeft van mening te zijn dat u ten onrechte niet bent uitgenodigd voor een vergadering voor certificaathouders van aandelen Spliethoff's Bevrachtingskantoor. Conform het certificatenreglement bent u verplicht uw certificaten te verkopen bij uitdiensttreding. U bent dus verplicht uw certificaten per 1 mei 2022 aan te bieden waardoor u per deze datum formeel geen certificaathouder meer bent, althans niet langer vergadergerechtigd bent. De verkoopprocedure is reeds in gang gezet.”
2.11.
Over de sommatiebrief van 3 mei 2022 heeft de advocaat van [gedaagde] , mr. Sweebe, bij brief van 6 mei 2022 aan de advocaat van Spliethoff c.s. geschreven, voor zover relevant:
“Deze brief en het bijgevoegde overzicht van de schuld, gedane aflossingen en verrekening roepen de nodige vragen op. De transitievergoeding zoals toegewezen door de kantonrechter wordt niet meegenomen in deze brief. Ook de opbrengst van de verkoop van de certificaten van aandelen Spliethoff bevrachtingskantoor staan er niet in. Tevens zijn de gecorrigeerde vakantiedagen, variabele bonus over 2021 en de variabele bonus over de maanden januari, februari, maart en april 2022 niet meegenomen.
Gaarne ontvang ik een juiste berekening van u.”
2.12.
Bij brief van 13 mei 2022 heeft mr. Prakke aan mr. Sweebe geantwoord, voor zover relevant:
“(…) Verrekening van de bij uw cliënt in bezit zijnde certificaten SBK heeft (nog) niet plaatsgevonden omdat hij ondanks dat dit in de desbetreffende reglementen staat, deze nog niet heeft aangeboden bij uitdiensttreding. Uw cliënt dient hiervoor een volmacht af te geven en dat is tot op heden nog niet gebeurd. Wel heeft uw cliënt in een e-mail van 2 mei aan Spliethoff aangegeven dat hij geen toestemming tot verkoop of overdracht van certificaten heeft gegeven en in "de komende juridische procedures sowieso opschorting van mogelijke overdracht gevraagd zal worden".
Gezien het voorgaande wordt uw cliënt hierbij verzocht cq gesommeerd om per omgaande de desbetreffende volmachten af te geven. Bij gebreke daarvan zal Spliethoff eenzijdig de noodzakelijke (rechts) maatregelen hiertoe nemen.
(…)
Van cliënte begreep ik dat het uitstaande saldo [van de door [gedaagde] af te lossen lening, naar de vzr begrijpt] inclusief rente tot 16 mei 2022 € 368.471,50 bedraagt. Na verrekening van de certificaten blijft er een bedrag van euro € 248.582,50 over te betalen door uw cliënt aan Spliethoff.”
2.13.
Met betrekking tot de certificaten heeft mr. Sweebe per brief van 23 mei 2022 geantwoord dat [gedaagde] niet tot afgifte van de volmachten voor de verkoop zal overgaan, omdat “de beschikking van de kantonrechter nog niet in kracht van gewijsde is gegaan. Tot die tijd verzoekt [gedaagde] opschorting van deze verkoop alsook van de terugbetalingsverplichting van de leningen.”
2.14.
Op 23 mei 2022 is [gedaagde] tegen de ontbindingsbeschikking van de kantonrechter in hoger beroep gegaan.
2.15.
Op 30 mei 2022 heeft [gedaagde] zijn schulden uit hoofde van de leningen afgelost.
2.16.
Op 20 juni 2022 heeft [gedaagde] in een e-mail met als onderwerp “Wanbeleid bij Spliethoff, Aansprakelijkheid. Vennoten [naam 6] [naam 7] / [gedaagde] , svp renteloze leningen direct naar mij, NIET meer via de Radarweg 36.” het bestuur en de commissarissen van de Spliethoff Groep hoofdelijk aansprakelijk gesteld wegens wanbeleid.
2.17.
Op 21 juni 2022 is de transitievergoeding naar [gedaagde] overgemaakt.
2.18.
Bij e-mail van 1 december 2022 heeft de advocaat van Spliethoff c.s. aan de advocaat van [gedaagde] geschreven dat het hoger beroep de tenuitvoerlegging van de ontbindingsbeschikking niet schorst en dat [gedaagde] “gehouden is
zijn 924 certificaten van aandelen (…) aan te bieden aan een door de Stichting Administratiekantoor Spliethoff aan te wijzen gegadigde binnen de Spliethoff Groep. In dit geval is Gracht Box B.V. aangewezen als partij aan wie [gedaagde] zijn Certificaten dient aan te bieden en over te dragen.
(…)”
Daarbij werd [gedaagde] wederom gesommeerd mee te werken aan de overdracht van zijn certificaten “conform de certificatenregeling”.
2.19.
Nadat [gedaagde] antwoordde dat hij niet zou meewerken voordat uitspraak zou zijn gedaan in hoger beroep, heeft SBK besloten deze uitspraak af te wachten.
2.20.
De zitting in hoger beroep was op 22 februari 2023. Het hof Amsterdam heeft op 27 juni 2023 de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd.
2.21.
Bij brief van 11 juli 2023 is [gedaagde] verzocht zijn certificaten aan te bieden aan Gracht Box B.V. “tegen de laatste gestelde koers bij uitdiensttreding, in dit geval 31-12-2021.”
2.22.
Daarop heeft de advocaat van [gedaagde] bij e-mail van 14 juli 2023 als volgt gereageerd:
“(…)
[gedaagde] is bereid om in te stemmen en mee te werken aan de overdracht van de certificaten. Niettemin is het belangrijk op te merken dat de waarde van de certificaten uit niets is gebleken. Het is van belang om te verifiëren of de gebruikte methodiek en de toegepaste gegevens juist zijn. Mogelijk kunt u hierover navraag doen bij SBK en de externe registeraccountant en om aanvullende informatie of verklaringen tonen om de herkomst van deze waarde aan te tonen. Er is destijds door u louter een waarde van €129,75 gesteld maar niet onderbouwd.
[gedaagde] verzoekt u om nadere onderbouwing. Tevens merk ik op dat [gedaagde] van Spliethoff geen fiscale jaaroverzichten heeft ontvangen, met het verzoek om hem die alsnog te verstrekken.
(…)”
2.23.
In reactie daarop heeft de advocaat van Spliethoff c.s. aan de advocaat van [gedaagde] op 20 juli 2023 per e-mail gestuurd:
- jaaropgaaf 2022 [gedaagde] ; en
- het directiebesluit ter bevestiging van de vastgestelde waarde.
Daarbij is gesteld:
“De laatset vastgestelde fiscale waarde van de certificaten is gecontroleerd en bevestigd door KPMG. Het rapport van Bevindingen van KPMG ter zake deze waarde is niet openbaar en mag niet worden verspreid zonder toestemming van KPMG.
Omdat ik uit uw e-mail begrijp dat uw cliënt toch graag inzage wenst in totstandkoming van deze waarde, hebben wij inmiddels toestemming van KPMG dat uw cliente het rapport in kan zien ten kantore van client - z
onder dat hij
daarbij
foto’s, kopieën of andere reproducties van het rapport wordeng
emaakt.
(…)“
2.24.
Op vragen van de advocaat van [gedaagde] , gesteld bij brief van 17 augustus 2023, heeft de advocaat van Spliethoff c.s. bij e-mail van 23 augustus 2023 geantwoord:
“(…) dat conform het van toepassing zijnde reglement, de waarde van de certificaten van uw cliënt zijn bepaald tegen de laatst bepaalde waarde per datum uitdiensttreding. Tegen deze achtergrond geldt als antwoord op uw vragen dat:
• de waarde van de certificaten van uw cliënt per 1 januari 2023 gelijk is aan de waarde per 1 januari 2022;
• er in 2023 geen dividend is uitgekeerd, wat overigens ook niet op uw cliënt van toepassing zou zijn geweest gelet op het bovenstaande;
• cliënt zijn jaaropgaaf over 2022 kan downloaden uit Cobra - en voor zover uw cliënt niet meer beschikt over zijn wachtwoord hij hierover contact kan opnemen met [naam 2] .
(…)”
2.25.
Op 28 augustus 2023 is [gedaagde] op het kantoor van SBK geweest en heeft daar in aanwezigheid van [naam 4] , financial controller bij SBK, het waarderingsrapport van KPMG - althans een hem door SBK ter beschikking gesteld document - ingezien.
2.26.
Op 31 augustus 2023 heeft (de advocaat van) Spliethoff c.s. aan (de advocaat van) [gedaagde] ter ondertekening een verklaring inzake verkoop en volmacht tot levering van de certificaten gestuurd.
2.27.
Na een reminder stelde de advocaat van [gedaagde] op 14 september 2023 dat [gedaagde] de waardebepaling per 31 december 2021 niet begreep en daarom niet wilde meewerken aan de overdracht van de certificaten, tenzij Spliethoff c.s. de waarde per 31 december 2022 zou uitkeren plus een extra nabetaling in verband met het einde van het dienstverband.

3.Het geschil

3.1.
Spliethoff c.s. vordert, samengevat:
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de overdracht van zijn 924 Certificaten aan Gracht Box B.V. met alles wat daartoe nodig en noodzakelijk is, welke certificaten alsdan vrij dienen te zijn van bijzondere lasten en beperkingen, waaronder van beslag, pandrechten en vruchtgebruik, onder meer door alle daartoe benodigde (rechts)handelingen te verrichten, zulks tegen betaling van een bedrag van € 119.889,00 door eiseressen aan [gedaagde] ,
II. dat indien [gedaagde] deze onvoorwaardelijke medewerking niet tijdig verleent, dit vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring(en) van [gedaagde] die benodigd zijn om de noodzakelijke rechtshandelingen te verrichten die nodig zijn voor de overdracht,
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proces- en nakosten, met wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert, samengevat, de volgende verweren:
1) er is geen overeenkomst tussen partijen op grond waarvan [gedaagde] verplicht is in het kader van de beëindiging van zijn dienstverband zijn certificaten aan Gracht Box B.V. over te dragen,
2) zelfs al zou het Reglement als contractuele basis kunnen worden aangemerkt (zoals Spliethoff c.s. stelt), dan nog strandt de vordering, omdat:
a) volgens het Reglement de waarde van de certificaten niet moet worden bepaald per 31 december 2021 maar per 31 december 2022,
b) [gedaagde] – dit is zijn grootste bezwaar – geen inzicht krijgt in de wijze waarop de certificaten door Spliethoff c.s. zijn gewaardeerd,
c) Spliethoff c.s. niet heeft aangetoond dat Gracht Box B.V. als gegadigde (aan wie de certificaten moeten worden overgedragen) is aangemerkt,
3 ) Spliethoff’s Bevrachtingskantoor B.V. is niet-ontvankelijk in haar vorderingen omdat zij geen belang heeft; de STAK is immers voor 100% aandeelhouder en geeft op basis daarvan de certificaten uit,
4) het geschil leent zich niet voor beslechting in kort geding, want er is geen spoedeisend belang, de kwestie is te complex voor behandeling in kort geding en toewijzing zou een onomkeerbaar gevolg hebben.
[gedaagde] stelt verder best bereid te zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht van zijn certificaten, maar uitsluitend tegen een huidige reële waarde. Deze waarde zou moeten worden vastgesteld door een onafhankelijk accountant. Een kort geding is niet de weg, want dan zou de voorzieningenrechter op de stoel van de accountant gaan zitten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Spliethoff c.s. vordert nakoming. Een vordering tot nakoming kan in kort geding alleen worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van de eisende partij zal volgen, bijvoorbeeld als gedaagde een kennelijk ongegrond verweer voert, en indien van eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
4.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er voldoende spoedeisend belang bij de vorderingen. Dat wordt onder 4.23 toegelicht.
Is [gedaagde] verplicht tot teruggave van de certificaten?
4.3.
Spliethoff c.s. stelt dat [gedaagde] contractueel verplicht is bij het einde van het dienstverband de certificaten aan te bieden conform het Reglement en onderbouwt dit als volgt. [gedaagde] , die tot aan de schorsing een lange en goede staat van dienst had, genoot de laatste jaren een royaal inkomen van rond € 295.000,00 per jaar aan salaris, tantième en variabele bonussen. Ook ontving hij jaarlijks winst uit zijn participaties in schepen van de groep. Daarnaast kunnen werknemers ook uit eigen middelen certificaten van aandelen verwerven in SBK en ook op die manier deelnemen in rechtspersonen en commanditaire vennootschappen (lees: schepen) behorend tot de Spliethoff Groep. Uit het tussen partijen geldende Reglement met betrekking tot certificatenregeling Spliethoff's Bevrachtingskantoor B.V. van maart 2010 (het Reglement
)volgt dat de werknemer bij einde dienstverband verplicht is de certificaten aan te bieden aan het bestuur van de STAK, dan wel een door het bestuur aangewezen gegadigde, tegen de op dat moment geldende waarde van de certificaten.
4.4.
Spliethoff c.s. beroept zich in het bijzonder op de volgende bepaling van het Reglement:
“Einde arbeidsovereenkomst (…)
Bij het einde van de arbeidsovereenkomst van de Werknemer (…), om welke reden ook, is de Werknemer (…) verplicht de Certificaten aan te bieden aan het bestuur van de Stichting dan wel een door het bestuur van de Stichting aangewezen gegadigde binnen de Spliethoff Groep, tegen de op dat moment bekende waarde van de Certificaten. Het is daarbij niet relevant op wiens initiatief de arbeidsovereenkomst is beëindigd noch of één van beide partijen schadeplichtig is ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De Werknemer (…) heeft geen recht op enige vergoeding van eventueel door de verkoop van de Certificaten geleden schade.”
Achtergrond van deze afspraak is volgens Spliethoff c.s. dat certificaten van aandelen exclusief zijn bedoeld voor werknemers van de Spliethoff Groep, zodat als de werkgever-werknemer relatie eindigt, de certificaten moeten worden 'teruggegeven'.
4.5.
[gedaagde] brengt daar het volgende tegenin. Hij is niet gebonden aan het Reglement, omdat het niet kwalificeert als certificaathouderovereenkomst en (om die reden) nooit door hem ondertekend is. Het Reglement dateert van 2010, terwijl [gedaagde] voor die tijd al certificaten bezat. Een document van latere datum kan niet eenzijdig door Spliethoff c.s. op de relatie tussen partijen van toepassing worden verklaard. Verder vindt [gedaagde] het opvallend dat in het Reglement is bepaald dat het op ‘ieder moment door het bestuur kan worden gewijzigd’ en dan vindbaar zou zijn via een – onvolledig vermelde – link. Tenslotte betwist [gedaagde] de stelling van Spliethoff c.s. dat [gedaagde] zijn verplichting tot overdracht erkend zou hebben.
4.6.
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van Spliethoff c.s. en overweegt daartoe als volgt.
4.7.
Sinds Spliethoff c.s. op 11 maart 2022 [gedaagde] wees op zijn verplichting tot overdracht van de certificaten is het bestaan van die verplichting door of namens [gedaagde] nooit ontkend, terwijl toch juist ook deze overdracht in de uitvoerige correspondentie tussen partijen en hun advocaten herhaaldelijk ter sprake is gekomen. Pas ruim 1,5 jaar later, op de zitting in dit kort geding, is [gedaagde] met genoemde verweren gekomen. Dat is zacht gezegd verrassend.
Hoe dit ook zij, anders dan [gedaagde] meent, kan uit zijn uitlatingen (en die van zijn advocaat namens hem) wel degelijk een erkenning van deze verplichting worden afgeleid. Hij heeft immers tot twee keer toe (op 2 en 23 mei 2022) gezegd dat hij opschorting van deze verplichting wenste, zonder toen (of later) het bestaan van deze verplichting ter discussie te stellen. Als enige reden om niet tot afgifte van de volmachten voor de verkoop over te gaan heeft hij toen gegeven dat “de beschikking van de kantonrechter nog niet in kracht van gewijsde is gegaan” (23 mei 2022).
Daarnaast is namens [gedaagde] op 6 mei 2022 opgemerkt: “…de opbrengst van de verkoop van de certificaten (…) staan er niet in.” Ook daaruit volgt eerder er- dan ontkenning van het bestaan van de verplichting tot overdracht.
Op 14 juli 2023 (zie 2.22) wordt namens [gedaagde] zelfs expliciet verklaard: “ [gedaagde] is bereid om in te stemmen en mee te werken aan de overdracht van de certificaten.”. Hij wil alleen nog een onderbouwing van de gestelde waarde van € 129,75 per certificaat.
4.8.
[gedaagde] heeft kennelijk niet zozeer bezwaar tegen de overdracht op zich, maar wil een hogere prijs. Dat bleek ook ter zitting, waar de advocaat van [gedaagde] verklaarde: “Nogmaals, [gedaagde] is best bereid om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht van zijn certificaten, echter uitsluitend tegen een huidige reële waarde.” [gedaagde] meent dat die waarde hoger ligt dan de door KPMG bepaalde waarde, zo verklaarde hij ter zitting.
4.9.
Daarnaast refereerde Spliethoff c.s. in de correspondentie al sinds maart 2022 aan een (certificaten)reglement.
4.10.
Uit de gedurende de 1,5 jaar tot aan de zitting door partijen gevoerde correspondentie blijkt, kortom, dat [gedaagde] zich er al die tijd van bewust moet zijn geweest dat hij tot overdracht van de certificaten verplicht was en dat op die verplichting een reglement van toepassing was.
Bindt het Reglement [gedaagde] ?
4.11.
Dat het Reglement het toepasselijke reglement is, heeft Spliethoff c.s. ook voldoende aannemelijk gemaakt. CFO [naam 1] heeft ter zitting verklaard dat elke werknemer bij toekenning van certificaten wordt verwezen naar een interne website van Spliethoff c.s. waarop (de geldende versie van) het Reglement en een folder met de waarde en andere informatie staat. Er is ook nooit eerder een (ex-) werknemer geweest die het bestaan van de verplichting tot overdracht en de verbindendheid van het Reglement ontkende, aldus [naam 1] . [naam 1] heeft op de zitting verder verklaard dat hij beschikt over een brief van Spliethoff c.s. aan [gedaagde] uit 2018 waarin wordt verwezen naar die folder en de vindplaats van het Reglement en andere stukken. Het bestaan van die brief is door [gedaagde] niet betwist, zodat in dit kort geding wordt uitgegaan van de juistheid van het betoog van Spliethoff c.s. op dit punt. Dat betekent dat het Reglement [gedaagde] wel degelijk bindt.
4.12.
Overigens geldt ook hier dat het verrassend is dat [gedaagde] pas ter zitting aanvoert dat het Reglement hem niet bekend is, althans niet bindt, terwijl Spliethoff c.s. in de correspondentie al sinds maart 2022 refereerde aan een ‘(certificaten)reglement’. Daarmee is een adequate reactie van Spliethoff c.s. op dit verweer bemoeilijkt en haar de kans ontnomen om bijvoorbeeld producties in te dienen ter weerlegging van dit verweer.
4.13.
Uit dit alles volgt dat [gedaagde] verplicht is tot verkoop en overdracht van de certificaten conform het Reglement.
Welke waarde volgt uit het Reglement?
4.14.
Over de waarde van de certificaten bepaalt het Reglement het volgende:
“Waarde van de Certificaten
De waarde van de Certificaten, zowel voor aan- als verkooptransacties, is gebaseerd op de vermogenswaarde van SBK per 31 december voorafgaand aan het jaar waarin de aan- of verkooptransactie wordt gedaan. Voor de berekening van de vermogenswaarde wordt uitgegaan van een consistent waarderingssysteem. De vaststelling van de vermogenswaarde wordt gecontroleerd door een daartoe door de Stichting aangewezen externe registeraccountant.”
4.15.
Volgens [gedaagde] gaat het op grond van deze bepaling om de waarde per 31 december 2022 (die volgens hem hoger is dan de waarde per 31 december 2021), want als hij zijn certificaten nu zou (moeten) verkopen aan Spliethoff c.s. is dat in 2023. Het jaar daaraan voorafgaand is 2022. Ook heeft [gedaagde] nog de ‘huidige reële waarde’ of de datum van de ontbindingsbeschikking van de Kantonrechter (24 februari 2022) als mogelijke peildata genoemd.
4.16.
Spliethoff c.s. stelt daarentegen dat het gaat om de waarde per 31 december 2021 en wijst daartoe op het verband met de bepaling in het Reglement over het einde van de arbeidsovereenkomst (zie hierboven r.o. 4.4). In die bepaling wordt aangeknoopt bij de per einde van de arbeidsovereenkomst bekende waarde.
4.17.
De voorzieningenrechter constateert dat beide bepalingen, ook in samenhang beschouwd, niet uitblinken in duidelijkheid, maar dat de uitleg die Spliethoff c.s. daaraan geeft de meest voor de hand liggende is. Het kan niet de bedoeling zijn dat één van de partijen eenzijdig de waardepeildatum steeds verder vooruit kan schuiven door niet mee te werken aan de verkoop en overdracht. Het is evident de bedoeling van de regeling dat de certificaten worden aangeboden bij het einde van de arbeidsovereenkomst (“Bij het einde van de arbeidsovereenkomst (…), is de Werknemer (…) verplicht de Certificaten aan te bieden (…)”). De datum waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd staat vast (1 mei 2022), zodat het ook om die reden voor de hand ligt daarbij aan te knopen, De “aan- of verkooptransactie” moet worden gedaan in het jaar van het einde van de arbeidsovereenkomst, 2022, en gelet op de bepaling in het Reglement over de waarde (zie 4.14) is de waarde per 31 december voorafgaand aan dat jaar bepalend. Dat is dus 31 december 2021. Het desbetreffende verweer van [gedaagde] faalt daarom.
Hoe wordt de waarde bepaald en aan wie moet worden overgedragen?
4.18.
Ook de verweren (2.b en c) dat [gedaagde] geen inzicht krijgt in de wijze waarop de certificaten zijn gewaardeerd en dat Spliethoff c.s. niet heeft aangetoond dat Gracht Box B.V. als gegadigde is aangemerkt, worden verworpen. Daarvoor zijn de volgende redenen.
4.19.
Volgens het Reglement wordt de vaststelling van de vermogenswaarde gecontroleerd door een daartoe door de Stichting aangewezen externe registeraccountant (zie 4.14). Met het waarderingsrapport van KPMG heeft Spliethoff c.s. aan deze verplichting voldaan. [gedaagde] heeft daarin inzage gekregen, hoewel kennelijk een dergelijke inzage bij certificaatoverdrachten bij Spliethoff c.s. niet gebruikelijk is. Die inzage wordt bevestigd door het e-mail bericht van de heer [naam 5] , partner bij KPMG, van 16 oktober 2023 waarin hij verklaart dat KPMG de directie van SBK toestemming heeft gegeven om [gedaagde] inzage te verschaffen in haar rapportage met betrekking tot de prijsbepaling per 31 december 2021. Het is niet voor de hand liggend dat SBK om die instemming zou vragen en vervolgens [gedaagde] niet dat rapport maar een ander document (2.25) ter beschikking stelt. Bovendien heeft Spliethoff c.s. naar eigen zeggen ook nog vragen van [gedaagde] over het rapport beantwoord. Na die inzage en dat gesprek heeft [gedaagde] voor de zitting geen nadere vragen over de waardering aan Spliethoff c.s. gesteld. [gedaagde] heeft de onafhankelijkheid van KPMG weliswaar betwist, maar deze betwisting niet onderbouwd. Geconcludeerd wordt derhalve dat het waarderingsrapport voldoet de eraan gestelde eisen.
4.20.
In het Reglement is bepaald dat de certificaten moeten worden aangeboden aan het bestuur van de STAK of aan een door het bestuur van de STAK aangewezen gegadigde (zie 4.4). Het is aan het bestuur van de STAK om een gegadigde aan te wijzen. Zij stelt Gracht Box B.V. te hebben aangewezen. Dat is voldoende. Waarom aan de juistheid van deze stelling zou moeten worden getwijfeld en waarom de STAK de aanwijzing zou moeten aantonen door bijvoorbeeld een bestuursbesluit in het geding te brengen, zoals [gedaagde] aanvoert, heeft hij niet duidelijk gemaakt.
SBK geen belang?
4.21.
[gedaagde] voert nog aan dat SBK niet-ontvankelijk is in haar vorderingen omdat zij geen belang heeft. Ook dit verweer (3) gaat niet op. Het gaat in deze zaak om certificaten van aandelen in SBK. Het feit dat de STAK 100% aandeelhouder is van SBK maakt niet dat SBK geen belang heeft.
Overige verweren
4.22.
Ook de (overige) onder 4) vermelde verweren falen. Anders dan [gedaagde] meent, betekent complexiteit – nog afgezien van de vraag of daar in dit geval sprake van is - niet dat een geschil ongeschikt is om in kort geding te worden beslist [1] . [gedaagde] miskent ook dat de omstandigheid dat de gevolgen van een in kort geding te geven voorziening feitelijk onomkeerbaar zijn, aan het geven van een dergelijke voorziening niet in de weg staat. Dat is vaste rechtspraak [2] .
Slot
4.23.
Al met al is voldoende aannemelijk dat Spliethoff c.s. recht heeft op overdracht van de certificaten door [gedaagde] tegen een koopsom van € 129,75 per certificaat. Zij heeft daarbij ook voldoende (spoedeisend) belang. Spliethoff c.s. heeft veel geduld met [gedaagde] gehad. Zelf heeft zij aan haar verplichtingen in verband met het einde van het dienstverband voldaan, maar [gedaagde] heeft bij de nakoming van zijn diverse verplichtingen steeds nieuwe obstakels opgeworpen. Vanaf 1 mei 2022 kon Spliethoff c.s. al aanspraak maken op overdracht van de certificaten, want vanaf toen gold de arbeidsovereenkomst van [gedaagde] als beëindigd. De arbeidsovereen-komst was op grond van artikel 7:671b BW ontbonden, zodat het hoger beroep de tenuitvoerlegging niet schorste (artikel 7:683 lid 1 BW). Van Spliethoff c.s. kan niet worden gevergd dat zij ook nog de uitslag van een bodemprocedure over de certificaten afwacht. Met toewijzing van de gevraagde voorzieningen wordt een einde gemaakt aan een al bijna 1,5 jaar durende wanprestatie van [gedaagde] waarvan eisers nadeel ondervinden. Spliethoff c.s. heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] al die tijd blokkeert dat zijn certificaten weer beschikbaar komen voor medewerkers van de Spliethoff Groep.
4.24.
De vorderingen zullen worden toegewezen en [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Spliethoff c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 107,32
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.862,32

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht van zijn 924 certificaten in aandelen SBK aan Gracht Box B.V, met alles wat daartoe nodig en noodzakelijk is, welke certificaten dan vrij dienen te zijn van bijzondere lasten en beperkingen (zoals beslag, pandrechten en vruchtgebruik), onder meer door alle daartoe benodigde (rechts)handelingen te verrichten, zulks tegen betaling van een bedrag van € 119.889,00 (honderdnegentienduizendachthonderdnegenentachtig euro) door eisers aan [gedaagde] ,
5.2.
bepaalt dat, indien [gedaagde] niet voldoet aan de veroordeling onder 5.1, dit vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring(en) van [gedaagde] die benodigd zijn om de noodzakelijke rechtshandelingen te verrichten die nodig zijn voor bedoelde verkoop en overdracht,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Spliethoff c.s. tot op heden begroot op € 1.862,32, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2023. [3]

Voetnoten

1.Asser Procesrecht/Boonekamp 6 2020/141 en daar vermelde arresten Hoge Raad.
2.Sinds HR 8 februari 1946, ECLI:NL:HR:1946:67, recent bevestigd in Hoge Raad 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499 en Hoge Raad 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:503.
3.type: MAH