ECLI:NL:RBAMS:2023:6938

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
13-166192-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de executie van een Europees Aanhoudingsbevel uit Polen met betrekking tot de opgeëiste persoon

Op 24 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de executie van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1976, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB aangehouden om nadere informatie op te vragen over de procedure in hoger beroep in Polen, aangezien er twijfels bestaan over de rechtsgang en de rechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat hij niet kan aantonen dat hij vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijft. De officier van justitie heeft zich verzet tegen de gelijkstelling, wat de rechtbank heeft onderschreven. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen bewijs is dat de opgeëiste persoon in zijn strafzaak in Polen een eerlijk proces heeft gehad, maar dat er geen individueel reëel gevaar is aangetoond. De rechtbank heeft besloten om de behandeling van de zaak te heropenen op 31 oktober 2023, zodat de officier van justitie de nodige vragen kan voorleggen aan de Poolse autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/166192-23
Datum uitspraak: 24 oktober 2023
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 11 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 mei 2023 door
the Regional Court in Poznań(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat te Best en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of 27 August 2020 of the Poznań District Court for Stare Miasto in Poznań (Polen) commuted by the judgment of 2 June 2021 by the Regional Court in Poznań with the custodial sentence of five years and eight months against [opgeëiste persoon], met referenties: VIII K 548/17 en XVII Ka 42/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vijf jaren en een dag. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het in onderdeel e) van het EAB als eerste vermelde strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
5. illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het in onderdeel e) van het EAB als tweede vermelde strafbare feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo de straf in Nederland te kunnen ondergaan. Hoewel de opgeëiste persoon niet kan aantonen dat hij vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijft, heeft hij namelijk sterke banden met Nederland.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet gelijk kan worden gesteld met een Nederlander, omdat een onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland voor de duur van vijf jaren niet is aangetoond.
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat niet met objectieve stukken is aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Nu reeds niet aan het eerste vereiste is voldaan, behoeft het tweede vereiste geen bespreking meer. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. Zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep dient aan artikel 12 OLW te worden getoetst. In eerste aanleg is de opgeëiste persoon alleen aanwezig geweest bij de zitting waar de tenlastelegging is voorgelezen. Dat was toen hij nog in voorlopige hechtenis zat. Hij is later in vrijheid gesteld en in oktober 2018 naar Nederland gegaan. Hij weet niet wat zijn advocaat heeft gedaan en was in ieder geval niet op de hoogte van de procedure in hoger beroep. Subsidiair moet de behandeling van de zaak worden aangehouden, om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of de opgeëiste persoon hem heeft gemachtigd om hoger beroep in te stellen en de verdediging te voeren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat enkel de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW dient te worden getoetst, omdat de officier van justitie veronderstelt dat in die procedure als laatste over schuld en straf is beslist. De opgeëiste persoon is in beide instanties vertegenwoordigd door een advocaat van zijn keuze. Bovendien heeft hij zijn adres opgegeven, heeft hij een adresinstructie ontvangen én zijn de oproepen naar het opgegeven adres verzonden. Derhalve staat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg.
De rechtbank overweegt als volgt. Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (Hof van Justitie van de Europese Unie,
10 augustus 2017, C-270/17 PPU (Tupikas), ECLI:EU:C:2017:628).
De rechtbank kan op grond van de informatie in het EAB niet vaststellen of in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en de aan hem op te leggen straf, zodat het voor de rechtbank niet mogelijk is om vast te stellen welke beslissing aan artikel 12 OLW dient te worden getoetst.
Ook ontbreekt verdere informatie, zodat de rechtbank evenmin kan vaststellen of (één van) de omstandigheden zoals bedoeld in artikel 12, onder a tot en met d, OLW van toepassing is, dan wel, als dit niet het geval is, van weigering van de overlevering kan worden afgezien omdat overlevering van de opgeëiste persoon geen schending van zijn verdedigingsrechten inhoudt. Nu de beslistermijn nog niet is verstreken, ziet de rechtbank reden om hierover nadere vragen te stellen. De rechtbank zal de behandeling van de zaak daarom aanhouden, om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen de hierna te noemen vragen te beantwoorden:
Is bij de beslissing in hoger beroep van 2 juni 2021 van
the Regional Court in Poznań(kenmerk XVII Ka 42/12) definitief uitspraak gedaan over de schuld van de betrokkene en is aan hem een straf opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld?
Voor zover het hoger beroep tegen het vonnis van 27 augustus 2020 van
the District Court in Poznań(kenmerk VIII K 548/17) niet was gericht tegen het oordeel over de schuld van de opgeëiste persoon aan het feit: was de opgeëiste persoon op de hoogte van het voorgenomen proces in eerste aanleg? Heeft de opgeëiste persoon zijn advocaat gemachtigd hem te vertegenwoordigen in eerste aanleg? Heeft de gemachtigd raadsman daadwerkelijk de verdediging gevoerd ter zitting in eerste aanleg?
Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend is: Door wie werd het hoger beroep ingesteld, de officier van justitie of de verdediging?
a) Indien het hoger beroep is ingesteld door de advocaat van de opgeëiste persoon, was deze advocaat een door de opgeëiste persoon gemachtigde raadsman en zo ja, heeft deze gemachtigd raadsman ook daadwerkelijk de verdediging gevoerd ter zitting in de procedure in hoger beroep?
b) Indien de officier van justitie het hoger beroep heeft ingesteld: was de opgeëiste persoon op de hoogte van het voorgenomen proces in hoger beroep? Heeft de opgeëiste persoon zijn advocaat gemachtigd hem te vertegenwoordigen in hoger beroep? Heeft de gemachtigd raadsman daadwerkelijk de verdediging gevoerd ter zitting?
Geldt de adresinstructie ook voor het proces in hoger beroep?

8.Beslissing

De rechtbank:
HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing tot
31 oktober 2023 om 14:00 uur teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor onder 3 genoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen voornoemd tijdstip;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemd tijdstip.
Deze tussenuitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (