ECLI:NL:RBAMS:2023:6926

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
731876 HA ZA 23-340
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van accountant tot het informeren van klant over kosten van meerwerk en zorgplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een accountancykantoor, aangeduid als [eiser], en een vennootschap onder firma, aangeduid als [gedaagden]. De zaak betreft de vraag of [gedaagden] verplicht is om openstaande facturen van [eiser] te betalen voor extra werkzaamheden die zijn verricht. De rechtbank oordeelt dat [gedaagden] niet hoeft te betalen, omdat niet kan worden vastgesteld dat [eiser] [gedaagden] voorafgaand aan het verrichten van deze werkzaamheden op de hoogte heeft gebracht van de geschatte kosten en dat er geen prijsafspraken zijn gemaakt. Dit is in strijd met de zorgplicht die op accountants rust, die hen verplicht om hun klanten tijdig en schriftelijk te informeren over extra kosten. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af en veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagden]. In reconventie vordert [gedaagden] schadevergoeding van [eiser], maar ook deze vorderingen worden afgewezen omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat [eiser] tekort is geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank concludeert dat [gedaagden] geen recht heeft op schadevergoeding en dat de vorderingen van [gedaagden] ook worden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/731876 / HA ZA 23-340
Vonnis van 25 oktober 2023
in de zaak van
de openbare maatschap
[eiser],
gevestigd in Driebergen-Rijssenburg,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.A. van der Hoeven in Utrecht,
tegen

1.de vennootschap onder firma[gedaagde 1] V.O.F.,gevestigd in [vestigingsplaats] ,

2.
[gedaagde 2],
wonend in [woonplaats 1] ,
3.
[gedaagde 3],
wonend in [woonplaats 2] ,
4.
[gedaagde 4],
wonend in [woonplaats 3] ,
5. de besloten vennootschap
[gedaagde 5] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] , afzonderlijk: de vof, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en de holding,
advocaat: mr. W. van Veldhuizen in Tilburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van de kantonrechter van 3 maart 2023, waarin de zaak is doorverwezen naar de handelskamer van deze rechtbank, en de daarin genoemde processtukken,
  • het tussenvonnis van 14 juni 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 augustus 2023 en de daarin genoemde processtukken,
  • de brief van [eiser] van 28 september 2023 met opmerkingen op het proces-verbaal.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een accountancykantoor.
2.2.
De vof is een slagerij, waarvan de beherend vennoten [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en de holding zijn (geweest). Bestuurder en enig aandeelhouder van de holding is [gedaagde 2] .
2.3.
[eiser] heeft accountantswerkzaamheden verricht voor de vof en de holding in januari 2017 tot oktober 2020. Partijen hebben daarvoor een overeenkomst van opdracht gesloten.
2.4.
Voor de start van de werkzaamheden heeft [eiser] op 9 augustus 2016 een e-mail gestuurd aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . In de e-mail staat dat [eiser] de vof € 730,- exclusief btw per maand in rekening zal brengen voor:
“(…)
- digitale verwerking circa 700 inkoopfacturen per jaar (…);
- digitale verwerking circa 250 verkoopfacturen per jaar (…);
- digitale verwerking Rabobank + ING (…);
- digitale salarisadministratie 10 personeelsleden;
- kasmutaties via de mobiele app.
(…)
- Periodieke digitale verwerking per 4 weken periode van de financiële administratie.
- Opstellen en indienen van de periodieke aangiften omzetbelasting en loonbelasting;
- Opstellen van de jaarlijkse (fiscale) jaarstukken en de aangiften inkomstenbelasting. (…)”
Verder staat in de e-mail dat de eenmalige kosten voor “(…) het fuseren, liquideren en de onderneming inbrengen in de vof structuur (…)” € 2.750,- exclusief btw zijn.
2.5.
[gedaagden] heeft vanaf 1 januari 2017 maandelijks het afgesproken tarief betaald.
2.6.
[eiser] heeft de vof op 4 oktober 2016 en 28 mei 2019 brieven gestuurd, met als onderwerp “opdrachtbevestiging fiscale jaarstukken” en “opdrachtbevestiging samenstelling jaarrekening”. Op 8 maart 2017 heeft [eiser] aan de holding een brief gestuurd, met ook als onderwerp ”opdrachtbevestiging samenstelling jaarrekening”. In deze drie brieven staat dat [eiser] werkzaamheden zal verrichten voor de vof en/of de holding en dat [eiser] een honorarium in rekening zal brengen bij verrichte werkzaamheden. Daarbij zijn geen prijzen genoemd. Ook staat in de brieven dat op de diensten van [eiser] haar algemene voorwaarden van toepassing zijn en dat een exemplaar van die algemene voorwaarden is bijgevoegd. Onderaan elk van de brieven staat nogmaals dat de algemene voorwaarden als bijlage zijn gevoegd. De brieven zijn (door [gedaagde 2] of [gedaagde 3] ) ondertekend retour gestuurd aan [eiser] .
2.7.
Op 17 augustus 2018 heeft [eiser] een e-mail aan [gedaagden] gestuurd waarin staat:
“ (…) Over de kosten van de financiering moeten we het nog wel hebben, zit ook vanaf mijn kant behoorlijk werk in het traject vanaf aanvraag Rabo tot heden. (…)”
2.8.
[eiser] heeft [gedaagden] in de periode 20 januari 2020 tot en met 20 januari 2021 zes facturen gestuurd die zien op andere werkzaamheden dan waar partijen onder 2.4 een maandelijks bedrag voor hebben afgesproken. De specificaties bij de facturen vermelden dat het gaat om werkzaamheden voor boekjaar 2017 tot en met 2020. Het totaalbedrag is
€ 22.477,93 inclusief btw. [gedaagden] heeft deze facturen niet betaald.
2.9.
[gedaagden] heeft via een brief van zijn advocaat van 1 oktober 2020 de samenwerking met [eiser] per direct beëindigd.

3.Het geschil

3.1.
De standpunten van partijen worden hier verkort weergegeven. Voor zover nodig wordt daarop in de beoordeling verder ingegaan.
in conventie
3.2.
[eiser] vordert samengevat dat de rechtbank:
I. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om te betalen aan [eiser] : € 22.477,93, vermeerderd met rente en kosten, waaronder de (werkelijke) proceskosten,
II. de holding veroordeelt om te betalen aan [eiser] : € 1.817,42, vermeerderd met rente en kosten.
Daarnaast vordert [eiser] dat de rechtbank bepaalt dat [gedaagden] ook aan het vonnis moet voldoen als hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
3.3.
[eiser] baseert haar vorderingen op de stelling dat zij – naast de onder 2.4 genoemde werkzaamheden – meerwerk heeft verricht voor de vof en de holding, waar [gedaagden] voor moet betalen.
3.4.
[gedaagden] betwist dat hij nog iets moet betalen aan [eiser] . Allereerst betwist [gedaagden] dat [eiser] een bedrag moet krijgen voor verricht meerwerk. [gedaagden] erkent dat [eiser] ook andere werkzaamheden dan het onder 2.4 genoemde werk heeft verricht, maar hij mocht er van uitgaan dat [eiser] daarvoor geen extra kosten in rekening zou brengen. Dit komt volgens [gedaagden] doordat partijen in augustus 2016 een prijsafspraak hebben gemaakt (zie onder 2.4), [eiser] daarna niet concreet met hem heeft gesproken over aanvullende kosten en [eiser] de facturen pas jaren later heeft gestuurd aan [gedaagden] Daarnaast betwist [gedaagden] dat [eiser] al het gestelde meerwerk heeft verricht.
in reconventie
3.5.
[gedaagden] vordert samengevat dat de rechtbank:
I. voor recht verklaart dat [eiser] tegenover [gedaagden] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen,
II. [eiser] veroordeelt om € 100.000,- als voorschot op een schadevergoeding te betalen aan [gedaagden] , en de verdere schade, op te maken bij staat,
III. [eiser] veroordeelt in de (proces)kosten.
Daarnaast vordert [gedaagden] dat de rechtbank bepaalt dat [eiser] ook aan het vonnis moet voldoen als hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
3.6.
[gedaagden] baseert zijn vorderingen op de stelling dat [eiser] fouten heeft gemaakt bij haar dienstverlening door:
  • in strijd met gemaakte afspraken de holding niet te liquideren en niet de geruisloze inbreng te realiseren,
  • ook nadien geen uitleg te geven over hoe de geruisloze inbreng te realiseren zou zijn,
  • geen correcte jaarrekeningen en vennootschapsbelastingaangiften op te stellen en
  • geen rekening en verantwoording af te leggen over de verrichte werkzaamheden.
[gedaagden] stelt dat hij door die fouten schade heeft geleden, die [eiser] moet vergoeden.
3.7.
[eiser] vindt dat de vorderingen van [gedaagden] moeten worden afgewezen, omdat zij geen fouten heeft gemaakt in haar werk voor [gedaagden]

4.De beoordeling

in conventie
Kern van de zaak
4.1.
Het gaat in deze zaak (in conventie) om de vraag of [gedaagden] de openstaande facturen van [eiser] moet betalen. Voor het beantwoorden van die vraag moet de rechtbank eerst beoordelen of partijen hebben afgesproken dat [eiser] meerwerk zou verrichten en dat [gedaagden] [eiser] daarvoor (extra) zou betalen. De facturen die [eiser] betaald wil krijgen, zien namelijk op andere werkzaamheden dan waarover partijen een maandelijkse prijsafspraak hebben gemaakt en [gedaagden] betwist dat hij daarvoor moet betalen.
[gedaagden] hoeft openstaande facturen niet te betalen
4.2.
[gedaagden] , waaronder de holding, hoeft de openstaande facturen van [eiser] niet te betalen. Weliswaar heeft [eiser] op verzoek van [gedaagden] meer werk uitgevoerd dan waarover partijen een prijsafspraak hebben gemaakt, maar er kan niet worden vastgesteld dat [eiser] vóór het verrichten daarvan [gedaagden] op de hoogte heeft gebracht van de daarmee gemoeide (geschatte) kosten en/of dat [eiser] daarover met [gedaagden] afspraken heeft gemaakt. Dat had [eiser] wel moeten doen, omdat [eiser] een accountant is en voor accountants zware eisen gelden als zij betaald willen krijgen voor meerwerk. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. De rechtbank licht haar oordeel hierna uitgebreider toe.
Zorgplicht [eiser]
4.3.
Uit de e-mail van augustus 2016 (zie onder 2.4) blijkt welke werkzaamheden [eiser] zou verrichten en welke prijs [gedaagden] daarvoor zou betalen. Daarnaast staat vast dat [gedaagden] op meerdere momenten tijdens de samenwerking [eiser] om meer en andere werkzaamheden heeft gevraagd. Zo heeft [eiser] onbetwist gesteld dat zij [gedaagden] heeft geadviseerd bij een financiering en daarvoor ook een leningsovereenkomst heeft opgesteld, over het openen van een tweede bedrijfsvestiging, de verdeling van de winst van de vof, aanvullende personeelskwesties en een hypotheekaanvraag van [gedaagde 3] .
4.4.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat het voor [gedaagden] duidelijk moet zijn geweest dat hij voor die andere (omvangrijke) werkzaamheden loon was verschuldigd. Dit is ook in lijn met de algemene voorwaarden van [eiser] , waarin staat dat [eiser] een vergoeding in rekening zal brengen bij verrichte werkzaamheden. Die algemene voorwaarden gelden tussen partijen, omdat [gedaagden] daarmee heeft ingestemd. [gedaagden] heeft namelijk (namens de vof en de holding) de brieven van [eiser] waarin staat dat haar algemene voorwaarden gelden op de dienstverlening ondertekend (zie onder 2.6). Bovendien zijn de accountantskosten zoals opgenomen in de conceptjaarrekeningen steeds expliciet aan de orde gekomen bij de bespreking daarvan. Ook heeft [eiser] gewezen op haar e-mail van 17 augustus 2018 (zie onder 2.7).
4.5.
[gedaagden] vindt dat zij ervan uit mocht gaan dat voor de extra werkzaamheden geen extra kosten in rekening zouden worden gebracht. Hij beschouwde [eiser] als zijn ‘trusted advisor’ en kon voor allerlei kleine vragen en adviezen bij [eiser] terecht. Daarbij is nooit de indruk gewekt dat daarvoor extra betaald moest worden. Vanaf augustus 2016 tot januari 2020 heeft [eiser] de extra werkzaamheden uitgevoerd zonder daar iets voor in rekening te brengen. [eiser] heeft nooit met [gedaagden] besproken dat er extra uren in rekening gebracht zouden worden en tegen welk tarief. Ook niet bij de bespreking van de conceptjaarrekening. Het was aan [eiser] als accountant om [gedaagden] helder en schriftelijk bewust te maken van de financiële consequenties van de verzochte extra werkzaamheden. Op de e-mail van 17 augustus 2018 is [eiser] niet meer teruggekomen.
4.6.
[eiser] kan voor de extra werkzaamheden geen betaling afdwingen, omdat [eiser] niet heeft voldaan aan haar zorgplicht tegenover [gedaagden] Die zorgplicht staat in artikel 7:401 en 7:403 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en is nader ingevuld in de rechtspraak. De zorgplicht houdt in dat een accountant als opdrachtnemer zijn klant als opdrachtgever (tussentijds) op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden bij het uitvoeren van de opdracht. Als de accountant boven op de afgesproken werkzaamheden méér werk moet uitvoeren, dan moet hij dit tijdig melden aan zijn klant, met opgave van de daaraan verbonden (geschatte) kosten. De accountant heeft deze informatieplicht ook als de opdrachtgever zelf verzoekt om extra werkzaamheden, zodat de opdrachtgever bewust is van de gevolgen van zijn verzoek en partijen eventueel kunnen overleggen. Een accountant moet dus vooraf heldere afspraken maken met zijn klant over welke werkzaamheden hij beschouwt als meerwerk, welke kosten hij daarvoor in rekening brengt en deze afspraken duidelijk vastleggen. [1]
4.7.
[eiser] heeft [gedaagden] niet schriftelijk gewaarschuwd dat zij het gefactureerde meerwerk als zodanig beschouwt voordat zij eraan begon. Ook heeft zij [gedaagden] niet vóór het starten schriftelijk gewaarschuwd voor de (geschatte) prijs van haar aanvullende werkzaamheden. [eiser] stelt weliswaar dat zij [gedaagden] mondeling heeft gewaarschuwd voor extra kosten tijdens besprekingen, maar dit wordt door [gedaagden] betwist. Bovendien is dat dus in elk geval niet schriftelijk geweest. Ook de e-mail van [naam] van [eiser] van 17 augustus 2018, waarin hij [gedaagden] meedeelt dat ze het moeten hebben over “de kosten van de financiering”, is niet voldoende. Uit die e-mail blijkt namelijk niet dat [eiser] [gedaagden] heeft gewaarschuwd welke kosten [gedaagden] kon verwachten voordat [eiser] was gestart met het meerwerk. Bovendien blijkt daaruit niet welke kosten er dan in rekening zullen worden gebracht. Datzelfde geldt voor de algemene voorwaarden van [eiser] of haar brieven uit 2016, 2017 en 2019 (zie onder 2.6), waarin staat dat [eiser] een vergoeding voor haar werkzaamheden vraagt. Weliswaar is dat als een algemene waarschuwing vooraf te beschouwen, maar daarin wordt geen tarief genoemd. Dat [eiser] de extra accountantskosten heeft opgenomen in de jaarrekeningen maakt nog niet dat [eiser] [gedaagden] tijdig heeft gewaarschuwd voor het meerwerk en bijbehorende kosten. Dit nog afgezien van het verweer van [gedaagden] , waarin hij ontkent dat hij uit de jaarrekeningen had moeten begrijpen dat hij een aanvullende vergoeding was verschuldigd aan [eiser] en dat deze kosten niet expliciet met hem zijn besproken. De zorgplicht voorziet nu juist in deze situatie. Deze houdt in dat onduidelijkheid over meerwerk en de verwachte kosten daarvan moet worden voorkomen door hierover vooraf, expliciet en schriftelijk met de opdrachtnemer afspraken te maken. Omdat [eiser] de extra werkzaamheden bovendien pas jaren later in rekening heeft gebracht, heeft [gedaagden] er steeds van uit kunnen gaan dat daarvoor geen extra kosten in rekening werden gebracht. Dat [gedaagden] zelf zou hebben gevraagd om de bedragen later te factureren, is betwist en blijkt nergens uit. [gedaagden] is een slagersbedrijf en, zoals door [gedaagde 3] toegelicht op zitting, een leek op het expertisegebied van [eiser] . Onder deze omstandigheden staat het niet voldoen aan de zorgplicht eraan in de weg om [gedaagden] te veroordelen de facturen te betalen.
4.8.
[eiser] heeft nog een beroep gedaan op artikel 7:405 BW. Daarin staat dat de opdrachtgever loon moet betalen aan zijn opdrachtnemer (lid 1) en dat als partijen de hoogte van het loon niet hebben bepaald, dit een redelijk loon moet zijn (lid 2). [gedaagden] heeft betwist dat voor de extra werkzaamheden sprake is van een opdracht in de zin van aanbod en aanvaarding; hij waren immers in de veronderstelling dat de extra werkzaamheden onder de vaste prijs zouden vallen.
4.9.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, kan niet worden vastgesteld dat [gedaagden] opdracht heeft gegeven de extra werkzaamheden te verrichten, ook als daar extra kosten tegenover staan. [gedaagden] is [eiser] daarom ook geen redelijk loon verschuldigd. Bovendien, als een accountant in een vergelijkbaar geval wél een beroep zou kunnen doen op dit wetsartikel, zou het inhouden dat hij zorgplicht op dit punt zou kunnen ontwijken. De door [eiser] in dit verband aangehaalde rechtspraak is niet vergelijkbaar met deze zaak, onder andere omdat in die procedure de opdrachtnemer een prijsopgave van de te verrichten extra werkzaamheden heeft verstrekt, waarop de opdrachtgever akkoord heeft gegeven. Dat is in deze zaak niet aan de orde.
(Proces)kosten in conventie
4.10.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten van [gedaagden] vastgesteld op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.532,00
(2 punten × € 766,00)
Totaal
4.369,00
4.11.
Ook wordt [eiser] veroordeeld in de nakosten. Dit zijn kosten die worden toegewezen aan de partij die (overwegend) in het gelijk is gesteld (in dit geval [gedaagden] ), als vergoeding voor advocaatkosten en eventuele betekeningskosten die ontstaan na het wijzen van dit vonnis. Onder de beslissing staat om welke bedragen het gaat.
in reconventie
Kern van de zaak
4.12.
[gedaagden] stelt in reconventie dat [eiser] bij het uitvoeren van haar accountantswerkzaamheden fouten heeft gemaakt, waardoor [gedaagden] schade heeft geleden. [gedaagden] vindt dat [eiser] die schade moet betalen. [eiser] ontkent fouten te hebben gemaakt. Het gaat in reconventie daarom om de vraag of [eiser] aansprakelijk is voor de gestelde schade. De rechtbank moet daarvoor eerst kunnen vaststellen dat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van haar overeenkomst met [gedaagden] , waarvoor van belang is wat partijen overeen zijn gekomen.
[eiser] is niet tekortgeschoten
4.13.
De rechtbank kan niet vaststellen dat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van haar overeenkomst met [gedaagden] Dat komt omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat [eiser] bij het uitvoeren van haar accountantswerkzaamheden de door [gedaagden] gestelde fouten heeft gemaakt. De vorderingen van [gedaagden] worden daarom afgewezen.
Gestelde fouten niet vastgesteld
4.14.
[gedaagden] stelt dat de fouten van [eiser] bestaan uit:
  • in strijd met gemaakte afspraken de holding niet te liquideren en niet de geruisloze inbreng te realiseren,
  • ook nadien geen uitleg te geven over hoe de geruisloze inbreng te realiseren zou zijn,
  • geen correcte jaarrekeningen en vennootschapsbelastingaangiften op te stellen, en
  • geen rekening en verantwoording af te leggen over de verrichte werkzaamheden.
4.15.
Omdat [gedaagden] zich op de rechtsgevolgen van deze tekortkomingen beroept, draagt hij de stelplicht en zo nodig de bewijslast daarvan. De rechtbank legt per gestelde tekortkoming uit waarom [gedaagden] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd.
4.16.
Allereerst kan niet worden vastgesteld dat partijen hebben afgesproken dat [eiser] de holding zou liquideren en de geruisloze inbreng zou realiseren. [gedaagden] verwijst voor het bestaan van die afspraak naar de e-mail van augustus 2016 (zie onder 2.4). [eiser] geeft daarin aan dat zij kosten in rekening brengt voor “het fuseren, liquideren en de onderneming inbrengen in de vof structuur”. [eiser] heeft toegelicht dat die mededeling zag op de afspraak dat [eiser] twee werkmaatschappijen van de holding zou liquideren in de (toen nog nieuw op te richten) vof, niet op het liquideren van de holding zelf. Over de geruisloze inbreng is volgens [eiser] pas veel later gesproken. Dit was geen onderdeel van de oorspronkelijke afspraak . [gedaagden] heeft erkend dat die twee werkmaatschappijen moesten worden ondergebracht in de vof en dit is feitelijk ook gebeurd. De stelling van [gedaagden] dat die afspraak ook zag op het liquideren van de holding en de geruisloze inbreng en dat dat besproken zou zijn vóór de e-mail van augustus 2016, is gezien de betwisting van [eiser] onvoldoende onderbouwd. Omdat niet kan worden vastgesteld dat de afspraak was om de holding te liquideren en de geruisloze inbreng te realiseren, levert het nalaten daarvan geen tekortkoming in de nakoming op.
4.17.
Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat [eiser] na het beëindigen van de samenwerking nog een verplichting heeft om [gedaagden] te adviseren over een geruisloze inbreng. [gedaagden] heeft niet gesteld waaruit die verplichting zou volgen, Bij gebrek aan een verplichting kan de rechtbank ook geen tekortkoming in de nakoming van die verplichting vaststellen.
4.18.
Verder kan niet worden vastgesteld dat [eiser] de jaarrekeningen en vennootschapsbelastingaangiften onjuist heeft opgesteld. [gedaagden] stelt dat [eiser] op dit punt fouten heeft gemaakt, omdat de jaarrekeningen op sommige onderdelen niet aansluiten bij de belastingaangiften. [eiser] heeft ontkend dat zij hierbij fouten heeft gemaakt en uitgelegd dat het verschil in cijfers komt door een verschil in grondslag waarop de twee type stukken zijn gebaseerd (commercieel en fiscaal). Gezien de gemotiveerde betwisting van [eiser] heeft [gedaagden] zijn stellingen onvoldoende onderbouwd.
4.19.
Tot slot heeft [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat [eiser] geen rekening en verantwoording heeft afgelegd over haar werkzaamheden. [gedaagden] lijkt deze gestelde fout te baseren op het standpunt dat nadat de samenwerking tussen partijen was geëindigd [eiser] niet alle financiële stukken beschikbaar heeft gesteld aan [gedaagden] of zijn nieuwe accountant. Maar [eiser] heeft dat ontkend en aangevoerd dat zij in oktober 2020 en februari 2021 alle informatie heeft gestuurd aan [gedaagden] Een tekortkoming op dit punt kan dan ook niet worden vastgesteld.
(Proces)kosten in reconventie
4.20.
[gedaagden] is de partij die in reconventie ongelijk krijgt en wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten van [eiser] vastgesteld op 1.532,00 (2 punten × € 766,00).
4.21.
Ook wordt [gedaagden] veroordeeld in de nakosten zoals onder de beslissing vermeld.
De beslissing
De rechtbank
in conventie
4.22.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.23.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot dit vonnis vastgesteld op € 4.369,00,
4.24.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
4.25.
verklaart de proces- en kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
4.26.
wijst de vorderingen van [gedaagden] af,
4.27.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.532,00,
4.28.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
4.29.
verklaart de proces- en kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Huber, rechter, bijgestaan door mr. R. Hafith, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2023.
De griffier is verhinderd dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 januari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:324 en gerechtshof Den Haag 13 juni 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1050.